Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, een op zes koppels in Vlaanderen zijn wensouders, mensen die dromen van een kind, maar hun droom niet in vervulling kunnen zien gaan. Zij komen dan zeer vaak terecht in een ingrijpend, vaak jarenlang durend medisch verhaal in een van de vele fertiliteitsklinieken in een van onze ziekenhuizen. En gelukkig staan we hierin op medisch vlak aan de top. Maar de keerzijde van de medaille is dat wij tot voor kort te weinig aandacht en belangstelling hadden voor wat die jarenlange medische behandeling doet met die wensouders, met dat koppel. Dat is alles behalve evident. Daar moet je de nodige mentale kracht en weerbaarheid voor hebben. Daar komen heel wat financiële zaken bij kijken. Dat heeft heel wat impact op je sociale leven. Je moet het ook allemaal maar uitgelegd krijgen aan je werkgever. En er zijn nog heel wat andere voorbeelden te noemen.
Het is intussen wel doorgedrongen dat deze wensouders, een groep die overigens groeit, nood heeft aan begeleiding voor en tijdens dat medische traject. De kinderwenshuizen komen tegemoet aan die behoefte. Die zorgen voor psychosociale ondersteuning en ook vaak ondersteuning bij verlieservaringen, die jammer genoeg vaak gepaard gaan met het hebben van een kinderwens.
Begin vorig jaar opende het eerste kinderwenshuis in Diest, Vlaams-Brabant. Vervolgens is er ook één opengegaan, in samenwerking met de Huizen van het Kind, in Genk, in Limburg. En deze week is het Antwerpse kinderwenshuis geopend. In Gent en Leuven zijn er samenwerkingen met de fertiliteitsklinieken. Kortom, de kinderwenshuizen komen tegemoet aan een vraag. Die zoeken naar partners. Die staan open voor samenwerking. En wij hebben verschillende facetten in ons beleid die daar nu ook steeds meer aandacht voor gaan hebben.
Minister, op welke manier kunnen wij mogelijk meer en beter gaan samenwerken met de kinderwenshuizen? En hoe kunnen wij die thematiek in ons Vlaamse beleid versterken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, fertiliteitsbehandelingen kunnen inderdaad jaren in beslag nemen en die zetten inderdaad een grote druk op de toekomstige ouders, de ouders die werkelijk vurig een kind wensen.
Dat is belangrijk, omdat dat behandelingsproces impact heeft op heel veel aspecten van hun leven: de relatie tussen de partners, de werksituatie, de financiële kwesties, mentale gezondheid – u hebt het geciteerd – enzovoort.
Het is juist dat die psychosociale begeleiding en ondersteuning er moeten zijn, niet alleen tijdens de behandeling, maar ook voor de behandeling. Het is ook juist dat die ondersteuning best niet altijd is gekoppeld aan een fertiliteitscentrum of aan een ziekenhuis. Het is belangrijk dat dat met een beetje afstand tot die medische problematiek kan gebeuren.
In die zin beantwoorden die kinderwenshuizen aan een behoefte. We moeten daar als beleid met grote waardering naar kijken. Als je dat zo zegt, is de vraag nu wat dat betekent voor het ontwikkelende landschap in verband met gezinsondersteuning en preventieve gezinsondersteuning. Mijn benadering is om de initiatiefnemers aan te moedigen om hun werking in te bedden in samenwerkingsverbanden met centra voor fertiliteitsbehandeling. De regelgeving voor die centra geeft voldoende aan dat ze zich ook moeten inzetten in de psychosociale begeleiding van de ouders. Ik hoor daar trouwens heel veel goede verhalen over en er zijn ook heel goeie ervaringen mee. Ze moeten zich ook inbedden in samenwerkingsverbanden met Huizen van het Kind. Dat zijn plekken waar die ouders of die toekomstige ouders of die moeders en vaders die vurig naar dat kind verlangen, terechtkunnen.
Of dat in elk Huis van het Kind moet worden geïnstalleerd, daar heb ik vragen bij. Het is niet zo realistisch om dat in alle Huizen van het Kind in heel Vlaanderen in te bedden. Je moet gewoon zorgen dat elk Huis van het Kind weet waar ze mensen met dat soort vragen naartoe kunnen sturen. In sommige allianties tussen Huizen van het Kind in het concept dat we hebben ontwikkeld en waarin we toch een zeer grote vrijheid geven aan de Huizen van het Kind, moeten we ervoor zorgen dat die Huizen van het Kind ook wel ontvankelijk zijn voor die samenwerking.
Kind en Gezin zelf zet ook in op deze problematiek. Zeker in de regionale netwerken van Kind en Gezin zijn daar momenten van aandacht voor. Op bepaalde momenten wordt er een thema van gemaakt. Er is ook een website, maar er kan ook informatie worden gegeven. Ook onze CAW’s die op het vlak van relatieondersteuning een opdracht hebben, zijn in een bepaald opzicht daarbij betrokken partij.
Mijn inschatting is: laat ons deze initiatieven verwelkomen, laat ons ze uitnodigen om zeker te gaan voor inbedding in samenwerkingsverbanden, laat ons zien dat in de regelgeving voor de fertiliteitscentra er zeker een aanknopingspunt is als het gaat over de psychosociale begeleiding, laat ons onze Huizen van het Kind attenderen, en waar dat nodig en mogelijk is, en ertoe aanzetten om die samenwerkingsverbanden te maken, en laat ons de aansluiting op de hulpverlening maken, voor zover die gaat over gezinsondersteuning en relaties, zodat zij in dat soort benadering ontvankelijk zijn voor samenwerking.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en vooral voor het feit dat u de nood en het belang erkent van de psychosociale ondersteuning, in het beste geval niet gebonden aan de fertiliteitscentra en ziekenhuizen, maar daarbuiten. Dat u openstaat voor samenwerking, is zeer positief. Het belangrijke daarin is dat in de Huizen van het Kind – vrij nieuwe huizen in ons Vlaamse landschap – niet alleen alle ouders welkom zijn, maar ook alle aanstaande ouders. Dat wordt er heel expliciet in opgenomen. Op zich staan de Huizen van het Kind dus open.
Het is niet de betrachting om in elk Huis van het Kind in elke gemeente een aanbod uit te werken, maar misschien is het wel goed dat we het thema actief onder de aandacht brengen en dat zij die kunnen doorverwijzen, weten waar in de provincie die kinderwenshuizen zijn. Nu draaien die voornamelijk op vrijwillige, maar weliswaar zeer sterke krachten en komen ze echt wel tegemoet aan een vraag die leeft.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dit is inderdaad een terechte problematiek. Mensen die een fertiliteitsbehandeling ondergaan, staan onder een enorme druk. Alleen al de behandelingen op zich vergen zeer veel, het aantal bloedafnames, het aantal echo’s, het aantal ingrepen zijn psychisch zeer belastend voor moeders en vaders. Sowieso is er nood aan psychologische ondersteuning. Of dit echt moet in aparte huizen, daar heb ik mijn vragen bij. Ik denk dat nu ook al in fertiliteitscentra psychologische hulp wordt aangeboden.
Een andere kanttekening die ik wil maken als u dit wilt koppelen aan Huizen van het Kind, is dat ik een beetje gewrongen zit met het feit dat daar vooral ouders met hun kinderen komen. Is het soms niet een beetje confronterend voor ouders die net een kinderwens hebben en geen kinderen kunnen krijgen?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, ik denk dat mevrouw Jans goed gewezen heeft op het feit dat vandaag medisch heel veel kan, maar dat er een leemte is wanneer het gaat over de psychosociale begeleiding van mensen die worden geconfronteerd met een onvervulde of aanslepende kinderwens. Heel vaak gaat het over een onzichtbaar rouwproces dat langdurig kan zijn. Ik heb ergens gelezen: ‘geen kind is zo aanwezig als het kind dat wordt gemist’.
De discussie beperkt zich vandaag tot fysieke Huizen van het Kind, inloophuizen waar mensen terecht kunnen, maar de realiteit is – en dat is ook uit onderzoek gebleken – dat heel veel mensen zich een weg banen doorheen de hulpverlening op het internet. Vandaag is er een veelvoud aan websites, sommige ook door u mee ondersteund en opgericht: kinderwens.be, gezondzwangerworden.be, deverdwaaldeooievaar.be, en ik kan nog even doorgaan. Ze zijn eigenlijk een beetje in hetzelfde bedje ziek: een heel medische benadering en een stuk gebrek aan psychosociale aspecten en ethische aspecten, zoals bijvoorbeeld therapeutische hardnekkigheid. Als u pleit voor samenwerking, dan zou ik pleiten dat u pleit voor samenwerking en een bundeling online.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Zoals gezegd kan een kinderwens heel zwaar wegen. Het is niet louter een medische kwestie. Het gaat met heel veel gevoelens gepaard, met heel veel emoties en het kan een relatie heel sterk onder druk zetten, en een beetje on hold zetten ook.
Uw antwoord vond ik overtuigend. Ik deel uw visie om deze werking in te bedden, niet in vijf aparte huizen in iedere provincie, want dat is niet haalbaar, maar om samen te werken met de caw’s, met de Huizen van het Kind. Zoals mevrouw Saeys zegt, moeten we oppassen om sommige mensen samen te brengen, maar ik denk dat er zeker werkingen rond bestaan.
Waar ik u niets over horen zeggen heb, is over het taboe dat hierrond heerst. Het is iets wat niet wordt besproken in onze samenleving. Mensen met een kinderwens, mensen die een fertiliteitsbehandeling ondergaan, zijn heel zelden in staat of voelen heel zelden de ruimte om hierover te praten met hun omgeving. Het taboe opheffen als samenleving, is een aandachtspunt. Mijn vraag is of u daar ook stappen in wilt zetten om de bespreekbaarheid van dergelijke behandelingen mogelijk te maken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Collega Jans, ik wil u danken om vandaag die vraag te stellen. Het is vandaag ook de dag van de wensouder. Een geschikter moment om de vraag te stellen, is er dan ook niet.
Ik wil zeker het pleidooi ondersteunen om de kennis en de expertise die er vandaag wel al is – er is al veel kennis en expertise aanwezig, zowel in de fertiliteitscentra als in de caw’s –, goed te bundelen. Dat neemt niet weg – en daar kunt u misschien een rol spelen, minister – dat bijvoorbeeld de fertiliteitscentra nu ook al die rol van psychosociale begeleiding moeten opnemen en er ook voor worden betaald. Het is belangrijk dat we die boodschap ook meegeven dat ze op die plek, waar de mensen zijn voor medische begeleiding, goed worden ondersteund. Dat we daarvoor laagdrempelige initiatieven moeten ondersteunen, daarvan ben ik absoluut overtuigd, maar dan zie ik toch de Huizen van het Kind als de meest laagdrempelige in Vlaanderen om de nodige kennis en expertise door te geven aan de mensen die in die situatie zitten.
Wij ondersteunen zeker het pleidooi om de Huizen van het Kind als laagdrempelige initiatieven in te schakelen bij de kinderwenshuizen, of omgekeerd eigenlijk. Het is ook noodzakelijk dat we al die informatie ook naar alle andere Huizen van het Kind laten doorsijpelen zodat iedereen er terecht kan.
Ik ben het met vele vragen en zeker met de bedenkingen eens. Ik denk dat het belangrijk is dat wij ook durven uit te spreken dat we echt wel meeleven met ouders, met mensen met een vurige kinderwens die niet vervuld is en niet vervuld geraakt en dat we beseffen dat als men daarvoor een behandeling in een fertiliteitscentrum volgt, dat heel wat impact op je leven heeft.
Mevrouw Van den Brandt, we spreken er hier over. Ik heb al een bezoek gebracht aan een dergelijk initiatief. We moeten durven uitspreken dat we echt begrijpen met welke zorgen, vragen en noden die mensen zitten. Ik heb tijdens deze korte vraagstelling en mijn antwoord gemerkt dat het Vlaams Parlement het hiermee eens kan zijn.
Ik ben ervan overtuigd dat het niet verstandig zou zijn dit meteen maar met toeters en bellen te institutionaliseren in vijf huizen. We moeten gewoon zeer tevreden zijn dat er in de samenleving positieve krachten actief zijn. Die mensen worden gedreven door een enorm engagement. Ze willen een plaats bieden en een luisterend oor zijn. Ze willen ervaringen bundelen, ook voor die mensen die op zoek zijn naar ondersteuning. We moeten gewoon dankbaar zijn dat dit in de samenleving wordt ontwikkeld. Als zij samenwerking zoeken, moeten wij ervoor zorgen dat de deuren openstaan. Ik denk dan aan de laagdrempelige functies van het Huis van het Kind. Ze moeten een aanspreekpunt hebben in de fertiliteitscentra, die vanwege een koninklijk besluit een opdracht hebben inzake de psychosociale begeleiding. Dit geldt eveneens naar de CAW’s en andere instellingen.
Mijnheer Van Malderen, ik zal Kind en Gezin zeker vragen na te gaan of wat de overheid aanbiedt, voldoende aan uw kritische vragen beantwoordt. Dat is geen probleem. Het is trouwens een wat breder fenomeen. Alles staat tegenwoordig online. De uitdaging bestaat erin te valideren wat ernstig is. We moeten dit duidelijk maken aan de mensen die consulteren. Het is een wat bredere vraag dan deze specifieke actuele vraag, maar ik zal het zeker met Kind en Gezin bespreken.
Wat ik uit dit kort debat moet onthouden, is dat het een maatschappelijk thema is, dat het bespreekbaar is en dat ik onze bestaande instrumentenkanalen duidelijk moet maken dat ze dit ernstig moeten nemen en hiermee moeten samenwerken.
Naast de minister, wil ik ook alle Vlaamse volksvertegenwoordigers danken voor hun overigens zeer terechte aanvullende bedenkingen over de bundeling en het taboe.
Mevrouw Saeys, ik wil nog even duidelijk maken dat de kinderwenshuizen in elke provincie een zaadje hebben geplant. Dat zijn echter geen fysieke huizen. Ik deel uw pleidooi dat dit ook niet hoeft. Dit moet een aanbod zijn in de Huizen van het Kind. Er moeten debatten worden gevoerd die hiertoe bijdragen, zoals het debat dat we net hebben gevoerd. Ik wil echter nog heel even duidelijk maken dat het niet om bakstenen gaat. (Applaus bij CD&V)
De actuele vraag is afgehandeld.