Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over inclusief onderwijs
Actuele vraag over de projectoproep met het oog op een versnelde capaciteitsuitbreiding in het (buiten)gewoon onderwijs
Actuele vraag over het stijgend aantal leerlingen in het buitengewoon kleuteronderwijs
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, in het debat over het buitengewoon en inclusief onderwijs vorige week vielen een paar cijfers heel erg op. Eerst en vooral dat het aantal kinderen in het buitengewoon onderwijs op 5 jaar tijd gestegen is van 47.000 naar 52.000. Daarnaast, en misschien nog zorgwekkender, is dat de stijging van het aantal kleuters in het buitengewoon onderwijs de 50 procent benadert, op 5 jaar tijd. En ja, het zijn vooral jongetjes die daaraan onderhevig zijn. Van de jongens tussen 11 en 12 zit bijna 1 op de 10 in het buitengewoon onderwijs. Dat zijn cijfers die ze in het buitenland niet begrijpen. Op dat vlak zijn we in Vlaanderen Europees kampioen.
Is het echt nodig dat we vanaf de leeftijd van 3 jaar kinderen taxeren op wat ze niet kunnen en hen op die manier in een apart circuit onderbrengen? Is dat echt nodig? Op die manier ontnemen we kinderen groeikansen. Vriend en vijand is het erover eens dat het beter is dat zeker jonge kinderen met elkaar onderwijs kunnen volgen in de klas, want iedereen leert op die manier van elkaar.
Minister, ik heb u een paar maanden geleden horen zeggen dat u resoluut ging voor inclusief onderwijs. Wat bedoelt u daarmee? Wilt u beleid ontwikkelen om dat ook echt mogelijk te maken? (Applaus bij Groen en van Kim De Witte)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, vorige week hebben we een Panoreportage gezien over meer inclusief onderwijs, of over het inclusief onderwijs in het algemeen. Ik vond het heel belangrijk hoe de makers van het programma toch trachtten om een evenwichtig beeld te brengen van de rol die het gewone onderwijs en het buitengewoon onderwijs hierin moeten spelen, en ook de verantwoordelijkheid die ze beide dragen wat die inclusiviteit betreft. We hoorden zo ook een eerlijke getuigenis van een aso-leerkracht die aangaf dat zij voor de leerlingen met een beperking in hun school alles deden om extra ondersteuning te kunnen geven, maar dat een voorwaarde wel was dat die leerlingen het gemeenschappelijke curriculum, dus de gewone lessen, konden volgen. Dat was nodig om het ook allemaal haalbaar te houden.
Wij proberen hier in Vlaanderen ieder kind het gepaste onderwijs te geven. Wij proberen daarnaast ook heel inclusief te zijn, zo maximaal mogelijk. In het decreet Leersteun dat eraan komt, willen we die intentie kracht bijzetten. Minister, welke pijlers van de conceptnota gaat u zeker meenemen om een antwoord te kunnen geven aan de ouders en de leerlingen die meer inclusie vragen, maar toch ook rekening houdend met de uitdagingen die onze directies en leerkrachten daarbij hebben? (Applaus van Wilfried Vandaele, Koen Daniëls en Paul Van Miert)
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, de Panoreportage over inclusief onderwijs ging inderdaad niet onopgemerkt voorbij. Het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs stijgt de jongste jaren steeds sneller, en de capaciteitsnood is hoog. In vergelijking met de collega’s die hier samen met mij vooraan staan, heb ik echter eigenlijk een specifiekere vraag over dit thema, namelijk over de projectoproep met de heel lange titel ‘Stimulus voor scholen voor buitengewoon en gewoon onderwijs om extra inschrijvingen te voorzien voor leerlingen met een verslag in bepaalde types of opleidingsvormen met het oog op een versnelde capaciteitsuitbreiding in het onderwijs’. Dit is een projectoproep die u eind vorig schooljaar lanceerde. Met deze subsidie wilt u schoolbesturen extra ondersteunen als ze een aantal leerlingen die geen plaats kregen in een andere school, een plaats geven in het gewoon of buitengewoon onderwijs. Het gaat om een bijkomende subsidie van 5 miljoen euro, extra middelen die vandaag natuurlijk meer dan welkom zijn.
Minister, via mijn netwerk hoorde ik dat er een aantal scholen zijn die een subsidiedossier hebben ingediend, maar helaas nog geen reactie mochten ontvangen, noch van u, uw kabinet of het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI). Dat zou vreemd en vooral vervelend zijn voor de scholen, aangezien de subsidiabele periode al op 1 september is ingegaan en de middelen voor 31 augustus 2023 moeten worden aangewend. Bovendien wordt in de subsidieoproep ook gevraagd om de capaciteitsverhoging al vanaf de start van het schooljaar te realiseren. Dat is natuurlijk een hele uitdaging als een school nog geen bevestiging van de subsidiemiddelen heeft ontvangen. Een zeer spoedige communicatie naar de scholen lijkt me opportuun, want op deze manier wordt school maken toch wel erg moeilijk.
Minister, daarom zou ik heel concreet graag willen weten of het klopt dat de betrokken scholen nog altijd geen communicatie van u of het agentschap hebben ontvangen. Zo ja, wat is de oorzaak hiervan, en wanneer zal die communicatie dan wel gebeuren?
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, om even terug te gaan naar die Panoreportage die ook al is aangehaald door de collega’s, uit die reportage blijkt dat er inderdaad een stijging is van het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs. We hebben trouwens ook in dit halfrond al hevige debatten gevoerd over wat de oorzaken daarvan zijn, maar er is in ieder geval een stijging. Uit de reportage blijkt echter ook dat de scholen die buitengewoon en gewoon onderwijs fysiek willen samenbrengen, vandaag op een administratieve muur botsen. Ze kunnen op dezelfde site zijn, maar ze komen voor Brussel – voor Vlaanderen, ik zal het zo omschrijven, Brussel is de hoofdstad van Vlaanderen, maar ik weet dat het voor u altijd beter klinkt als je het zo omschrijft – nog altijd over als twee aparte entiteiten. Dat betekent dus dat men met enorm rare situaties wordt geconfronteerd als het gaat over de regelgeving rond de voor- en naopvang, het busvervoer en dergelijke meer.
Ik geloof enorm in inclusief onderwijs. Het samenbrengen van de verschillende typologieën van onderwijs is inderdaad heel belangrijk, en niet alleen op dezelfde campus: we moeten ernaar streven om dat in de mate van het mogelijke in dezelfde klas te doen. In de vorige tussenkomsten hebben we ook al naar Ierland verwezen, waar we echt een voorbeeld gezien hebben waar men dat maximaal probeert te doen.
Minister, ik neem aan dat u er ook een groot voorstander van bent om niet alleen de campus samen te brengen, maar om echt maximaal in te zetten op de inclusie. In welke mate bent u dan ook bereid om concrete stappen te zetten om de administratieve problemen die zich vandaag voordoen, niet alleen zo snel mogelijk, maar vooral op een zo goed mogelijke manier uit de wereld te helpen?
Minister Weyts heeft het woord.
Ons algemeen uitgangspunt is vanzelfsprekend een inclusief beleid, maximaal het mogelijke doen zodat kinderen met een beperking in het gewoon onderwijs terechtkunnen. Alleen moet je erkennen dat het niet zo is dat elke leerling met elke beperking in elke klas op elk moment terechtkan. Want ja, een kind met een beperking heeft recht op kwaliteitsvol onderwijs, maar dat geldt ook voor al die andere kinderen in de klas. En het moet haalbaar zijn voor de betrokken leerkracht. Dat maakt dat soms de beste oplossing voor sommige kinderen het buitengewoon onderwijs is. Wat is de oplossing voor de problematiek die wij formuleren? Die zit eigenlijk vervat in het Leersteundecreet, waarbij we zeggen dat we zowel gaan investeren in gewoon onderwijs om dat inclusief onderwijs beter mogelijk en haalbaar te maken, maar ook gaan investeren in het buitengewoon onderwijs.
Wat doen we bij het investeren in gewoon onderwijs? In eerste instantie versterken we de leerkrachten zelf, zodat zij sterker in hun schoenen staan op het niveau van – wat wij noemen – de basiszorg en de verhoogde zorg, zodat ze zelf beter geschoold zijn en aan de slag kunnen. Daar zorgen we voor een extra investering via de pedagogische begeleidingsdiensten. Dat is 3,5 miljoen euro recurrent. Er komt nog eens 6 miljoen euro bij om daar te versterken op het niveau van de basiszorg en de verhoogde zorg.
Ten tweede zorgen we ook voor – dat hebben we al gedaan – extra zorgcoördinatoren: 23 miljoen euro recurrent komt erbij.
Ten derde hervormen we het leersteunmodel. Het leersteunmodel vandaag, dat zijn diegenen die de leerkrachten in het gewoon onderwijs ondersteunen om net te kunnen omgaan met dat inclusief onderwijs. Vandaag hebben we honderden instellingen die daarmee bezig zijn. We hergroeperen die tot 46, zodat je een afdoende kritische massa hebt en dat alle expertise ten aanzien van alle types, van alle beperkingen aanwezig zijn in al die 46 instellingen. Dat zijn investeringen in het gewoon onderwijs, net om dat inclusief onderwijs realistischer haalbaar te maken.
Er is ook een investering in het buitengewoon onderwijs, omdat voor sommige kinderen het buitengewoon onderwijs de beste oplossing is. Hoe doen we dat? Op 3 jaar tijd hebben we 5000 extra plaatsen in het buitengewoon onderwijs gecreëerd. We zijn van 47.000 naar 52.000 gegaan en ‘still counting’. Omdat er vraag is, omdat er nood is, zijn we bezig met extra capaciteit. Hoe doen we dat? We kijken vooruit in de toekomst. Voor het eerst zorgen we ervoor dat er ook voor het buitengewoon onderwijs een capaciteitsmonitor is. Vroeger bestond dat niet. Dat was er enkel voor het gewoon onderwijs. We proberen in de toekomst te kijken en in te schatten welke de toekomstige noden zullen zijn, ook op het vlak van buitengewoon onderwijs, zodat we ook daar op voorhand in kunnen investeren en we niet geconfronteerd worden met plotse noden. Maar vandaag, op de korte termijn, proberen we inderdaad hier en daar bij te schakelen en proberen we ervoor te zorgen dat als we, zoals nu in het voorjaar, vaststellen dat er tekorten zijn, zo snel mogelijk kunnen schakelen om extra capaciteit te gaan creëren.
Een volgende oplossing is dat we vereenvoudigen. Vroeger moest je alleen buitengewoon onderwijs inrichten als je minstens op twee types de focus kon leggen. Ook die verplichting hebben we geschrapt. We hebben de drempel verlaagd. We doen ook de combinatie van beide: investeren in het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Dan kom ik bij de vraagstelling van de heer De Gucht. Ja, drempels wegwerken doen we ook via het Leersteundecreet. Wat een van de praktisch grootste drempels is: wanneer een gewone school ook buitengewoon onderwijs wil gaan organiseren vandaag, dan liggen de normen vrij hoog.
Het is een beetje afhankelijk van het type van beperking, maar meestal moet je al onmiddellijk een capaciteit hebben van 25 tot 30. Wat gaan we doen? We maken het mogelijk om te werken met een aparte vestigingsplaats waardoor je de facto – ik bespaar u de techniciteit – eigenlijk maar een capaciteit van minimaal een 8-tal moet kunnen voorzien. Dat zal de drempel ongelooflijk verlagen. Dat gebeurt ook via dat decreet Leersteun. Ondertussen zijn we er wel op aangewezen om op korte termijn extra capaciteit te creëren.
Ja, mevrouw Yalçin, ik heb in juni een oproep gedaan. Ik heb 5 miljoen euro extra uitgetrokken om op korte termijn extra capaciteit te gaan creëren. Daar hebben 24 scholen op ingeschreven, toevallig van een grootteorde van 4,7 miljoen euro omdat we natuurlijk op voorhand wisten wie er extra capaciteit wilde creëren. Dat is afdoende dekkend. Maar, u weet dat in onderwijs alles moet worden geregeld via een besluit van de Vlaamse Regering. Er was een coalitiepartner die zei dat men daar nog niet over mag communiceren vooraleer het besluit formeel-juridisch is goedgekeurd. Maar gelet op uw vraagstelling denk ik dat dat bezwaar bij dezen van de baan is en zullen we heel snel, nog voor de goedkeuring van dat betrokken besluit in de schoot van de Vlaamse Regering, gewoon laten weten dat die steun er effectief zit aan te komen. Dan komen er op korte termijn nog eens 334 plaatsen extra bij, boven op de 5000 die we al extra hebben gecreëerd. Maar ik ga er wel van uit dat we met te werken zowel op de korte termijn met het creëren van extra capaciteit en het wegwerken van drempels voor het buitengewoon onderwijs, als op de lange termijn met de capaciteitsmonitor en het versterken van het inclusief onderwijs in het gewoon onderwijs, aan deze problematiek tegemoet komen zoals we nog nooit voorheen gedaan hebben.
De heer Danen heeft het woord.
Dank u wel, minister. U hebt heel veel gezegd. Ik heb vooral drie dingen onthouden. Eerst en vooral zegt u dat u gewone scholen gaat ondersteunen om meer inclusief onderwijs mogelijk te maken. Op zich is dat een goede zaak. U hebt gezegd dat u administratieve drempels gaat wegwerken om mengvormen meer mogelijk te maken. Dat is ook een goede zaak. Maar u hebt vooral gesproken over hoe u de komende jaren nog meer capaciteit kunt voorzien. Natuurlijk moet er voor ieder kind dat vandaag op een wachtlijst staat, een oplossing zijn. Natuurlijk is dat zo. Daar zijn we allemaal voor. Maar als u uw beleid vooral ent op het creëren van extra plaatsen de komende maanden en jaren, dan maak ik mij daar veel zorgen over. Waar is het langetermijnplan om inclusief onderwijs in Vlaanderen echt te verankeren?
U hebt ook al vaak gezegd: gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon als het moet. Maar dat ‘kunnen’, betekent mogelijkheden creëren en faciliteren. Wat ik niet zie, is dat Vlaanderen vandaag inclusief onderwijs volop faciliteert. Ik had graag gezien dat u dat wel doet. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoorden. Uit uw antwoord is het heel duidelijk dat we blijven streven naar meer inclusief onderwijs in ons onderwijsveld. Dat is sowieso een goede zaak. We gaan uiteraard stap voor stap moeten bekijken hoe zich dat zal voltrekken.
In de Panoreportage waar ik daarstraks naar verwees, was er ook een moeder die aangaf dat haar zoon wegens een aantal praktische redenen doorverwezen was naar het buitengewoon onderwijs. Los van het feit of we weten of deze leerling in staat was om het gemeenschappelijk curriculum en dus de gewone lessen te volgen of niet – dat werd niet gezegd in de reportage – zou het natuurlijk niet mogen zijn dat wegens zuiver praktische redenen kinderen naar het buitengewoon onderwijs worden doorverwezen. Ik vroeg me af hoe u dit in de toekomst wenst te vermijden.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ter verduidelijking: dit is een vraag die ik heb gekregen van een directeur uit mijn eigen regio. Het bleek dat die vraag wel wat leefde bij een aantal scholen die ingetekend hebben op de subsidieoproep.
Minister, ik moet u uiteraard niet uitleggen dat de start van het schooljaar sowieso een drukke periode is voor scholen, die genoeg uitdagingen met zich meebrengt. Scholen die op de oproep intekenden, waren al volop bezig met die voorbereidingen zodat ze na een positief antwoord zo snel mogelijk aan de slag zouden kunnen gaan want de nood is hoog. Daarom had ik deze vraag ook al in de commissie ingediend. Het is belangrijk dat er snel wordt gecommuniceerd naar die scholen omdat die echt wel wachtende zijn en willen weten waar ze aan toe zijn.
U weet, minister, dat wij vanuit de fractie – collega Vandromme heeft er al herhaaldelijk op gewezen – veel belang hechten aan het eencampusmodel, waar het gewoon en het buitengewoon onderwijs op dezelfde plaats worden georganiseerd. Het is een verrijking voor onze samenleving en voor de leerlingen om samen onder dezelfde schoolpoort te kunnen lopen.
Mijn vraag is de volgende: zult u in toekomstige subsidiedossiers meer incentives voorzien voor deze vorm van scholen?
De heer De Gucht heeft het woord.
In het begin was uw antwoord heel hoopvol. U haalde verschillende heel goede zaken aan. En dan komt het punt waarop u zegt: ‘Als we ervoor willen zorgen dat er leerlingen die extra noden hebben in een gewone school terechtkomen die daar ook organisatorisch klaar voor is, dan moeten zij minimum 25 of 23 kinderen van een bepaald type hebben. Maar we hebben dat opgelost door een bepaalde vestigingsplaats en dan heb je er eigenlijk maar 8 nodig. Maar om het toch wat eenvoudiger te houden… het is een bijzonder moeilijke zaak om dat hier uit te leggen. Daar komt het op neer.’ (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
We kunnen dat terugspoelen. Dat hebt u daarjuist gezegd. U hebt gezegd: ‘Om het kort uit te leggen: daar komt het op neer.’ Dat is een beetje het probleem. In het onderwijs botst men op dit moment op muren die ervoor zorgen dat de inclusie die we allemaal nastreven, telkens op zaken botst. De vraag is welke concrete maatregelen u zult nemen om ervoor te zorgen dat die muren weggewerkt worden. (Applaus van Willem-Frederik Schiltz en Gwendolyn Rutten)
De heer Laeremans heeft het woord.
Als Vlaams Belang vinden we inclusie een lovenswaardig streven, maar het is volgens ons geen primair doel van het gewoon onderwijs. Iedere leerling telt mee, maar niet iedere leerling kan mee binnen het gewoon onderwijs, zelfs niet met redelijke aanpassingen en een hele hoop extra inspanningen van leraren en andere begeleiders. U moet de doelstellingen rond inclusie niet ideologisch, maar pragmatisch en realistisch invullen.
We staan achter de slagzin ‘gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het nodig is’, want de praktijk wijst vaak uit dat het toch niet lukt. Wij verdedigen ten stelligste dat de klassenraad – weliswaar na grondig overleg met ouders, CLB en ondersteuningsnetwerken – het laatste woord krijgt bij de beslissing om een leerling met verregaande zorgnoden al dan niet in te schrijven in het gewoon onderwijs.
Daarom moet de Vlaamse Regering verder intensief investeren in ons buitengewoon onderwijs, zowel in de capaciteit als in de kwaliteit ervan.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Het is een vaststelling, minister en collega’s, dat er nergens zoveel leerlingen en kinderen in het buitengewoon onderwijs zitten als bij ons in Vlaanderen, in vergelijking met alle ons omliggende landen. Inclusief onderwijs heeft een prijs. Het is die prijs die de Vlaamse overheid moet betalen: de leerkrachten steunen, de kinderen steunen, de ouders steunen.
De leerkrachten in het gewoon onderwijs willen aan dat inclusief gebeuren meewerken, maar missen wat dat betreft onvoldoende ondersteuning. Daardoor laten we, vind ik, de leerkrachten, ouders en leerlingen in de steek. Vandaar dat ik hierover een concrete vraag heb, minister.
Is de reden dat er veel meer leerlingen naar het buitengewoon onderwijs worden doorgestuurd dan in de ons omringende landen, niet dat er veel te weinig ondersteuning is rond inclusie in het gewoon basisonderwijs? Of is er volgens u een andere reden? Want u mag alles hier komen uitleggen, de objectieve vaststelling is dat we op dat vlak heel slecht scoren. (Applaus bij Vooruit)
Minster Weyts heeft het woord;
Ik heb proberen te antwoorden dat we zowel op korte als op lange termijn echt ingrijpende wijzigingen tot stand brengen, zowel in het buitengewoon onderwijs als in het gewoon onderwijs. Als het gaat over de versterking van inclusie in het gewoon onderwijs, los van hetgeen we realiseren met het Leersteundecreet: weet u hoeveel wij vandaag investeren in de ondersteuning? We verschaffen werk aan 3600 ondersteuners in het gewoon onderwijs. Dat is 195 miljoen euro op jaarbasis. Dat is veel meer dan in vorige regeerperiodes. Dat zijn de extra investeringen in inclusief onderwijs. Er is nog nooit zoveel geïnvesteerd in inclusief onderwijs.
Wat de praktische redenen betreft – ik ken natuurlijk de casuïstiek niet – is het zo dat de klassenraad in sommige gevallen oordeelt dat het niet gaat, dat het niet werkbaar is voor de leerkracht, en niet werkbaar voor de andere leerlingen in de klas, om die leerling in de klas te houden. Soms moet je ook erkennen dat het niet gaat. Misschien is het dat wat de betrokkenen bedoelden met ‘praktische redenen’. Het kan inderdaad soms praktisch van aard zijn, en dat het praktisch, de facto, onwerkbaar is.
Specifiek voor het kleuteronderwijs hebben we met de vorige regering twee initiatieven genomen die ervoor gezorgd hebben dat er een toename was van het aantal kleuters in het buitengewoon onderwijs. De eerste ingreep is dat type 9 mogelijk gemaakt werd voor kleuters. Daar zit vooral de grote stijging. We zijn daar gegaan van nul in het schooljaar 2014-2015 naar ongeveer negenhonderd. Dat type alleen al is dus quasi verantwoordelijk voor de grote stijging in het buitengewoon kleuteronderwijs. In 2018 heeft men een tweede aanpassing doorgevoerd. Vroeger was er een IQ-vereiste met een maximum van zestig. Die voorwaarde heeft men geschrapt. Dat heeft er ongetwijfeld ook wel toe geleid dat er een toename was, omdat meer kinderen in aanmerking konden komen.
In totaal zijn we dus inderdaad geëvolueerd van 1984 kleuters in het buitengewoon onderwijs in 2015-2016, naar 2650. Als je je de cijfers van daarnet herinnert, dan zie je dat quasi alleen type 9 verantwoordelijk is voor die stijging. Ten aanzien van andere types moet er misschien zelfs een lichte daling geweest zijn om tot dat cijfer te komen. Maar voor alle duidelijkheid: als we alles in perspectief plaatsen dan spreek je over 1 procent van het totale aantal kleuters. Ook daar is dus nuance en relativering nodig.
Ik was nog vergeten te zeggen dat we op korte termijn een extra inspanning gaan doen in Antwerpen. Tegen 1 september gaan we nog grotere faciliteiten voorzien. Dat is een investering van maar liefst 13 miljoen euro die we doen, samen met de stad Antwerpen, voor de creatie van een tijdelijke infrastructuur voor meer dan tweehonderd extra plaatsen buitengewoon onderwijs van types 2, 3 en 9. Op termijn zal dat uitgroeien tot driehonderd extra plaatsen.
Ik weet dat sommigen het niet graag horen, maar het is effectief zo dat in vele gevallen – voor sommige kinderen – de beste plaats het buitengewoon onderwijs is.
Mijnheer De Gucht, ik heb u daarstraks proberen uit te leggen dat we de drempels net wegnemen, waardoor we het meer eenvoudig en behapbaar maken dat scholen van gewoon onderwijs ook buitengewoon onderwijs kunnen organiseren. Ze moeten daar voortaan in eerste instantie maar 8 plaatsen voor veil hebben. We gaan de drempel schrappen die aanvankelijk bestond, namelijk dat je 25 tot 30 leerlingenplaatsen moest creëren. Dat lijkt me in de praktijk een heel grote drempel die we kunnen schrappen.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, u zegt dat voor sommige kinderen het buitengewoon onderwijs de beste keuze is, en daar ben ik het mee eens. Maar de hamvraag is of dat voor al die 52.000 kinderen in Vlaanderen het geval is. Zoals u daarnet zei, zijn wij Europees kampioen. Dat is op zich niets om fier op te zijn. Kinderen leren van andere kinderen. Ze zijn het best gebaat bij samen onderwijs volgen in dezelfde klas.
U zegt: wij hebben een 3000-tal ondersteuners in Vlaanderen. Wel, wij zijn vorige week naar Ierland geweest. Weet u hoeveel ondersteuners ze daar hebben voor kinderen met speciale noden? 19.000! Dat is een land kleiner dan Vlaanderen, met een relatief klein buitengewoon onderwijs, maar met een gigantisch ondersteuningsapparaat. Ik weet wel dat niet alles een-op-een overzetbaar is, maar de getallen die u hier noemt zijn relatief. 3000 ondersteuners voor die duizenden scholen in Vlaanderen is een relatief klein aantal.
Ik wil afsluiten met een citaat van een van de kinderen in de Panoreportage. Hij zei: “Wij leren van hen, en zij leren van ons. Zo leren we samenleven.” (Applaus bij Groen en van Hannelore Goeman en Jos D'Haese)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor al uw antwoorden. Bij inclusie blijft het altijd – en we merken het ook vandaag – heel moeilijk om een evenwicht te vinden tussen de wensen van ouders en leerlingen, en de uitdagingen waar ons onderwijs of onze scholen dan voor staan.
Ik denk daarom, minister, dat het in eerste instantie heel belangrijk zal zijn om alle leerlingen met een beperking, die in staat zijn om het gemeenschappelijk curriculum, dus de gewone lessen, te volgen in het gewone onderwijs, ook in ons onderwijs te krijgen en te houden. Dat die kinderen niet in ons buitengewoon onderwijs horen, daar ben ik het volledig mee eens.
Maar dan zullen we moeten kijken, stap per stap, hoe we dan een antwoord kunnen bieden op die andere vragen van ouders. We zullen heel goed moeten kijken bij welke leerlingen het goed is dat zij met een individueel traject in ons gewoon onderwijs een plaats kunnen vinden. Maar we zullen evengoed moeten kijken voor welke kinderen dat niet lukt, en voor wie het buitengewoon onderwijs de beste plaats is om onderwijs te volgen. Dan is dat de beste plaats en blijft dat de beste plaats.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, ik zal het kort houden. De situatie vandaag op het veld vraagt om doortastende maatregelen, en dat deze maatregelen dan uiteraard ook op een snelle en efficiënte manier gecommuniceerd worden naar de scholen. Ik hoop dan ook dat u hiermee verder gaat.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik zal het ook kort houden, minister. Wat mijnheer Danen daarjuist zei is eigenlijk zeer terecht. We moeten ervoor zorgen dat elk kind maximale ontplooiingskansen krijgt. En de realiteit is dat maximale ontplooiingskansen erin liggen van inderdaad elk kind op de juiste plaats te krijgen, van ervoor te zorgen dat je naar een echt inclusief onderwijs gaat, en natuurlijk, en dat is wat u eraan kunt doen, van te kijken op welke manier we de drempels die er vandaag zijn, en die zijn echt op het veld aanwezig, weg te werken. We zullen daar, samen met u, verder in de toekomst aan werken.
De actuele vragen zijn afgehandeld.