Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, collega’s, we hebben hier al regelmatig gesproken over de Vlaamse toetsen. Toetsen die we in het regeerakkoord hebben opgenomen om de vinger aan de pols te houden.
Op dit moment moeten we het doen in Vlaanderen met buitenlandse toetsen: een steekproef die zich om de aantal jaren veruitwendigt in Vlaanderen en waar we dan proberen de vinger aan de pols te houden, maar telkens met vier, vijf jaar verschil. Dus pas na twee toetsen kun je zeggen: het gaat naar beneden. En dan ben je tien jaar verder, tien jaar verder vooraleer je effectief kunt ingrijpen.
Niet alleen op Vlaams niveau, collega's, voor ons, als parlementsleden, die hier 15,3 miljard euro Vlaams belastinggeld in steken, maar ook voor de scholen. De scholen hebben dat nodig om te weten waar ze nu staan, niet alleen voor zichzelf, maar ook in relatie met andere scholen met eenzelfde profiel, om te zien waar ze moeten bijsturen.
We kunnen hier debatten voeren, collega’s. Het is niet omdat je meet, dat het beter gaat. Maar het is wel omdat je meet, dat je sneller kunt bijsturen om het beter te doen. En ja, collega’s, je kunt ook zeggen dat het lerarentekort een veel groter probleem is. Daar kun je allemaal over debatteren. Maar ook leerkrachten willen wel weten waar het mis gaat, en waar ze in hun klaspraktijk, in hun school, maximaal kunnen bijsturen. Vandaar die Vlaamse toetsen, in het belang van de onderwijskwaliteit.
Minister, het is nu een goede zaak dat de Vlaamse Regering heeft kunnen beslissen. Ik zou nu over die beslissing kunnen spreken, maar ik focus op het advies van de Raad van State. Want in dat advies, collega’s, lezen we twee heel belangrijke zaken. Eén: de Raad van State zegt in zijn advies duidelijk dat, om de onderwijskwaliteit te monitoren, dergelijke toetsen geen inbreuk zijn op de onderwijsvrijheid. Collega’s, ik denk dat dat voor ons, als parlement, over alle partijen heen, een belangrijk signaal is. De Raad van State zegt dat onderwijskwaliteit belangrijk is. Twee: de Raad van State zegt dat het niet-publiek maken van die resultaten om ranking te vermijden, oké is. En daar hebben we eigenlijk twee belangrijke zaken. Maar ondanks dat gegeven, hoor ik toch nog altijd kritische geluiden over die toetsen, vanuit de onderwijswereld, over die onderwijsvrijheid.
Dus, minister, is mijn vraag: hoe zult u omgaan met die kritische vragen die nog leven omtrent die toetsen, onder andere in verband met de onderwijsvrijheid?
Minister Weyts heeft het woord.
Ten eerste: neen, dit is geen zaligmakend instrument om de tanende onderwijskwaliteit met een vingerknip in orde te brengen. Maar het is wel een essentieel instrument om bij die evolutie, die zich toch al twintig jaar heeft afgespeeld op het vlak van dalende onderwijskwaliteit, het tij te keren. Ik ben blij dat we nu zover staan, want u hebt de voordelen opgesomd, maar een van de voordelen is ook dat we op grond van die data desnoods, in extremis, kunnen ingrijpen in die scholen die stelselmatig minder presteren, en daar zorgen voor een begeleidingstraject.
Ik ben dus blij dat het advies van de Raad van State positief is. We moeten erkennen: er was een lange aanloop, en het was geen ‘walk in the park’. Verschillende argumenten werden opgeworpen, al dan niet met nobele intenties. Ik ben blij dat de Raad van State, één, heel duidelijk heeft geantwoord dat de vrijheid van onderwijs – ik citeer letterlijk – “niet in het gedrang” is, en dat die, twee, inzake de openbaarheid van bestuur suggereerde om nog een kleine aanpassing te doen in functie van de geheimhouding. Hij laat toe dat ouders en schoolraden, in extremis, als ze echt een belang kunnen doen gelden, ook inzage kunnen hebben in de cijfers, maar dan zijn ze even goed gebonden aan de geheimhouding daarvan. Dat hebben we dan aangepast.
Dat wil dus zeggen: binnenkort komen we naar u, komen we naar dit parlement, en kunnen we het debat nog eens ten gronde gaan voeren. Maar ik denk dat enkele essentiële hordes bij dezen genomen zijn, en dat verschillende argumenten beantwoord zijn, ook dankzij dit advies van de Raad van State. Ondertussen blijven we niet stilzitten. We bereiden een generale repetitie voor, namelijk de kalibratie, om het met een duur woord te zeggen, met de eerste echte toepassing op een staal van zo’n 21.000 leerlingen in het vierde leerjaar en het tweede leerjaar secundair onderwijs. Dat zullen we binnen enkele maanden doen, en vervolgens kunnen we ook verder gaan met de uitrol in 2024 van de eerste echte Vlaamse toetsen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u, minister. Het decreet is één zaak, dat is de grond. Maar dan komen de toetsen natuurlijk zelf, toetsen die ontwikkeld worden. Een aantal onderwijsverstrekkers hebben al eigen toetsen, maar die data, collega’s, hebben wij niet, die kennen wij hier ook niet in het parlement. We weten niet hoe die verder worden aangewend in de scholen, al dan niet. Die zijn er inderdaad. Ik hoor opnieuw een aantal koepels die zeggen dat ze eigenlijk al zulke toetsen hebben, en dat dat dus niet nodig is. Ik wil eigenlijk een oproep doen: laat ons nu die wetenschappelijk ontwikkelde toets over heel Vlaanderen samen vastpakken, en samen gebruiken in het belang van de onderwijskwaliteit.
Minister, ik heb toch nog een bijkomende vraag over de uitwerking hiervan. U zegt dat de kalibratie gebeurt. In 2024 komen de uiteindelijke toetsen. We hebben de mensen in onze commissie gehad die daar uitleg bij gaven, waarbij ze toch wel aangaven dat de leerwinstmeting in het secundair, tussen het begin van het secundair en halfweg het secundair, moeilijker is dan in het basisonderwijs. Misschien dat u daar nog even op kunt ingaan, op de hoegrootheid van de operatie van die toetsen.
De heer Laeremans heeft het woord.
Collega’s, wij verheugen ons ook over het juridisch advies van de Raad van State over de Vlaamse toetsen maar dat belet niet dat wij nog met een aantal inhoudelijke vragen blijven zitten. Hoe kun je de toegevoegde waarde van een school meten in die leerresultaten tussen bijvoorbeeld het zesde leerjaar en het tweede middelbaar aangezien je daar toch moeilijker kunt aantonen of bepaalde tekorten in de lagere school dan wel in de eerste graad van het secundair zitten? Dat probleem is nog groter wanneer je het verschil meet tussen het tweede en het zesde middelbaar omdat er in die periode van vier jaar toch heel wat leerlingen van school en of van richting veranderen. Op de laatste hoorzitting van de commissie werd dat probleem door de deskundigen toegegeven maar hoe kan men dat nog remediëren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik denk dat er aanvankelijk heel wat kritische geluiden waren als het over die centrale toetsen ging, niet in het minst van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) die toch waarschuwde voor een aantal gevaren die reëel zijn bij centrale toetsen, zoals die rankings waardoor scholen met elkaar zouden kunnen worden vergeleken en waardoor je echt een wedstrijd tussen scholen krijgt en het ‘teaching to the test’, de te enge focus op die zaken die getoetst worden, wiskunde en taal, en niet meer op de rest. Er zijn dus wel een aantal reële gevaren bij centrale toetsen.
Wij waren dan ook kritisch, zeker in het begin, toen we nog niet wisten hoe die toetsen er zouden uitzien. De hoorzitting met de mensen van het steunpunt die de toetsen hebben ontwikkeld was inderdaad bijzonder interessant, en in zekere zin, ook geruststellend. Aan heel wat bezorgdheden werd tegemoetgekomen. Ook de Raad van State zegt dat het publiek maken niet hoeft en dat is een geruststellende zaak. We zien een goede evolutie maar we mogen ook niet onderschatten, minister en mijnheer Daniëls, en jullie gaan daar nogal licht over, dat het de bedoeling is om de onderwijskwaliteiten te verbeteren. Dat betekent dat als de resultaten daar zijn, de scholen de middelen gaan moeten krijgen om te verbeteren, voor leerkrachten te zorgen.
Uw vraag alsjeblieft?
Wat gaat u doen, minister, in opvolging van die toetsen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er kan worden geremedieerd waar nodig?
De heer De Gucht heeft het woord.
Ten eerste zijn wij grote voorstander van deze toetsen, omdat ze inzetten op Nederlands en wiskunde. Dat zijn de twee basisvakken die je natuurlijk ook nodig hebt om de andere vakken te beheersen, maar het belangrijkste in het geheel is dat het gaat over leerwinst. We gaan die, met andere woorden, op een veel kortere periode dan bij de andere toetsen in kaart kunnen brengen. Het Programme for International Student Assessment (PISA) en de andere toetsen worden maar om de zoveel jaar georganiseerd. We gaan heel snel kunnen ingrijpen en dan is de vraag, minister, op welke manier u die remediëring ziet op en welke manier u een traject gaat uitbouwen voor die scholen waar er te weinig leerwinst is. Op welke manier gaat de Vlaamse Regering ervoor zorgen dat daar ingegrepen wordt?
Wat de onderwijsvrijheid betreft, zijn diegenen die daar altijd het meest over toeteren, diegenen die geen enkel probleem hebben om elke keer langs de kassa te passeren als het nodig is.
De heer De Witte heeft het woord.
Ik heb twee punten waarvan het eerste aansluit bij de vraag van collega Meuleman. Het grote probleem van de Vlor was de rankings die een effect zouden kunnen hebben op de schoolkeuze van de ouders. U zegt dat u de scholen, en ook de ouders, verplicht om dat geheim te houden. Hoe gaat u vermijden dat die geruchten rondgaan? Hoe gaat u dat specifiek vermijden? Ik zie dat niet. Ouders gaan kijken naar de resultaten en ze doorvertellen aan andere ouders. Ik denk dat dat gevaar blijft. Ik zou graag uw mening daarover horen. Komen er dan sancties? Ik zie het heel moeilijk realiseerbaar om te vermijden dat die geruchten gaan circuleren.
Ten tweede is er ook een bezwaar rond extra werklast. Ik lees in die kalibratienota over een toetscoördinator, een toetsassistent en een datacoach die moeten worden aangesteld. Wat is concreet de werklast voor scholen rond die centrale toetsen?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
De Raad van State spreekt zich uit over de vrijheid van onderwijs. Het is goed dat er een decretaal kader komt waarop het steunpunt zich kan baseren om de Vlaamse toetsen verder uit te werken. Minister, collega’s, misschien moet er toch een keer een masterclass rond de vrijheid van onderwijs georganiseerd worden want zomaar aan de kassa passeren? Ik zie het verband niet. Misschien kan wat extra uitleg voor een aantal collega’s daarbij helpen.
Want, collega’s, het ontbreken van het kader zorgt ervoor dat er toch een aantal zaken niet duidelijk waren ondanks het feit dat er ook al een aantal concrete stappen gezet werden. Straks, collega Daniëls en anderen, zullen we wellicht in de commissie Onderwijs nog over dit decretaal kader van gedachten kunnen wisselen. Want wat er nodig is, is gedragenheid bij het veld om samen zaken aan te pakken, minister, zoals u het aangeeft.
Er zijn in de hoorzitting inderdaad een aantal zaken naar voren gekomen, zoals bijvoorbeeld ook het toevoegen van eigen toetsitems aan de Vlaamse toetsen. Minister, is daar al enige duidelijkheid over?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het is zo lief dat de heer Daniëls de minister hier een forum geeft om het te hebben over een dossier dat wel eens lijkt te lukken. Nu, laat het heel duidelijk zijn: we zijn grote voorstander van die toetsen. Het is een goede manier om de vinger aan de pols te houden van de kwaliteit van ons onderwijs. Ik denk ook dat het nodig is. Dat neemt niet weg dat we inderdaad ook een aantal vragen en bezorgdheden hebben, bijvoorbeeld of ze gaan waarmaken wat er allemaal beloofd wordt. Daar zijn toch nog wat losse eindjes, bijvoorbeeld over het meten van de leerwinst, over hoe je eindtermen gebruikt om te testen in het vierde leerjaar als die eigenlijk maar vastgelegd worden tijdens het zesde leerjaar. Er zijn ook nog vragen over de openbaarheid van bestuur en het vermijden van rankings tussen goede en slechte scholen. We zijn niet helemaal gerustgesteld.
Maar wat mij heel erg interesseert is wat ik lees: “Scholen die herhaaldelijk beneden verwachting presteren, moeten een verplicht begeleidingstraject volgen.” Bon, wat betekent dat? Wat is herhaaldelijk? Wat is beneden verwachting? Wie gaat dat bepalen? Hoe zien de begeleidingstrajecten eruit? Wie gaat die organiseren? Want laat ons eerlijk zijn: met testen alleen gaan we er niet geraken. Daarna moeten we met die resultaten aan de slag. Dat vraagt ook personeel. Dat is er vandaag niet. Ik doe nog maar eens een oproep om ook werk te maken van dat lerarentekort want, heel eerlijk, als we geen leerkrachten hebben om daarna met de kwaliteit aan de slag te gaan, dan gaat er echt niks veranderen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik voel hier een ‘Kumbaya’-momentje aankomen want ik zie dat kamerbreed iedereen voorstander is, soms met enige terughoudendheid en er worden wat vragen naar centen gesteld. Dat is traditioneel, maar dat is prima. Ik noteer de kamerbrede steun in dit Vlaams Parlement. Het is ook normaal want zo zijn we niet langer een van de laatste OESO-landen (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) die zoiets niet kent, die de notie van centrale toetsten niet kent. Wij zijn nog een van de weinigen in de OESO die dat niet hebben en dan kunnen we dus ook die stap zetten.
Maar toegegeven, het is een gigantische operatie want die toetsen worden digitaal afgenomen. Het zijn dan nog eens adaptieve toetsen. Dat wil zeggen: wanneer je op een vraag minder scoort, krijg je ook iets makkelijkere vragen. Scoor je goed op een vraag, krijg je iets moeilijkere vragen. Het is niet zo gemakkelijk uit te werken. Daarenboven spreek je ook over een massa. We gaan nu de kalibratieoefening op 21.000 leerlingen toepassen. Maar vanaf 2024 starten we echt in het vierde leerjaar en in het tweede jaar secundair onderwijs, dan spreek je over 140.000 leerlingen. Tegen 2027 gaan we de toets toepassen op het vierde en zesde leerjaar en het tweede en het zesde jaar secundair onderwijs, dan spreek je over 280.000 tot 300.000 leerlingen die allemaal een toets digitaal zullen doen. Dat geeft ook het voordeel dat voor de leerkrachten en de directies de werklast toch beperkt is. Men kan zelfs die testen integreren naar eigen keuze of ter vervanging van eigen toetsen doen, net zoals de koepels ook kunnen beslissen om toetsitems toe te voegen in de toekomst. Dat maakt het technisch nog een beetje complexer, maar dat maakt het mogelijk dat we nog meer domeinen en vakken bevragen. Dit is, denk ik, volledig ten dienste van de scholen en van de directies.
En ja, wanneer we problemen vaststellen, wanneer we zien dat er sommige scholen stelselmatig onderpresteren, gaan we inderdaad zorgen voor ondersteuning.
Daarvoor moeten we geen warm water uitvinden, we hebben daarvoor de onderwijsinspectie en we hebben daarvoor pedagogische begeleidingsdiensten. Die zijn net ook daarvoor geëquipeerd, uitgerust. Dat zal dus ook hun taak zijn, desnoods op grond van de inzichten van de onderwijsinspectie en eventueel met externe expertise erbij – dat kan allemaal, we moeten daar niet op vooruitlopen.
Dit kan alleszins enkel leiden tot een betere ondersteuning van de scholen, dat we het mogelijk maken dat we ons volledig onderwijsveld een spiegel voorhouden, dat we de evolutie van de onderwijskwaliteit kunnen gadeslaan, dat de scholen zich kunnen vergelijken met vergelijkbare scholen. Ik denk niet dat er veel leerkrachten en directies zijn die niet nieuwsgierig zijn om te weten hoe zij het doen in vergelijking met een vergelijkbare school: zijn ze goed bezig op het vlak van Nederlands en wiskunde of hebben ze werkpuntjes?
Ten derde kunnen we, zoals gezegd, optreden ten aanzien van die scholen die stelselmatig onderpresteren.
Wat betreft de grootte van de operatie, moet ik nog meegeven dat we het afgelopen jaar in stilte al twee pilootstudies hebben gedaan bij vijfduizend leerlingen, vooral om zowel in het basisonderwijs als het secundair onderwijs na te gaan hoe het IT-luik presteert en hoe de vragen worden ontvangen.
We gaan hier zo accuraat mogelijk te werk, ook wat betreft de uitvoering van de toetsen zelf. Dat is immers ook een heikele klus, die moeten ook gedragen zijn en goed corresponderen met de bestaande eindtermen/minimumdoelen. Ook inzake de leerwinst is het expertisecentrum een traject aan het uitwerken. Ik denk dat dit goed kan lopen. Het is een echt huzarenstukje, een titanenwerk, maar desondanks absoluut noodzakelijk voor de kwaliteit van ons onderwijs.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik zie leerlingen van de Broederschool in Sint-Niklaas in de tribune zitten. Daar zit de toekomst, minister.
Het is inderdaad belangrijk dat die toetsen er zijn, zodat we zo snel mogelijk die vinger aan de pols hebben.
De vraag van de collega is terecht. Als we vaststellen dat er scholen zijn waar het minder gaat, moet er snel en vlot kunnen worden ingegrepen en moeten die scholen en leerkrachten ook weten wat er aan de hand is en hoe ze moeten bijsturen.
Want collega’s, het gaat inderdaad over adaptief. Dat is belangrijk en wordt weleens vergeten. Adaptief betekent niet dat er één punt is dat al dan niet moet worden behaald. Nee, we hebben wel degelijk de uitdaging om maximaal uit de leerlingen te halen wat erin zit. Het is dus niet gewoon het vastleggen van een lat en erover of eronder.
Collega’s, ik besluit. Deze coalitie en de N-VA hebben altijd gezegd dat we de vinger aan de pols willen houden, dat de onderwijskwaliteit centraal staat en moet worden gemeten en opgevolgd. Met deze Vlaamse toetsten wordt dat waargemaakt, is het juridisch verankerd. Er waren kritieken en bezorgdheden. De minister heeft daar telkens op gezegd dat hij ervoor zou zorgen dat het onderbouwd is. Ik stel vast dat het vandaag onderbouwd is en zelfs gestaafd is door de Raad van State. (Opmerkingen. Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.