Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ‘het vet is van de soep’ moet waarschijnlijk de Commission Communautaire Française (COCOF), de Franse Gemeenschapscommissie hebben gedacht toen ze het plan voorstelde om ongeveer een 70-tal Brusselse instellingen over te dragen naar de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).
U weet dat de Franse Gemeenschapscommissie al jaren zware financiële problemen kent. Ze heeft dus besloten om een deel van haar instellingen af te stoten. Het gaat vooral over welzijnsinstellingen: 43 rusthuizen voor bejaarden, 2 huizen voor beschut wonen, 2 centra voor dagverzorging en 23 instellingen voor revalidatie. Deze instellingen zullen binnenkort ressorteren onder de GGC. De overdracht van deze voormalige COCOF-instellingen geeft de GGC, waar u in het Verenigd College ook een bepaalde verantwoordelijkheid draagt, dan ook een toch wel belangrijke financiële verantwoordelijkheid.
We weten dus dat de Franse Gemeenschapscommissie het bijzonder moeilijk heeft. Dat is al jaren zo. Het lijkt erop dat de factuur voor die zeventigtal instellingen gewoon werd doorgeschoven van de COCOF naar de GGC. Behalve de grote financiële verantwoordelijkheid die er plots op de GGC terechtkomt, is er ook de problematiek inzake de tweetaligheid in Brussel. Het is en blijft een oud zeer dat we hier in Brussel maar niet opgelost krijgen.
COCOF-instellingen zijn uiteraard altijd eentalig geweest. Dat is evident, aangezien het instellingen waren van de Franse Gemeenschap. Nu zullen ze dus onder de bevoegdheid van de GGC vallen.
Blijkbaar is er in een protocol een overgangsperiode vastgelegd en werden er taalvoorwaarden opgelegd. Ik neem aan dat u hiervan op de hoogte bent. Dat protocol is alleszins ondertekend door minister Vanhengel in het Verenigd College van de GGC.
Minister, ik heb u hierover in de commissie al meermaals ondervraagd. Welk standpunt hebt u ingenomen binnen het Verenigd College van de GGC, waarvan u een volwaardig lid ben – weliswaar met raadgevende stem – op het vlak van die financiële verantwoordelijkheid en die tweetaligheid? Ik dank u.
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, ik dank u voor uw actuele vraag. Het klopt dat er op welzijnsvlak drie verschillende soorten instellingen zijn in Brussel: de Vlaamse of Nederlandstalige, de Franstalige en de tweetalige binnen de GGC. De operatie waarnaar u verwijst, was al aangekondigd in het bestuursakkoord van de GGC, heeft principieel zijn beslag gekend in november van vorig jaar en wordt nu ten uitvoer gebracht. Ik kan de cijfers die u noemt dus inderdaad bevestigen. Er is aan de Nederlandstalige of Vlaamse instellingen ook gevraagd of zij ook tot het tweetalige regime van de GGC wilden behoren. Ze hebben daar voorlopig geen gehoor aan willen geven. Dat is overigens hun volste recht.
Uw vraag gaat dus vooral over de naleving van de tweetaligheid nu door deze Franstalige instellingen binnen een tweetalig kader. Bij de beslissing van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is inderdaad voorzien in de overgangsperiode die u aanhaalde, tot eind 2017. Men moet in die periode op basis van inspectierapporten van de inspecteurs van de GGC voldoen aan de inhoudelijke voorwaarden van de GGC, om daar welzijnsinstellingen en in het bijzonder rusthuizen te kunnen uitbaten, maar ook aan de tweetaligheidsvereisten bepaald in de wet. Met andere woorden: dit zal worden nagegaan. We zullen dit met tussentijdse rapporten binnen de GGC kunnen bekijken.
Mijnheer Vanlouwe, daarnaast denk ik wel dat we de rol die we altijd hebben gespeeld, bijvoorbeeld met het Huis van het Nederlands, ook nog kunnen spelen. Het Huis van het Nederlands in Brussel heeft nu al een kleine twintig niet-Nederlandstalige welzijnsinstellingen en rusthuizen onder zijn hoede, om via taalmodules Nederlands het Nederlands als een evidentie in die instellingen te verankeren. Bovenop de verplichtingen die de nieuwe instellingen binnen het tweetalig regime moeten nakomen, zullen we ook dat positieve Nederlandstalige aanbod aanbieden, om op die manier wat extra gas in de goede richting te geven.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kan toch niet ontkennen dat ik enigszins teleurgesteld ben. U woont in Brussel. Ik woon in Brussel. Er zijn hier nog collega’s van Brussel. We kennen de problematiek van de tweetaligheid. Soms wordt gezegd dat het minder erg is dan vroeger, maar die problematiek blijft bestaan. Ik ken veel rusthuizen, OCMW-rusthuizen voornamelijk, waar die tweetaligheid nooit ofte nimmer wordt nageleefd. U kent de problematiek bij de politie, u kent de problematiek bij de brandweer. U zegt nu dat er een overgangsperiode zal zijn, dat men binnen enkele jaren, eind 2017, moet komen tot een echte, volwaardige tweetaligheid, maar dan wil ik ook verwijzen naar het taalhoffelijkheidsakkoord van een kleine vijftien jaar geleden. U weet wat daarmee is gebeurd. Dat was manifest in strijd met de taalwet omdat daarin ook in een overgangsperiode was voorzien.
Minister, ik heb u niet horen antwoorden op mijn eerste vraag. De COCOF heeft financiële problemen. Dat weten we. Wat blijkt nu? Men heeft eigenlijk die bevoegdheid overgedragen. Ik betreur dan ook dat u daar eigenlijk geen antwoord op hebt gegeven. Dit is immers het doorschuiven van een factuur van een instelling met financiële problemen naar een instelling waarvoor zowel de Vlaamse als de Franse Gemeenschap verantwoordelijkheid draagt.
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, als CD&V vinden wij dat je in Brussel voldoende toegang moet hebben tot kwalitatieve Nederlandstalige zorgverlening in de rusthuizen, in de gehandicaptenzorg en in ziekenhuizen. Daaraan mangelt het inderdaad soms wel eens. We zitten nu met een uitdaging met betrekking tot de inkanteling van die COCOF-instellingen in de GGC. We zullen dus inderdaad onze inspanningen moeten opdrijven om de tweetaligheid in die instellingen te verhogen. Ik denk dat die inkanteling een kans biedt. Voorheen waren ze immers absoluut eentalig Frans, en nu krijgen we de mogelijkheid om inderdaad, via het Huis van het Nederlands, maar ook via informaticatoepassingen van het Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest (CIBG) de tweetaligheid op het terrein te verbeteren. Ik denk dat we die kans moeten nemen. We hebben daar nu enkele jaren de tijd voor, tot 31 december 2017, zoals u zelf zei. Minister, mijn vraag aan u, als lid met raadgevende stem van het GGC-college, luidt: hoe gaat u daartoe bijdragen?
De heer Bajart heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, voor een stuk versta ik wel de oorsprong of oorsprongen van uw vraag. Ik vind het wel jammer dat u dit reduceert tot een probleem. Ik denk, net als de heer Poschet, dat we dit ook kunnen beschouwen als een opportuniteit om het aanbod aan welzijnsinstellingen in Brussel voor Nederlandstaligen te verbreden en sterker te maken. Dat hebben we immers broodnodig. Natuurlijk hoort daar ook een overgangsperiode bij. Dit moet gebeuren volgens de geldende taalwetgeving. Daar heeft de minister naar verwezen. We mogen ook niet blind zijn voor mogelijke problemen en vertragingen die eigen zijn aan een overdracht, die eigen zijn aan fusies, die eigen zijn aan samenwerking.
Als we nu aan de ene kant zeggen dat er onvoldoende Nederlandstalige dienstverlening is in Brussel – want dat is het geval – maar dat aan de andere kant niet aangrijpen als een kans om die dienstverlening gevoelig te verbeteren en uit te breiden, dan slaan we de bal mis. Maar ik wil uw bekommernis en bezorgdheid niet minimaliseren en stel daarom een vraag in dezelfde trant aan de minister.
Minister, is er volgens u al vooruitgang geboekt in de Nederlandstaligheid in de instellingen van de GGC? Zo ja, waar is dat aan te danken? Zo neen, hoe kunnen we dat verbeteren?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, u hebt een model waarin u zegt dat we in Brussel twee systemen zullen hebben: het Franstalige netwerk voor de Franstaligen en het Nederlandstalige netwerk voor de Nederlandstaligen. Dat ziet er vrij eenvoudig uit op papier, maar de realiteit van Brussel is natuurlijk al lang veranderd. In Brussel kun je mensen niet opdelen in Nederlandstalige en Franstalige gezinnen. Dat loopt door elkaar en gekruist, er zijn heel veel talengemengde gezinnen en anderstalige gezinnen. Iedereen, ongeacht het gezin heeft recht op een goed welzijn, dat is natuurlijk het uitgangspunt. Moet dat in respect voor ieders taal? Ja, laat daar geen twijfel over bestaan.
Als we dan kijken naar Welzijn in Brussel, want daar gaat het om, en we nemen vanuit Brussel dingen op, dan moeten we de vraag stellen aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering heeft immers nog een verantwoordelijkheid hier in Brussel, want we zijn bevoegd voor het welzijn in Brussel. Toch halen we de normen niet die we zelf vooropstellen. We zeggen dat we in 5 procent van de budgetten willen voorzien voor Brussel of 30 procent van de Brusselaars willen halen als doelpubliek voor ons welzijnsaanbod. We zitten daar dik onder.
Minister, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze Vlaamse Regering haar verantwoordelijkheid opneemt en mee inzet op de uitbreiding van het welzijnsaanbod in Brussel?
Mijnheer Vanlouwe, het taalhoffelijkheidsakkoord waar u naar verwijst, is destijds niet vernietigd wegens een overgangsperiode maar omdat de taalwet, die van openbare orde is, niet met een politiek akkoord gewijzigd kan worden. Dat is de grond van de zaak. We waren ons daar destijds van bewust.
Mijnheer Poschet, ik heb inderdaad die vraag van de heer Vanlouwe onvoldoende beantwoord. Er zijn twee manieren waarop ik als collegelid of raadgevend collegelid van het Verenigd College mee mijn stempel kan drukken. Dat kan door op één lijn te komen met mijn Nederlandstalige collega’s in het Brussels College, dus met de heer Vanhengel, mevrouw Debaets en de heer Smet. Dat is in dezen het geval. Het is belangrijk dat we er geen enkel interpretatieverschil over hebben. We overleggen geregeld, we bekijken de strategieën gezamenlijk. Daarnaast is het natuurlijk ook zo dat ik over een extra wapen beschik, namelijk het Huis van het Nederlands. Ik heb dat hier al uiteengezet.
Mijnheer Bajart, het is wel degelijk zo dat we in moeilijke omstandigheden – u en ik kennen die allebei, mijnheer Vanlouwe – met de modules van het Huis van het Nederlands wel degelijk kwalitatieve vooruitgang hebben geboekt, maar ook kwantitatieve in de dienstverlening. We zullen er natuurlijk verder op toezien.
Mijnheer Vanlouwe, de overgangsperiode is er niet alleen gekomen wegens de taalwetgeving, maar ook wegens de inhoudelijke normeringen die men moet kunnen verteren als welzijnsinstelling.
Tot slot is er de vraag over onze eigen verantwoordelijkheid als Vlaamse Gemeenschap. Ik heb die in de commissie al beantwoord. Ik weet dat die u voorlopig geen genoegdoening geeft, namelijk dat we met de beschikbare budgettaire middelen niet over bijkomende hefbomen beschikken. Vanaf 2017 kan het Vlaams Brusselfonds opnieuw een financiële rol kan spelen en ik ben al met minister Vandeurzen aan het bekijken hoe hij zijn investeringsmiddelen voor een bijkomend Vlaams welzijnsbeleid in Brussel kan inzetten en hoe ik op dat ogenblik weer een deel van het Vlaams Brusselfonds zal vrijmaken.
Minister, ik ben dankzij collega Liesbet Dhaene uit het Brussels Parlement ook in het bezit van het protocolakkoord tussen de twee colleges. Daarin staat in toch wel merkwaardige woorden: “Er mag niet worden overgegaan naar een verharding van de erkennings- en controlevoorwaarden voor wat het taalgebruik betreft.” U zit in het GGC-college. Het akkoord is ondertekend door uw collega Guy Vanhengel, niet door u. Ik weet niet of u aanwezig was op de vergadering van het GGC-college van 19 november toen hierover werd beslist. Ik hoop alleen, minister, dat we niet naar een situatie zullen gaan waarbij Vlamingen tweetalig moeten zijn en Franstaligen eentalig, waar een Nederlandstalige patiënt wel tweetalig moet zijn en de dienstverleners eentalig. Die situatie komt tot op heden veel te veel voor. Vlaanderen doet altijd maar inspanningen om die tweetaligheid te verbeteren, en betaalt daar ook telkens voor. Nochtans is het ook een verantwoordelijkheid van de Franse Gemeenschap om ervoor te zorgen dat deze stad echt doorleefd tweetalig is. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.