Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het enorme tekort aan jeugdconsulenten bij de dienst Jeugdhulp
Vraag om uitleg over het grote personeelstekort in de jeugdhulp
Vraag om uitleg over de noodkreet van het agentschap Opgroeien over het personeelstekort in de jeugdhulp
Vraag om uitleg over het tekort aan jeugdconsulenten
Vraag om uitleg over het actieplan voor de jeugdhulp
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik zal mijn twee vragen na elkaar toelichten.
Mijn eerste vraag gaat over het tekort aan plaatsen voor kinderen. Uit recente cijfers van het agentschap Opgroeien blijkt dat 33.747 kinderen in 2022 hulp moesten krijgen wegens maatschappelijke noodzaak. Dat zijn er bijna vijfduizend meer dan in 2019. Kinderen met maatschappelijke noodzaak zijn kinderen waarover hulpverleners zich zoveel zorgen maken dat er intensieve begeleiding en bescherming nodig is, maar waarbij er geen vrijwillige medewerking is van ouders of de kinderen zelf. Het gaat niet zelden om kinderen die thuis ernstig verwaarloosd of mishandeld worden of om situaties van escalerend gevaar in het gezin.
Dit zijn alarmerende cijfers over de toestand van de veiligheid en het welzijn van kinderen en jongeren in Vlaanderen vandaag. Ik heb daarom de volgende vragen.
Hebt u plannen om actief preventief te werken om deze kinderen in een vroeg stadium te detecteren? Erkent u dat er vandaag kinderen zijn die te lang in een onveilige thuissituatie moeten blijven bij gebrek aan plaatsen en voorzieningen waar ze geplaatst zouden kunnen worden, ook wanneer er nood is aan een maatregel zoals uithuisplaatsing volgens de jeugdrechtbank of bijvoorbeeld het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ)? Zult u extra investeren om te voldoen aan deze hulpvraag? Het gaat vaak over kinderen die heel intensieve begeleiding of een plaatsing nodig hebben. Het gaat dus niet over kinderen bij wie je af en toe langsgaat.
Ik had het daarnet enkel over die kinderen en jongeren die zelf zeggen of waarvan de ouders zeggen dat ze niet willen meewerken. Er zijn ook situaties waarin kinderen en jongeren of hun ouders zeggen hulp te aanvaarden, maar waarin het kind blijvend in onveiligheid verkeert. Bent u het met me eens dat het problematisch is dat kinderen die gevaar lopen doch waarvan de ouders aangeven te willen meewerken, niet worden opgevolgd door het OCJ?
Mijn tweede vraag gaat dan eerder over de tekorten aan medewerkers. Het Vlaams agentschap Opgroeien trekt in een interne nota aan u aan de alarmbel over de crisis in de jeugdhulp. De leidende ambtenaren stellen dat het personeelstekort zo groot is dat heel wat kwetsbare jongeren niet geholpen kunnen worden. Uit een werklastmeting blijkt dat het agentschap eigenlijk 596 jeugdconsulenten nodig heeft, maar in de werkelijkheid zijn er maar 416 aan de slag. Dat is een tekort van 180 mensen. Ze zijn niet alleen met weinig, maar wanneer ze hun werk inhoudelijk doen, geeft dat vaak veel stress, niet alleen door die grote werkdruk, maar ook omdat zij vaak op een muur stoten. Zij willen het kind graag helpen, maar ook zij botsen op wachtlijsten en plaatsgebrek. Er is dus een combinatie van personeels- en plaatstekort, werkdruk door het personeelstekort en stress door het plaatstekort, waardoor het tekort steeds groter wordt omdat mensen de job niet meer zien zitten.
Mijn vraag is hoe u het tij zult keren. Zult u voldoende middelen voorzien om dit grote personeelstekort tegen te gaan? Erkent u ook dat het plaatstekort en het gebrek aan mogelijkheden voor consulenten om een oplossing voor een jongere te voorzien, moeten worden aangepakt?
De heer Vaneeckhout heeft het woord. Ik stel voor dat u ook uw twee vragen na elkaar stelt.
Ik heb twee afzonderlijke vragen, minister. Het zijn geen nieuwe debatten.
De eerste vraag dateert van voor de zomer. Er was een toch wel zeer opmerkelijke communicatie. Er is een zeer strenge en harde nota, eigenlijk een interne nota, gelekt naar Het Nieuwsblad. Zij legden daarmee een aantal dingen bloot die niet altijd met plezier onthaald worden als wij die hier in de commissie aanbrengen.
De ambtenaren van de dienst Jeugdhulp, binnen het agentschap Opgroeien, trekken aan de alarmbel. Er is zo’n groot tekort aan jeugdconsulenten ontstaan dat kwetsbare jongeren gewoon in de kou blijven staan. Collega’s, in verband met kwetsbare jongeren rollen we over elkaar in de plenaire vergadering als er dingen misgaan of als situaties te lang blijven aanslepen en we niet de juiste hulpverlening hebben kunnen bieden.
Minister, in die interne nota trekt het Vlaams agentschap Opgroeien aan de alarmbel. Het stelt onomwonden dat kwetsbare jongeren niet voldoende worden geholpen omdat het personeelstekort zo groot is geworden. Er is een rechtstreekse link tussen het aantal medewerkers dat ter beschikking is en de opvolging van kwetsbare jongeren, in allerlei situaties. Ik citeer een aantal zaken uit dat verslag, om de toon waarmee ze de boodschap brengen, mee te geven:
“De consulenten kunnen onmogelijk op voorgeschreven of gewenste manier voldoen alle verwachtingen.”
“Niet alle cliënten” – dat zijn dus jongeren – “krijgen wat ze mogen verwachten, ze worden niet snel genoeg bediend, consulenten zijn niet genoeg beschikbaar, ... en dit in onveilige situaties.”
“In 30 procent van de dossiers is er sprake van mishandeling of misbruik en in 34 procent van een vorm van fysieke of emotionele verwaarlozing.”
Er zijn dus situaties van mishandeling en misbruik en van fysieke of emotionele verwaarlozing, en wij hebben een Vlaamse overheid waarvan de eigen diensten schrijven dat ze niet al die situaties snel genoeg kunnen aanpakken. Die jongeren krijgen dus niet was ze verwachten en niet wat ze verdienen.
De leidende ambtenaren die de nota hebben geschreven, baseren zich niet op hun eigen buikgevoel, maar op een werklastmeting van consultancybureau Deloitte. Daaruit blijkt dat het agentschap eigenlijk 596 jeugdconsulenten nodig heeft om al het werk gedaan te krijgen, terwijl er in de realiteit maar 416 zijn. Dat is een tekort van 180 mensen, of 43 procent.
Twee jeugdconsulenten bevestigen dat de situatie onhoudbaar is geworden. Ook het ACV geeft aan dat het de voorbije jaren helemaal is ontspoord. Dat zal u, als dochter van een vakbondsdélégué, nauw aan het hart liggen.
Daar heb ik een aantal vragen bij. Straks ga ik dan over naar het jeugdhulpdossier in de diepte en in de breedte.
Minister, het is toch ongewoon dat een overheidsadministratie in zulke bewoordingen bij de eigen minister aan de alarmbel trekt? Of krijgt u veel dergelijke interne nota’s, die dan niet aan de pers of aan het parlement ter kennis worden gegeven? Waarom hebt u niet vroeger ingegrepen? Zijn er al eerder dergelijke signalen geweest?
In een reactie gaf u aan dat er de voorbije jaren 55 extra mensen zijn bij gekomen. Hoeveel bijkomende jeugdconsulenten zijn er, volgens uw berekening en uw informatie, nodig om te voldoen aan de belangrijkste noden waartoe u zich verplicht hebt?
Gaat u die bijkomende investeringen doen, en op welke termijn?
Dan kom ik bij mijn tweede vraag, die over hetzelfde thema gaat, maar wel wat breder gaat. U hebt al begrepen dat wij heel nauwlettend toezien op alle communicatie die u doet. Een van de eerste dingen die ik ’s ochtends doe, is kijken of er nieuws is van het kabinet van minister Crevits. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ja, mijn vrouw vraagt zich ook af of ik geen andere dingen te doen heb (Gelach)
Maar ik vind dat het een deel is van mijn job.
Minister, ik had toch een beetje een gevoel van déjà-vu toen ik op 12 september op uw website las dat er in Brussel een crisismanager en een actieplan komen om de crisis in de jeugdhulp op te vangen.
Ik vind dat, voor alle duidelijkheid, een heel goede zaak, en ik ben ook blij dat u en minister Elke Van den Brandt van Brussel elkaar daarin gevonden hebben, en dat oranje en groene politici samen aan de slag gaan om de jeugdhulp in Brussel te versterken. Ik was wel een beetje verwonderd, omdat het grootste deel van de mededeling eigenlijk een letterlijke copy-paste is van een nieuwsbericht van 31 maart. Daarin lazen we: “Ik neem de verontrustende signalen uit de sector bijzonder ernstig. Daarom heb ik samen met alle actoren in het veld een crisisplan opgesteld om de toenemende vraag naar crisishulp het hoofd te bieden.” En nu lezen we in het persbericht: “Ik neem de verontrustende signalen uit de sector bijzonder ernstig. Daarom heb ik samen met hen een crisisplan opgesteld om de toenemende vraag naar crisishulp het hoofd te bieden.” Beide berichten spreken eigenlijk over hetzelfde, met zes maanden ertussen. Ze zeggen dat er een crisismanager zal aangesteld worden voor de situatie in Brussel en dat er iets meer dan 1 miljoen euro voor uitgetrokken zal worden.
Het nieuws van 31 maart kwam er twee dagen nadat we in de plenaire vergadering ook over de crisissituatie in de jeugdhulp hadden gesproken. U hebt toen duidelijk een aantal engagementen genomen en gezegd dat het werkplan klaar was, dat het consensueel beslist moest worden, en dat het uw ambitie was om dat de daaropvolgende vrijdag op de ministerraad te bespreken. Dat was op 29 maart, en op 31 maart kwam er inderdaad groen licht van de Vlaamse Regering voor uw plan. Ik was dus verwonderd, voorzitter, collega’s, dat we een half jaar later opnieuw hetzelfde te lezen krijgen, waarbij ik me dan de vraag stel wat er nieuw is, en hoever we staan, zes maanden later.
Dus, minister, wat is er nieuw in het nieuws van 12 september? Wat is er tussen eind maart en nu gebeurd met het brede plan, en ook specifiek voor Brussel? Is er al een begin van een uitrol van het actieplan? Werd er al een crisismanager voor Brussel gezocht? Waren er eind maart al budgetten en zo ja, wat is er inmiddels budgettair gebeurd?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
In de zomer konden we inderdaad in de media de noodkreet van de top van het Vlaams agentschap Opgroeien lezen. Er zou een interne nota circuleren die onomwonden stelt dat kwetsbare jongeren vanwege het personeelstekort onvoldoende worden geholpen.
De leidende ambtenaren die de nota hebben geschreven, baseren zich daarbij op een werklastmeting van consultancybureau Deloitte. Daaruit blijkt dat het agentschap eigenlijk 596 jeugdconsulenten nodig heeft om al het werk gedaan te krijgen, terwijl er in werkelijkheid maar 416 zijn. Dat is een tekort van 180 mensen of 43 procent. Mijn voorgangers hebben dat zojuist ook al heel goed verteld.
Consulenten hebben de taak om jongeren in opdracht van een jeugdrechter of in overleg met de familie te begeleiden naar een plaats in een jeugdinstelling of naar andere vormen van hulpverlening. Sowieso zorgt dat voor frustraties, omdat ze voortdurend op wachtlijsten en plaatsgebrek botsen. “Maar door het personeelstekort is het nu helemaal onwerkbaar geworden”, aldus het agentschap. “De consulenten hebben het gevoel er alleen voor te staan. Ze vrezen dat ze alle dagen riskeren fouten te begaan”, aldus de nota, die dateert van anderhalve maand geleden.
Bovendien zijn deze signalen niet nieuw. Ook de JO-lijn, de klachten- en luisterlijn van de jeugdhulp binnen Opgroeien, stelt onder meer bij de sociale diensten jeugdrechtbank (SDJ’s) gelijkaardige signalen vast. Zo stellen ze wel vaker in briefwisseling met de minister inzake klachten die zij ontvangen: “De hoge caseload en de werkdruk bij de sociale diensten die hiermee gepaard gaan, zorgen ervoor dat de consulenten vaak niet aan de basisverwachtingen kunnen voldoen.”
Tegen deze achtergrond stel ik enkele vragen.
Minister, hoe reageert u op de noodkreet van de leidende ambtenaren?
Kunt u de werklastmeting in kwestie wat van nader toelichten? Wat is de scope van deze werklastmeting?
Binnen welke regionale en organisatorische geledingen van Opgroeien is het tekort het meest penibel?
Schetst de werklastmeting ook een beeld over de gemiddelde doorlooptijd van een dossier of de wachttijd voor de cliënt? Hoeveel bedragen deze, welke zijn de uitschieters en zijn deze volgens u nog aanvaardbaar?
Welke maatregelen gaat u nemen om zowel op korte als op lange termijn aan de geschetste problematieken tegemoet te komen?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Inderdaad, de collega’s hebben het geschetst, er werd in een interne nota geklaagd over te weinig jeugdconsulenten om kwetsbare jongeren te begeleiden. Volgens de werklastmeting die gebeurd is door het consultancybureau Deloitte zijn er 596 jeugdconsulenten nodig, terwijl er vandaag 416 zijn.
We weten dat dit geen nieuw probleem is. We lazen jaar na jaar in de verslagen van de kinderrechtencommissaris dat ouders en jongeren moeilijk een afspraak krijgen bij een consulent of dat een jongere langer in een voorziening moet blijven omdat de jeugdconsultent geen tijd vond om een evaluatierapport te finaliseren. Ook de snelle wisseling van jeugdconsultenten wordt als moeilijk ervaren door jongeren en ouders.
Naast de onderbemanning wordt het werk van de jeugdconsulten nog extra bemoeilijkt door een gebrek aan opvangplaatsen in de jeugdhulp, wat voor extra werk zorgt.
In de afgelopen jaren zijn er wel al 55 extra consulenten aangeworven.
Minister, u hebt aangekondigd dat u op donderdag 13 juli – dat is dus al eventjes geleden – een overleg zou hebben met de directie en de vakbonden. Welke conclusie kwam uit dat overleg? Hebt u tijdens dat overleg ook concrete voorstellen gedaan om die tekorten weg te werken of om de werklast van de jeugdconsulenten te verminderen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Ik heb het signaal van een aantal collega’s gekregen dat ik korter moet antwoorden. Ik zal mijn best doen om dus korter te antwoorden, maar hier kan ik alleen maar op antwoorden, collega’s, dat de signalen uit het werkveld zeer duidelijk zijn. Er zijn ernstige noden voor kinderen, jongeren en jongvolwassenen met complexe problematieken of vanuit sterk verontrustende thuissituaties. Onze hulpverleners doen er echt alles aan om de crisis te beheersen, maar de stijgende vragen en zorgen blijven, met de gevolgen van dien. Dat vraagt actie op korte termijn en ook blijvende en duurzame investeringen op middellange termijn.
Jullie weten dat ik het crisis- en investeringsplan jeugdhulp in het voorjaar op de tafel heb gelegd van de Vlaamse Regering. Daarvoor heb ik de knelpuntennota van de administratie niet afgewacht. De regering heeft mij bovendien ook groen licht gegeven. Dat heeft geresulteerd in een investering van 101,1 miljoen euro: 23,4 miljoen euro voor maatregelen in de crisisjeugdhulp en 77,7 miljoen euro voor maatregelen op alle niveaus in het geïntegreerd gezins- en jeugdbeleid. Vlak voor de paasvakantie heb ik aan onze regering gevraagd om die middelen te kunnen reserveren en de uitrol te starten, om zo de begrotingsopmaak 2024 niet te moeten afwachten. Zo is ook geschied.
Collega’s, als ik vandaag even kijk naar dit plan, dan zien we dat toch een aantal zaken al zijn uitgerold. Het aanbod om de contextbegeleiding te versterken is er via een wijziging van de erkenning in de jeugdhulp. Dat is in juni gestart. Het agentschap verwerkt nu de reacties, dat zal dus tot concrete resultaten leiden. De versterking van de crisismeldpunten is nog voor de zomer door de regering goedgekeurd. Het aanbod crisisopvang door de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) hebben we vorige week behandeld. Deze week wordt een oproep verstuurd voor een intersectorale aanpak in het kader van het voorkomen van dak- en thuisloosheid bij jongvolwassenen. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) heeft de omzendbrief klaar voor de multifunctionele centra. Het volledig uitgewerkte plan voor de gezinnen in crisis in Brussel, waar de afgelopen maanden met alle partners in cocreatie hard aan is gewerkt, wordt eerstdaags als nota aan de Vlaamse Regering gepresenteerd. We sluiten de komende de dagen met federaal minister Vandenbroucke een aanpak kort, om zowel op het preventieve als op het meer curatieve de handen in elkaar te slaan. Ik zal u een volledig overzicht van de stand van zaken met betrekking tot het plan kunnen geven vanaf half november, omdat we dan de taskforce terugzien en met hen ook een stand van zaken opmaken.
Het is een beetje een atypische volgorde als ik wat efficiënter moet werken, maar zo kom ik bij collega Vaneeckhout. Die crisismanager zat inderdaad in het algemene plan, maar je vindt die persoon niet van vandaag op morgen. Er is door Tonuso een vacature uitgeschreven. Het gaat hier dus om een crisismanager die zich zal toeleggen op de bredere personeelsproblematiek. Een tweede actie was de samenwerking met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), waar mevrouw Van den Brandt voor het reces ook contact gezocht heeft, en gevraagd heeft of we de krachten niet wilden bundelen. De VGC stelde voor om iemand vrij te stellen om de coördinatie van het geheel in Brussel mee op te nemen – dat is iemand met veel terreinkennis – om ook het brede veld mee te verbinden en zo rond ons crisisplan, en onze crisisplaatsen en begeleiding, naar oplossingen te zoeken. Ik ben daar positief in meegegaan, en doordat we afgesproken hebben om de krachten te bundelen, hebben we ook een gezamenlijke communicatie op stapel gezet. Het eerste hebben we dus voor het reces gecommuniceerd. Het tweede konden we pas vorige week brengen, omdat we tijdens de zomer afspraken hebben gemaakt.
Maar ik ben heel blij dat er iemand elke ochtend, bij het opstaan, mijn communicatie toch bekijkt. Ik doe dat zelf ook, trouwens. De ene dag is al succesvoller dan de andere. Ik kan mij inbeelden dat dat wat verwarrend was, maar als je het in detail opvolgt, dan zie je dat de bedoelingen daarachter eigenlijk heel goed zijn. Beiden starten ook effectief op 1 oktober. Dat is een heel goede en belangrijke zaak voor Brussel.
Wat met de kinderen? Hoe zullen we deze grote problematiek met onze OCJ’s verder aanpakken?
Het is problematisch dat kinderen om wie hulpverleners zich zorgen maken en van wie de ouders zeggen dat ze in vrijwilligheid willen meewerken, door het ondersteuningscentrum jeugdzorg niet of onvoldoende kunnen worden opgevolgd. Dat is ook erg frustrerend voor de mensen die daar werken.
Ik deel die analyse, die ook de analyse van mijn administratie is. Het OCJ heeft de decretale opdracht om als gemandateerde voorziening – dat wil zeggen dat zij het parket kunnen vorderen – tussen te komen in situaties van maatschappelijke noodzaak. Jullie weten welke situaties dat zijn.
De bereidwilligheid wordt door het OCJ afgetoetst met alle betrokkenen: de cliënten, maar ook de hulpverleningsorganisaties en partners. Bereidwilligheid is niet zuiver binair in te schatten, het is geen zuivere ja of nee. Ook bij spanningen neemt het OCJ de situatie verder mee. Je voelt daar wel een zekere spanning opduiken, namelijk: wanneer moet je het OCJ nu wel of niet inschakelen? Zeker bij die randsituaties is dat moeilijk.
Dat brengt me bij de studie van Deloitte. Collega Saeys heeft correct gezegd dat dit een oud zeer is: die studie dateert niet van gisteren.
De opdracht was drieledig: in kaart brengen welke minimale prestaties geleverd moeten worden, een werklastinstrument ontwikkelen en een nulmeting uitvoeren.
De nulmeting dateert van 2021 en werd al uitvoerig besproken in de commissievergadering van 29 juni 2021, naar aanleiding van vragen van onder andere mevrouw Schryvers. Daar werd ook de aanpak voor de toekomst uiteengezet.
Eigenlijk was het voor Deloitte heel simpel: je moet niet alleen investeren, maar ook hervormen. Je moet beide doen.
In reactie op de brief heb ik aan ons agentschap gevraagd om op korte termijn met concrete voorstellen te komen. Zij werken er hard aan.
Het gaat over de gesuggereerde hervormingen. Ik erken dat er ook een personeelsproblematiek is. Die 55 mensen zijn niet genoeg, we moeten extra investeren, maar het moet hand in hand gaan.
Ik heb vier vragen gesteld. Ten eerste, om het crisis- en investeringsplan grondig te screenen en alle mogelijkheden die dit plan bevat om partnerschappen met de gemandateerde voorzieningen te versterken, te exploreren en te grijpen, want ons investeringsplan is heel breed gedragen tot stand gekomen. Ten tweede, om breder te kijken hoe de uitstroom kan worden versneld, want een belangrijk deel van de gestegen caseload is te wijten aan het langer vasthouden van casussen. Ze moeten daar bekijken of we daar beter in kunnen werken. Ten derde heb ik ook gevraagd om te berekenen aan hoeveel concrete partnerschappen de diensten nood zouden hebben, en wil ik dan bekijken of we voor casussen waarin er maatschappelijke noodzaak is, opnieuw een capaciteit moeten voorbehouden. Als het crisis is, moet je keuzes maken. Ten vierde krijg ik daarnaast graag voorstellen om het mandaat van de diensten weer naar de kern te brengen. Ik stel een open vraag: is het aan het OCJ om een bezoekregeling op te maken voor gezinnen in een echtscheidingsprocedure? Is het aan het OCJ om tussen te komen in het kader van een spijbelproblematiek? We moeten nagaan hoe de ondersteuningscentra onder meer in situaties waarin er vrijwilligheid is, meer proactief, flexibel en outreachend kunnen werken door hun expertise te delen in gedeelde verantwoordelijkheid met de betrokken hulpverleningspartner in een situatie van zuivere verontrusting. Er gebeuren in die grijze zone een aantal activiteiten. Voor mij is het belangrijk om die kerntaken weer centraal te stellen, ook in het belang van de mensen die er werken.
Ik kom tot de vraag over mijn overleg met de directie en vakbonden. Het tweesporenbeleid dat ik hier aan jullie duid, zowel de personeelsuitbreiding als de versterking van het mandaat en de partnerschappen met de sector, werd op dit overleg bevestigd. Men heeft gezegd dat dit de juiste piste is, dat we de beide moeten doen. We zagen elkaar in juli en ook begin september, en we zullen midden oktober opnieuw samenzitten om verder te concretiseren. Dat dossier wordt dus vastgepakt.
Er zijn mensen die zich afvragen of ik vaak zulke brieven van mijn administratie krijg. Ik moet eerlijk bekennen dat dit niet zo vaak gebeurt, maar als het nodig is, is het nodig. Ik steek dat ook niet in een schuif. Ik vind het geen probleem om dat met het parlement te delen, al doe ik het niet met plezier, want leuk vind ik het niet. We moeten samen met hen tot een oplossing komen. Het is goed dat de problematiek werd geduid, dat vind ik absoluut niet verkeerd.
Collega Van den Bossche, ik heb al een aantal van uw vragen beantwoord, maar ik wil toch nog iets meegeven. Voor mij is de grote zorg hoe we kinderen in een vroeg genoeg stadium kunnen bereiken. Dat is een van de grote zorgen van vandaag. ‘Vroeg en nabij’ zou daar een oplossing voor moeten bieden. U weet dat er bij de Koning Boudewijnstichting een prachtig project loopt rond vroegdetectie, om meer en vroeger te kunnen bewerken. Het crisis- en investeringsplan bevat een aantal maatregelen om dat aspect preventie op korte termijn veel sterker te benadrukken.
Ziezo, ik heb geprobeerd om kort te zijn. Mogelijk zijn er daardoor wat beperkingen in de antwoorden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Dank u wel. Wat het eerste punt betreft, denk ik dat er een paar belangrijke keuzes moeten worden gemaakt en dat die ook een beetje afhangen van visie. Ik ben wel blij dat u zegt dat we die bereidwilligheid met iedereen moeten aftoetsen, ook met andere hulpverleners. Vandaag gebeurt dat heel weinig. Als kinderen worden aangemeld door hulpverleners die maandenlang aan de slag zijn geweest met een kind en het gezin, en in het motivatiedocument (M-doc) zeer duidelijk aangeven dat er enkel in woorden medewerking is maar niet in daden, dat mensen dat niet willen of soms ook niet kunnen, blijft men toch vaak op de woorden letten en doet men niet veel met die verslagen van multidisciplinaire teams. Ik denk dat dat de praktijk is. En dat is mogelijk ook voor een stuk door het personeelstekort en de druk die men voelt. Dat is dan weer een dossier dat men niet moet opstarten. Dat is vandaag wel het geval. En dat is mijn zorg. Ik ben dus blij dat u zegt het daar in theorie, qua visie, alvast mee eens te zijn. In de praktijk denk ik dat het nu niet gebeurt.
Wat moeten we doen met die randsituaties? Soms zit er wat spanning op. Wanneer schakelen we ze in? Ik zou zeggen: bij twijfel, doen. Uiteindelijk is zo’n consulent je vijand niet. Dat is gewoon iemand die waakt over de veiligheid en het belang van dat kind, die het wat opvolgt, die af en toe ook de omgeving eens ziet, soms wat vaker, soms wat minder vaak. Maar die is er wel. Die houdt alles vast, die centraliseert alles, en dat blijft dezelfde persoon. Ik denk dan ook dat je het bij twijfel moet doen, omwille van het kind. Als u zegt dat misschien een van de oplossingen bij een hervorming kinderen sneller loslaten is, ben ik het daar niet mee eens. Al was het maar dat je een kind maar heel af en toe ziet, maar ze snel loslaten zorgt ervoor dat ze vaak van hier naar daar gaan en geen band kunnen opbouwen met iemand, geen vertrouwen krijgen in iemand die uiteindelijk hun case vasthoudt. Ik denk dus dat we daar misschien toch een klein beetje verschillen van visie.
U hebt het over partnerschappen. Samenwerkingen, gedeelde verantwoordelijkheid, partnerschappen: oké, maar iemand moet het vasthouden. En ik denk dat die consulent vaak de best geplaatste persoon is als er grote zorgen zijn over een kind, om alles vast te houden. Dat wil niet zeggen dat je alles zelf moet doen. Dan kun je inderdaad een deel van de taken ook door anderen laten opnemen. Maar jij bent wel diegene die het allemaal bij je houdt en die het overzicht houdt. Ik denk dat dat heel belangrijk is.
Dus: het mandaat terugbrengen naar de kern, enkel op voorwaarde dat de rest wel blijft gebeuren. Als zo’n kind niet meer naar school gaat, is er wel iemand die zich dat moet aantrekken, iemand die zich dat moet blijven aantrekken. En daar pleit ik toch voor een centrale positie voor die consulent.
Als u het eens bent met die visie – misschien verschillen we daar van visie – zult u wel een enorme versterking op personeel moeten doen, omdat het natuurlijk onmogelijk is voor die mensen om dat te doen als ze met te weinig zijn. Het zou ook kunnen dat we daar anders over denken en dat u minder snel een gemandateerde voorziening een rol wilt geven. Dan gaat het echt om een verschil in visie. En dan durf ik toch blijvend te pleiten voor een sterkere rol voor een consulent.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister. Eerst en vooral denk ik dat de hele casus rond Brussel uitgeklaard is. Ik zal met zeer veel interesse over enkele maanden en ook verder in de tijd kijken hoe daar verder gewerkt wordt en hoe we daarmee aan de slag zijn, zowel vanuit de VGC als vanuit de Vlaamse Regering.
Aansluitend op wat collega Van den Bossche zegt over de rol van de consulent, denk ik dat het inderdaad niet de bedoeling kan zijn dat een consulent alles doet. Er zijn een aantal dingen die zeker door andere partners kunnen worden opgenomen. Tegelijk is die stabiele, betrokken rol op langere termijn, structureel, eigenlijk wel een zeer belangrijke opdracht.
Sta mij ten tweede toe om hier fijntjes op te duwen: je kunt natuurlijk zeggen dat er rond spijbelen en de problematieken die daar spelen, andere actoren zijn die daar een rol in kunnen spelen, maar dan moeten die actoren natuurlijk ook – en dat is niet alleen tot u gericht, maar dan kijk ik naar de hele Vlaamse Regering – de middelen en ondersteuning hebben om die rol te kunnen spelen. Wij horen niet alleen in de jeugdhulp actoren vragen hoe ze hiermee verder kunnen. Je hoort dezelfde signalen van CLB’s en vanuit de hele onderwijssector. We kunnen allemaal naar elkaar kijken, minister, of we kunnen benoemen dat er misschien overal een extra financiële inspanning moet gebeuren.
Ik ben het dus eens met een herstructurering en het herbekijken van een aantal dingen, maar ten tweede moet er toch ook wel zorgvuldig worden omgegaan met de rol van de consulent en moet bekeken worden wat daar de gevolgen van zijn. En er moet ook gekeken worden of andere partners de middelen hebben om hun rol te spelen.
Een laatste luik gaat voor mij over de bezorgdheid rond de investeringen zelf. U hebt in maart een en ander aangekondigd. Ik heb vorige week kennisgenomen van het advies van de Vlaamse Jeugdraad, dat hij geeft in het kader van het voorontwerp van de aanpassingen in het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht. Het oorspronkelijke decreet Jeugddelinquentie vertrok vooral vanuit een pedagogische en hulpverleningsaanpak. We zien daar steeds meer een verschuiving naar het strafmatige. En dat is eigenlijk ook wat de Vlaamse Jeugdraad aankaart. Hij geeft een aantal cijfers die interessant zijn. In tien jaar tijd is er een stijging van 34 procent geweest wat betreft verontrustende opvoedingssituaties (VOS), maar een stijging van slechts 2 procent als het gaat over als misdrijf omschreven feiten. Dat toont dat een sterke stijging van het aantal verontrustende situaties niet per se een problematische impact hebben als het gaat over misdrijven. Maar die zijn wel zorgwekkend voor de kinderen en jongeren zelf.
De Vlaamse Jeugdraad stelt samen met ons vast: “De middelen die voorzien en aangekondigd werden in maart 2023 door minister Crevits, zijn een eerste stap, maar vormen onvoldoende nieuwe investeringen. Een deel van het budget was immers al voorzien en er is op dit moment een stevige capaciteitsverhoging nodig om erger te voorkomen.” En dus is er een heel uitdrukkelijke vraag van de Vlaamse Jeugdraad, namens heel veel mensen in de sector. Ik denk dat u met veel mensen spreekt. Wij doen dat inderdaad ook. Er zijn weinig sectoren waar er zoveel engagement is bij medewerkers, maar tegelijk zoveel wanhoop omdat het zo weinig structureel over hun uitdagingen en de crisis in hun sector gaat.
Minister, wat is uw antwoord op het advies van de Vlaamse Jeugdraad? Ik wil het daarmee niet per se hebben over het voorontwerp van decreet, dat gaat over de leeftijdsgrens en de elektronische monitoring. Ik wil het vooral over uw rol hierin hebben, namelijk het hele hulpverlenings- en preventieaanbod. Komt u tot dezelfde conclusie, namelijk dat wat u in maart hebt aangekondigd, momenteel eigenlijk maar een heel kleine druppel op een hete plaat is en dat er veel meer moet gebeuren qua investeringen en qua financiële ruimte?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de antwoorden. De discussie of de repliek die volgt op uw antwoord, schiet eigenlijk een beetje tekort omdat wij niet in het bezit zijn van die nota en die studie. Ikzelf kan dus niet echt ingaan op de details. Ik weet niet of het mogelijk is om die nota ook te kunnen krijgen. Ik hoorde u juist zeggen …
Van Deloitte? Die is toch in het parlement besproken?
Is die volledig verschenen? In de pers kwamen wel een aantal zaken naar voren.
Mocht dat niet zo zijn, dan bezorgen we die. Dat is geen probleem. Dat is voor mijn tijd gebeurd. Voor mijn tijd op deze post, bedoel ik. Ik was al geboren. (Gelach)
Dat zou fijn zijn. Prima.
Daarnaast wil ik nog twee punten aanhalen die misschien op korte termijn ook wat extra mankracht kunnen vrijmaken. Een eerste is het heikele punt van de administratieve last en het papierwerk waarmee zo’n jeugdconsulent vaak te maken heeft. Dat is ook al vaker naar voren gekomen. We weten dat die er is. Mijn vraag was of men daar op korte termijn ook iets aan kan doen, maar ik zal bekijken of dat ook is onderzocht door Deloitte zelf en wat daarvan de resultaten waren. We weten dat dat heel belangrijk is. Zou dat eenvoudiger kunnen zijn?
Een ander puntje betreft de overhead bij Opgroeien. Ik heb daar nergens concrete cijfers van gevonden, maar als je wat met mensen op het terrein babbelt, dan stel je vast dat die overhead vaak onnodig groot is. Dat is zeker niet alleen bij agentschappen van de overheid zo, maar ook bij centra algemeen welzijnswerk of andere voorzieningen. Er word soms oneerbiedig over een ‘waterhoofd’ gesproken. Hebben wij er een beeld van hoe dat juist zit in het jeugdhulplandschap? Ook hier is het mijn aanvoelen dat er misschien nog wat vet op de soep is en dat er veel of toch een aantal vte’s in theorie en op papier zijn die we beter zouden kunnen inzetten op het terrein, vooral daar waar de tekorten enorm zijn. Klopt dat aanvoelen? Zou dat eventueel mogelijk zijn?
De minister vraagt als wederdienst aan de parlementsleden om hun tussenkomsten ook kort te houden.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dat zal geen probleem zijn.
Minister, ik wil beginnen met het personeelstekort. We weten dat dat inderdaad een oud zeer is. De cijfers van Deloitte zijn natuurlijk al wat gedateerd. Ik vroeg mij af of u recentere cijfers hebt. Ik veronderstel dat daar ook wel wat ziekteverzuim zal zijn, ook door een hogere werkdruk. We weten ook dat er een uitstroom is, gewoon ook door die werkdruk, door de frustraties. Mijn vraag is dus vooral wat de meest recente cijfers zijn. Ik denk dat dat van groot belang is om te weten hoeveel personeel men nog bijkomend moet aannemen.
Dan is er de vraag met betrekking tot aanwervingen. Is men daar al mee begonnen? Dat is immers ook iets waarvan men zo snel mogelijk werk moet maken.
Dan is er het luik van het hervormen. Dat is natuurlijk iets dat moet gebeuren. We weten al jaren dat er daar een administratieve rompslomp is, dat ze vaak brandjes blussen, dat ze eigenlijk niet echt kunnen doen wat ze zouden willen doen, namelijk gesprekken voeren, een juiste opvolging. We weten dat jongeren soms hun jeugdconsulent maar één, twee keer zien en vaak lang op voorhand een afspraak moeten aanvragen. Er is plaatstekort, waardoor men bij gevaarlijke opvoedingssituaties naar huis moet sturen. Dat hakt er natuurlijk ook allemaal in. Ik denk dat het heel belangrijk is dat ook eens goed wordt bekeken hoe men dat kan aanpakken, maar dat zal natuurlijk hand in hand met meer personeel gaan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik wil nog een beetje verder teruggaan. U had het over ‘Vroeg en nabij’. We moeten zorgen dat we kinderen waar mogelijk een probleemsituatie is, zo snel mogelijk detecteren en ondersteunen. Ik wil ook de vraag stellen hoe het eigenlijk komt dat er in onze maatschappij zoveel kinderen zijn voor wie het thuis geen veilige plek is om op te groeien. We hebben recent kennis kunnen nemen van een studie in Nederland die daarover handelde. Het rapport zegt dat er diverse aanwijzingen zijn die onder meer gaan over prestatiedruk en druk op school. Het gaat ook over echtscheidingen en mediagebruik. Sociale media kunnen een stukje mee aanleiding zijn. Maar er wordt evenzeer gesteld dat er misschien ook een aantal normale ontwikkelingsproblemen zijn die nu een stuk worden geproblematiseerd. Ik heb het dan natuurlijk niet over de kinderen en jongeren waarover een gedeelte van de vraag gaat, die werden mishandeld of waar de problematiek zeer groot is. Ik denk dat het de verantwoordelijkheid is van alle beleidsdomeinen, niet alleen Welzijn, minister, om ervoor te zorgen dat onze maatschappij kinderen omarmt en een veilig kader biedt om op te groeien.
Mijn vraag is: is er in Vlaanderen al zo’n analyse gemaakt zoals in Nederland? Een aantal jaren geleden hebben we een bijzondere commissie gehad, maar ik denk dat het al drie legislaturen geleden is. Ondertussen zijn we toch al een heel eind verder. Is er in Vlaanderen al een analyse gemaakt van de vraag waarom zoveel kinderen nood hebben aan jeugdhulp en hoe we die hulpvragen moeten beantwoorden?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s.
Collega Van den Bossche, als ik het heb over het sneller loslaten, betekent dat niet dat er geen hulpverlening meer is. Waar ik me zorgen over maak – en dat hangt ook samen met de taakafbakening – is dat er op sommige plaatsen grijze zones zijn waar je er meerderen hebt die met iets bezig zijn of die met een jongere bezig zijn, terwijl er voor mij continuïteit nodig is, iemand die het stuur vasthoudt, om het zo te zeggen.
En daarnaast heb je heel veel organisaties die mee een steentje kunnen bijdragen. Ik denk dat we niet zozeer verschillen van visie, maar voor mij is het van belang dat de partnerschappen in kaart worden gebracht, ook voor de medewerkers. Ik kijk dan naar collega Vaneeckhout. Het is voor mij van belang dat ze goed weten dat ze niet het begin- en het eindpunt van alles zijn. Ik heb al vaak in een organisatie gemerkt dat het heel lastig is als men denkt dat men diegene is die het allemaal moet doen. Je moet goede afspraken kunnen maken. Nu zien we dat dossiers soms blijven liggen. Ik kan daar ook niet altijd de vinger op leggen. We hebben aan de OCJ’s gevraagd hoe ze, door partnerschappen te versterken, ervoor kunnen zorgen om efficiënter te werken. Maar dat continuïteit belangrijk is, dat staat als een paal boven water. In het kader van ‘Vroeg en nabij’ willen we de trajectondersteuning ondersteunen omdat een trajectondersteuner iemand is die opvolgt. Dat ligt wel breder. Het kan bij diverse partners liggen, niet alleen bij het OCJ.
De capaciteitsverhoging zit al, collega Vaneeckhout, in het crisis- en investeringsplan. Het is jaren geleden, collega’s, dat er nog in de capaciteit van onze multifunctionele centra is geïnvesteerd. We doen dat nu opnieuw. Ik vind persoonlijk 110 miljoen euro of 100 miljoen euro zeker geen druppel op een hete plaat. Ik erken zeker dat er nog extra stappen nodig zijn, maar 100 miljoen euro is geen druppel. Dat vind ik zelf.
Collega Verheyen, ik zal zien wat ik kan bezorgen, minstens de managementsamenvatting hebben we ter beschikking. Ik wil toch aan u nog iets meegeven over die administratieve lasten. Deloitte zegt zelf dat je 2,2 voltijdequivalenten (vte’s) zou kunnen uitsparen door efficiënter te werken. Er zit dus niet veel marge op. Er zit niet veel vet op de organisatie. Mijn grote zorg is dat er plots iets gaat gebeuren en dat er geen verslag gaat zijn over hoe het gaat gebeuren. Als je het niet hebt, kun je het ook niet bewijzen. Ook in Onderwijs is dat zo. Ik ben de eerste om te zeggen: “In de vuilbak met de papieren tijger!” Maar weet dat mensen zich ook moeten verantwoorden als er bepaalde begeleidingen gebeuren. Je moet daar een goed evenwicht in proberen te vinden. Deloitte zegt dus 2,2. Dat is niet zoveel vet dat daar op zit.
Ook bij de CAW’s is overhead trouwens onderzocht en waar mogelijk ook al aangepakt. Maar ook daar was het eerder beperkt. Er is opnieuw fors geïnvesteerd in de CAW’s. Ja, u weet ook welke crisis we hebben doorgemaakt in het verleden.
Collega Schryvers, wat u zegt over de verontrusting in Vlaanderen, is interessant. We zien een echte stijging van het aantal VOS-dossiers die eigenlijk samenvalt met het decreet Integrale Jeugdhulp uit 2014. Sinds die introductie, en de introductie ook van het begrip ‘maatschappelijke noodzaak’, zien we een grotere alertheid. Ze organiseren campagnes, er is 1712. Je kunt daar op twee manieren naar kijken. Ofwel vraag je je of hoe het komt dat er zoveel meer kinderen zijn in verontrustende situaties, maar het kan ook zijn dat ze er vroeger ook waren, maar dat onze herkenning flink groter geworden is. Je kunt zeggen dat dat heel negatief is, maar je kunt ook zeggen dat de samenleving alerter is geworden, of de overheid. En dat is een goede zaak. Het is dus een beetje in twee richtingen te bekijken. Maar sowieso met het decreet ‘Vroeg en nabij’ willen we het vooral ook op tijd vast kunnen pakken, en, collega Van den Bossche, langdurig vasthouden. Ik ben het eens met die basis.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik blijf toch denken dat het in dit soort casussen de consulent is die alles moet vasthouden, dat het ook degene is die heel snel kan opschalen, indien nodig, richting jeugdrechter, omdat dat helaas soms ook nodig is en omdat de expertise daar enorm is. Ik blijf dus bij dat pleidooi, maar ik ben het met een aantal aspecten van uw antwoord wel eens. Andere hulpverleners kunnen zeker mee aan zet komen, maar zomaar de regie uit handen geven zou ik niet doen wanneer er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van een kind.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, minister. Of het een druppel op een hete plaat is, daar ben ik het mee eens: 100 miljoen euro is nooit een druppel op een hete plaat, dat is heel veel geld. Maar volgende week staan we ook voor een belangrijk moment. Ik kijk dus uit naar wat u deze week nog uit de brand kunt slepen om extra investeringen in de jeugdhulp mogelijk te maken. Ik denk dat er op meerdere plekken uitdagingen zijn, maar dat de jeugdhulp ook wel met zeer veel vragen in uw richting kijkt. Niet alleen de mensen op het terrein, maar zelfs uw eigen administratie heeft u daar tijdens de zomer attent op gemaakt. Ik ga er dus van uit dat daar gehoor aan gegeven wordt. De rest zullen we volgende week beoordelen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Even ter verduidelijking: het ging over die interne nota die gebaseerd is op de studie van Deloitte, maar daar staat inderdaad misschien al alles in wat we al wisten. Daar vroeg ik gewoon naar.
Wat de administratieve lasten betreft: als dat maar 2,2 vte’s zijn op het geheel, valt dat heel goed mee. Dat lijkt altijd heel veel, die administratieve lasten en taken, die consulenten en hulpverleners natuurlijk niet graag doen, maar die zeker wel nodig zijn, beleidsmatig, zeker wat registreren en verslaggeving betreft. Dan valt dat dus inderdaad wel goed mee.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.