Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de verhoging van de ratio in de buitenschoolse opvang
Verslag
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, we mogen de buitenschoolse opvang niet vergeten in het debat over de krakende kinderopvang. Dat is wat onderzoekster Noëmi Willemen schrijft in een persbericht dat samen met Ferm werd verspreid op 18 mei. Onze kinderen spenderen inderdaad heel veel tijd in de buitenschoolse opvang. Ik hoor dat meer dan 70 procent van alle schoolgaande kinderen gebruik zou maken van buitenschoolse opvang. Als dat cijfer klopt, is dat zeer veel. Dat zijn heel veel kinderen die elke schooldag verschillende uren spenderen in de buitenschoolse opvang.
Maar de kritiek dat de buitenschoolse opvang stiefmoederlijk wordt behandeld en eigenlijk ondergefinancierd wordt, is er al lang. Met de crisis in de kinderopvang stappen er ook heel wat personeelsleden op vanuit de buitenschoolse opvang die eigenlijk dezelfde problemen als die in de kinderopvang ook in de buitenschoolse opvang zien terugkeren. Daar zeggen ze ook dat er eigenlijk een veel te hoge kinderratio is, dat ze met het aantal kinderen waar ze vandaag voor moeten zorgen, eigenlijk niet in staat zijn om hun pedagogische rol te vervullen.
Ze zeggen ook dat kinderbegeleidster in de buitenschoolse opvang een van de slechtst betaalde jobs is in ons land. Bovendien is het met gesplitste uren, je begint vaak heel erg vroeg, om zeven uur ’s ochtends. ’s Avonds moet je opnieuw om half vier aanwezig zijn om die opvang te voorzien, dus het is erg moeilijk te combineren met een gezin of met een andere job om je loon te kunnen aanvullen. Dus we zien ook daar dezelfde problematiek, bijvoorbeeld met het aantal openstaande vacatures bij begeleiders van buitenschoolse opvang.
Maar in die alarmkreet die Ferm op 18 mei verspreidde, zeggen ze eigenlijk dat ze geen licht aan het eind van de tunnel zien. Ze zien het probleem alleen maar toenemen. Ferm is de koepelorganisatie die vandaag verantwoordelijk is om de opvang te voorzien voor 26.000 kinderen. Ze zien de nieuwe regelgeving niet als goed nieuws. Zij zeggen zelf dat hun toekomst niet rooskleurig kleurt, en ze trekken aan de alarmbel
Wat zeggen zij? Met het nieuwe decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten (BOA) zien ze dat het aantal kleuters dat opgevangen moet worden, zal worden opgetrokken. Het is een beetje vreemd dat we vandaag in het debat rond kinderopvang juist hameren op een verlaging van de ratio van het aantal kinderen per begeleider, en dat we tegelijkertijd zien dat het aantal kleuters in de buitenschoolse opvang opgetrokken wordt van veertien naar achttien kleuters per begeleider.
Als je weet dat in de buitenschoolse opvang dezelfde problematiek heerst als in de kinderopvang, is het onlogisch dat vandaag – waarbij er al heel wat alarmkreten waren in de buitenschoolse opvang – het aantal kinderen daar wordt opgetrokken. Zij vragen dus om die ratio op veertien te houden, en dat zeker niet te verhogen, want ze zitten vandaag al met een probleem van oningevulde vacatures en van begeleiders die aangeven dat het op deze manier niet houdbaar is.
Ze zien ook geen enkele reden waarom je het aantal kinderen zou moeten optrekken. Ze zeggen dat het optrekken van die ratio enkel te verklaren valt vanuit een besparingslogica. Dat zegt Sandra Van der Mespel bijvoorbeeld, projectcoördinator en onderzoekster in het centrum voor Vernieuwing in de Basisvoorziening voor Jonge Kinderen. Ze zegt dat jullie het personeelstekort daardoor enkel verkleinen op papier. Maar net als bij de kinderdagverblijven zal het in de praktijk en op lange termijn de problemen alleen maar vergroten.
Het is inderdaad straf, minister, dat dezelfde problemen uit de kinderopvang nu georganiseerd worden in de buitenschoolse opvang. We zien al langer in de kinderopvang dat door het aantal kinderen op te trekken, de situatie daar vandaag niet rooskleurig is.
Dus, minister, wil ik horen wat uw reactie is op de alarmkreet van Ferm van 18 mei. Ik zou graag willen weten hoe u denkt dat de ratio optrekken van veertien naar achttien kleuters de buitenschoolse opvang zou kunnen verbeteren, of u de beslissing omtrent die verhoging van het aantal kinderen per begeleider in de buitenschoolse opvang wilt terugdraaien, en welke gevolgen die vernieuwde financiering van de buitenschoolse opvang volgens u zal geven.
We weten ondertussen dat er heel wat gemeenten zullen zijn die erop achteruitgaan. We lezen ook dat er heel wat onzekerheid is in de sector bij de organisatoren, dus er is bijzonder veel ongerustheid over de effecten van het nieuwe decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
In de buitenschoolse opvang is er veel ongerustheid over het optrekken van de limiet van veertien naar achttien kinderen per begeleider, naar aanleiding van het BOA-decreet, net zoals over de financiering.
Die alarmsignalen komen uit verschillende hoeken. Zo zijn er de mensen die zelf in de buitenschoolse opvang zitten en aangeven dat ze worden vergeten, het niet aankunnen en dit ook niet willen. Bovendien zijn dat vaak mensen die de buitenschoolse opvang combineren met kinderopvang, wat ervoor gaat zorgen dat er gemiddeld een nog slechtere ratio is. Die mensen geven ook aan dat op deze manier het sop de kool niet meer waard is.
Daarbuiten trekken de lokale besturen aan de alarmbel om aan te geven dat ze het met deze financiering niet rondkrijgen. Dat ligt in lijn met de adviezen die bij het BOA-decreet ook vanuit het middenveld werden gegeven en de andere binnenkomende adviezen die aangeven dat op deze manier de buitenschoolse opvang in de problemen zal komen. Dat bericht bereikt ons ten derde ook vanuit de buitenschoolse opvang zelf, van de organisatoren die aangeven dat ze het op deze manier niet rondkrijgen.
Minister, hoe reageert u op de alarmkreet van Ferm, maar ook op die vraag rond het optrekken van de ratio en om dat toch niet te doen?
Op welke manier zou die verhoging van de ratio de kwaliteit moeten verbeteren van de buitenschoolse opvang? Het lijkt mij quasi onmogelijk dat dat er een gevolg van is.
Voorziet u om die beslissing terug te draaien en op welke manier kan die vernieuwde financiering op een betere manier tegenover de lokale besturen worden geïmplementeerd? Want die lokale besturen zien ook niet meer hoe zij met deze financiering nog kwaliteitsvolle en goede opvang georganiseerd krijgen, die bovendien ook voor de begeleiders zelf leefbaar is.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt voor de vragen die gelijkaardig zijn, maar niet volledig gelijk.
Eerst over de ratio. De norm waar Ferm het over heeft, is de maximale rationorm die is ingeschreven in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering (BVR) inzake het kwaliteitslabel voor kleuteropvang. Het decreet Buitenschoolse Opvang en Activiteiten gaat niet enkel over de sector buitenschoolse opvang, maar ook over activiteiten voor kinderen door andere sectoren. Dit zijn bijvoorbeeld de jeugdsector, de speelpleinen, het onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de sportsector …
In deze sectoren ligt het aantal kinderen per begeleider vaak hoger. De norm voor het kwaliteitslabel kleuteropvang van maximaal achttien kinderen per begeleider werd in overleg met al deze sectoren bepaald. Het is een maximum en niet gekoppeld aan de financiering.
De norm die organisaties zoals Ferm tot vandaag hanteren, is deze die in de vroegere regelgeving voor de subsidiëring van initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) werd opgenomen. In de overgangsfase, tot eind 2025, dus het tweede jaar van de volgende legislatuur, blijven zij gesubsidieerd op basis van de ratio 1 op 14.
Het decreet, dat eerder door het Vlaams Parlement werd goedgekeurd, voert een nieuw financieringssysteem in. Dat gaat in vanaf 2026. Vanaf dan, na afloop van de overgangsperiode, worden de budgetten over alle lokale besturen verdeeld volgens een gelijke subsidiesleutel. Vanaf dan staat het lokale bestuur, vanuit zijn regierol, zelf in voor de verdeling van de middelen onder de organisatoren. Daarbij kunnen lokale besturen bijkomende subsidievoorwaarden bepalen of bijvoorbeeld een lagere ratio opleggen voor initiatieven met het kwaliteitslabel kleuteropvang.
Ik probeer mij zo helder mogelijk uit te drukken. De buitenschoolse opvang of veel zaken zitten nu bij de bevoegdheid Welzijn, maar door het BVR inzake kleuteropvang van 16 oktober 2020, en zeker door het decreet dat eind vorige legislatuur is goedgekeurd, wordt de hele organisatie overgeheveld naar de lokale besturen, met inbegrip van de financiering die eraan vasthing. Elk lokaal bestuur kan daar dus zelf keuzes in maken.
De verandering maakt dat organisatoren die nu nog onder de oude regelgeving verder werken, onzeker of bezorgd zijn over wat komt. Ik ben me daar absoluut van bewust, en word heel vaak aangesproken door organisatoren die daar vandaag mee bezig zijn. Zij vragen zich af wat er gaat gebeuren in 2026, geven aan dat de financiering naar de lokale besturen gaat, en vragen zich af op welke manier dat zal gebeuren. Dat geldt temeer voor die gemeenten die er na de herverdeling van het huidige Vlaamse budget, financieel op achteruitgaan. Voor gemeenten die meer dan 40 procent van de middelen verliezen, voorziet het decreet in een gedeeltelijke compensatie. Om te vermijden dat bestaand kwaliteitsvol aanbod verloren gaat, ben ik er absoluut voorstander van dat bij de opmaak van het volgend Vlaams regeerakkoord, die financiële zaken nog eens grondig tegen het licht worden gehouden. Zoals ik al zei zal het antwoord op de vraag hoe die definitieve financiering van de gemeente vanaf 2030 zal zijn, pas met zekerheid gegeven kunnen worden vanaf 2026.
Wat is nu het budget dat momenteel beschikbaar is? Collega's, dat is een budget dat in 2026 volledig naar de lokale besturen moet gaan en bedraagt 93,1 miljoen euro. Het gaat over 86,8 miljoen euro uit de vorige legislatuur, verhoogd met 6,3 miljoen euro deze legislatuur vanuit Welzijn. Duidelijk is bij verdeling van dit budget over alle lokale besturen, dat verschillende gemeenten achteruit zullen gaan. Daartegenover staat dat er ook heel wat gemeenten zijn die voor het eerst – vanuit Opgroeien dan – subsidies zullen ontvangen. Het is onze verantwoordelijkheid als Vlaamse Regering, maar ook deze van het Vlaams Parlement, om die ambities van het nieuwe decreet waar te maken. Daar zit een hele filosofie achter, waaraan sommige aanwezigen hier ook zeer intens hebben meegewerkt. En dat zal impliceren dat we natuurlijk de juiste keuzes moeten maken. Ik begrijp echt dat initiatieven die nu budget krijgen, maar straks … Dat zal via het lokaal bestuur moeten gaan, aangezien Opgroeien de lokale besturen zal financieren, ik begrijp dat ze heel bezorgd zijn onder welk financieel gesternte dit zal gebeuren. Dank u wel.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik vind dat u redelijk optimistisch bent over het decreet, en dat is niet echt in lijn met de toch wel ferme kritieken van de verschillende adviesorganen waar advies gewonnen is over het nieuwe BOA-decreet. U zegt eigenlijk dat het maar om een maximale ratio gaat. Het blijft wel zo dat bijvoorbeeld Ferm, toch wel één van de grote organisatoren van de buitenschoolse opvang, een verhoging van die ratio zal zien. Het lijkt een beetje alsof u dat met alle informatie daarrond niet wilt erkennen. Maar het blijft wel zo dat zij zeggen dat de ratio vandaag al bijzonder hoog is, en dat zij vandaag van de kinderbegeleiders van de buitenschoolse opvang horen dat die ratio te hoog is, dat zij meer opzichter dan begeleider worden. Als je een decreet hebt dat net die pedagogische functie van de kinderbegeleiders in de buitenschoolse opvang wil benadrukken, is het wel vreemd dat men zegt dat men de ratio gaat verhogen. Dat is zeer onlogisch.
Daarnaast is de kritiek vanuit de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), vanuit de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (Vlaamse Raad WVG), vanuit de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), vanuit de Jeugdraad, zeer gelijklopend. Zij zeggen allemaal dat ze met de huidige middelen de educatieve insteek niet kunnen waarmaken. Zij zeggen dat ze met de huidige middelen de mooie omschrijving van het BOA-decreet over de buitenschoolse opvang niet kunnen waarmaken. Het is zelfs zo dat de Jeugdraad schrijft dat ze met het decreet het laatste woordje ‘activiteiten’ kunnen schrappen. Want met deze beperkte financiële middelen en de hoge kindratio, kunnen begeleiders eigenlijk geen activiteiten doen, en kunnen hoogstens opzichter zijn van de kinderen in de buitenschoolse opvang. Minister, vandaag is er al een tekort aan kinderbegeleiders. Zij hebben vandaag een zeer laagbetaald beroep met onmogelijke uren. Het is vreemd dat dat niet versterkt wordt. En er is weinig reactie op de sector, die eigenlijk unaniem zegt dat ze met de huidige schaarse middelen, de kwaliteit van de buitenschoolse opvang niet gaat kunnen verbeteren. Minister, ik verwacht daarop toch betere antwoorden op dan degene ik nu van u gehoord heb.
Ik heb nog een laatste puntje. U zegt dat lokale besturen meer dan 40 procent van de middelen gaan verliezen, die jullie dan gaan compenseren. Bon, dat wilt zeggen dat er heel wat gemeenten zijn die met minder financiële middelen de opvang moeten voorzien, wat uiteraard ook een kwaliteitsvermindering zal betekenen. Ze zeggen unisono dat 6,3 miljoen euro extra te weinig is om die kwaliteit te kunnen garanderen. Ik hoop dus echt dat we hier geen gelijkaardig scenario gaan zien als bij de kinderopvang, waarbij er rond de pot gedraaid wordt, maar eigenlijk geen antwoord gegeven wordt op de alarmkreten van de sector.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Het is natuurlijk wel een heel belangrijke sector. De buitenschoolse opvang zorgt ervoor dat kinderen ergens zijn waar ze een meerwaarde meekrijgen, terwijl hun ouders op dat moment dingen aan het regelen zijn, aan het werken zijn, aan het studeren zijn, enzovoort. Dat is een sector waarvan ik zou denken dat de Vlaamse Regering die voluit steunt en ondersteunt. Als ik dan hoor dat er lokale besturen zijn die met deze overheveling van organisaties tot 40 procent van hun financiering zouden verliezen, en dat er dan pas wordt gecorrigeerd, maar niet bij verliezen onder 40 procent, dan is dat wel iets om heel bezorgd over te worden.
De buitenschoolse opvang heeft en had het tot nu toe al bijzonder moeilijk. Ze vinden zeer moeilijk mensen. Dat komt gedeeltelijk door de aard van de buitenschoolse opvang zelf. Het is zeer vroeg in de ochtend, of later ’s avonds, en dat geeft een zekere versnippering weer. Er zijn daar oplossingen voor waar ik straks op zal ingaan. Maar het feit dat er op dit moment wordt gewerkt met een hogere ratio en met een financiering waarvan het volledige veld en organisaties erbuiten oordelen dat die onvoldoende zal zijn, betekent eigenlijk dat men een veel grotere crisis in de buitenschoolse opvang organiseert vanuit de overheid. Minister, ik maak mij daar, samen met het volledige veld, bijzonder veel zorgen over.
U zegt dat bepaalde organisaties de ratio aanhouden. Oké, maar als het naar lokale besturen gaat, en die lokale besturen zien geen andere oplossing, dan zullen die genoodzaakt zijn om naar organisaties te gaan die volgens een maximumnorm werken. Dit is dus een zeer pregnant probleem dat voorlopig niet wordt aangepakt, en dat aan het aanzwellen is. Straks zitten we met de buitenschoolse opvang in hetzelfde vaarwater als de kinderopvang, maar dan zal het wel te laat zijn om er nog een mouw aan te passen.
De heer Anaf heeft het woord.
Die bezorgdheden zijn natuurlijk niet nieuw. Ik herinner mij dat dat tijdens de bespreking van het decreet de bezorgdheden waren die heel breed gedeeld werden. Ik heb die hier zelf ook telkens proberen te verwoorden. Op zich is de inhoud van dat nieuwe decreet van buitenschoolse kinderopvang zeer goed. Het is goed dat we meer kinderen in aanraking willen laten komen met jeugd-, sport-, en cultuuractiviteiten, met de muziekschool, enzovoort, tijdens de uren dat ze sowieso op school in de opvang zijn. Nu is dat op heel veel plaatsen vaak niet meer dan een beetje spelen met iemand erbij die toeziet of er met de kinderen niks gebeurt. Ik stel het dan wel heel negatief voor, maar op veel plaatsen is dat de buitenschoolse opvang, omdat ze er inderdaad met heel weinig begeleiders voor veel kinderen staan.
Er zat dus een heel grote kans in dat decreet. Maar we hebben van in het begin gezegd dat, als je de middelen niet voorziet om die kwalitatieve invulling te kunnen doen, als je alleen de middelen hebt die er nu zijn, en er komen geen middelen bij vanuit Jeugd, Cultuur of Sport om ook aan een inhoudelijke invulling te doen, je dan blijft zitten met een decreet dat uiteindelijk een lege doos zal worden. Op termijn zul je zelfs nog minder kwaliteit hebben, terwijl er echt wel nood is aan vrijetijdsactiviteiten in die schoolcontext. We weten ook gewoon dat er heel veel kinderen zijn die anders niet in aanraking kunnen komen met al die verschillende manieren van vrijetijdsbeleving.
Ik denk dat dit echt iets is wat heel snel opnieuw moet worden bekeken, want het heeft weinig zin om een heel mooi decreet te schrijven waarvan je eigenlijk weet dat het in de realiteit een lege doos wordt, tenzij er toch nog extra middelen worden voorzien voor alle lokale besturen die nu echt niet weten hoe ze het moeten aanpakken. Dat is wat ik overal op het terrein hoor. Men weet echt niet hoe men die mooie principes van het decreet kan waarmaken in een lokale context zonder dat die extra middelen eraan gekoppeld worden.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Collega’s, aan het decreet is in de vorige legislatuur wel heel wat voorafgegaan. Ik kan daarvan getuigen omdat ik er heel nauw bij betrokken was. Ik was zelf hoofdindiener van het decreet. Ik kan ervan getuigen hoeveel overlegmomenten we daarrond hebben gehad, en hoeveel eraan vooraf is gegaan vanaf de conceptnota. Er waren hoorzittingen die, terecht, niet alleen in de commissie Welzijn plaatsvonden, maar ook in de commissie Onderwijs. Ook de commissie voor Jeugd, Sport en Cultuur was daarbij uitgenodigd. Dat is natuurlijk heel bewust op die manier gebeurd, juist omdat dat decreet de doelstelling heeft – zoals collega Anaf het heeft omschreven – om kinderen veel meer mogelijkheden te geven en zodat ze niet verplicht worden om de keuze te maken of ze naar de buitenschoolse opvang, naar de muziekschool, of naar de voetbalclub moeten gaan.
Omdat de buitenschoolse opvang niet helemaal gelijkmatig verdeeld is over alle gemeenten en steden in Vlaanderen, waardoor er eigenlijk heel wat middelen naar bepaalde gemeenten gingen, terwijl andere gemeenten er weinig of geen kregen, weet je dat er altijd winnaars en verliezers zullen zijn als je daar een andere verdeelsleutel op toepast. Een heel nieuw systeem uittekenen, vraagt natuurlijk de betrokkenheid van velen. Om die omschakeling te kunnen doen, en voor een stuk ook rechtszekerheid te creëren voor de bestaande initiatieven, hebben we die overgangsperiode gemaakt, en hebben we dat niet ineens geïmplementeerd. We stellen nu inderdaad vast dat er bijkomende middelen zijn voorzien vanuit Welzijn. Als alle andere betrokken sectoren, en uw collega’s, minister, dezelfde overtuiging zou zijn toegedaan van welk belang dit in de praktijk heeft voor het aanbod waar kinderen gebruik van kunnen maken als hun papa’s en mama’s nog moeten werken, zodat zij aan activiteiten kunnen meedoen als zij na school niet dadelijk naar huis kunnen, en iedereen daar zijn duit voor in het zakje doet, dan kan er veel gerealiseerd worden.
Collega’s, ik heb er geen probleem mee dat we hier vragen stellen, maar ik zou het niet graag hebben dat ze alleen hier gesteld worden. Het is natuurlijk een zaak van veel meer beleidsdomeinen dan alleen Welzijn. Van onze kant lanceren we absoluut de oproep om hier vanuit de andere sectoren aan bij te dragen, zodanig dat steden en gemeenten de mogelijkheid hebben om dit op een goede manier te organiseren naar de volgende jaren toe. Als we allemaal overtuigd zijn van de meerwaarde voor de kinderen en gezinnen, moeten we dat doen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
In de vorige legislatuur is daar inderdaad heel wat over te doen geweest, en het uitgangspunt is een zeer mooi uitgangspunt. Het is juist de bedoeling dat we door dat decreet naar een ruim aanbod van buitenschoolse activiteiten gaan, veel ruimer dan alleen de buitenschoolse opvang. Dat kan prachtige, prachtige initiatieven teweegbrengen.
Het is inderdaad zo dat we met dat nieuwe decreet middelen hebben die gebaseerd zijn op basis van objectieve gegevens. Steden en gemeenten die eigenlijk minder middelen kregen omdat dat historisch is gegroeid, willen we ook de kans geven om die buitenschoolse activiteiten en buitenschoolse opvang aan te bieden.
Natuurlijk wordt er een overgangsperiode van vier jaar voorzien. Maar ik denk dat het heel belangrijk is dat gemeenten en steden daarmee aan de slag gaan met alle actoren op het veld, om duidelijkheid te creëren, om te kijken wie wat gaat doen tegen welke prijs zodat dat voor iedereen zeer duidelijk is wanneer de inwerkingtreding plaatsvindt. Dat biedt ook rechtszekerheid aan de initiatieven die bezig zijn op het terrein.
Ik heb in april daarover een vraag gesteld aan u, minister. U hebt toen uitgelegd welke acties er worden ondernomen, en dat u zou samenzitten met de minister van Binnenlandse Zaken om de lokale overheden per brief nog eens aan te zetten tot actie. Mijn vraag is of dat ook effectief is gebeurd.
De heer Daniëls heeft het woord.
Wat betreft de vrijheid die we aan lokale besturen geven, stel ik vast dat een aantal initiatieven daar weinig info over krijgen, of dat ze in elk geval het gevoel hebben dat de coördinatie erop is gericht om één groep al dan niet bewust te bevoordelen, en dat lijkt me niet de insteek van het decreet te zijn. Dat is ook niet de goede manier om – want daarover gaat het toch – aan ouders de kans te geven dat er voor en na school opvang is. Daarover gaat het, en over niets anders.
Minister, het lijkt me dan ook nodig om bij de initiatieven die u contacteren of waarvan we het signaal krijgen dat het lokaal niet goed verloopt, te kijken wat de parameters zijn die gebruikt worden. Hoe gaan wij nog kunnen meedoen aan de bevraging die men al dan niet organiseert over de concrete werking?
Ik denk dat er een partner is die we niet mogen vergeten, en dat zijn de ouders. Ik heb de indruk dat men bij een aantal lokale besturen heel sterk gericht is op werkingen, organisaties, bepaalde manieren om ernaar te kijken, maar één belangrijke cliënt vergeet. Dat zijn de ouders.
Die oproep wil ik hier namens mijn fractie echt wel doen, want daarover gaat het in de voor- en naschoolse opvang. Daar zijn ouders mee bezig. Kunnen ze gaan werken en kan hun kind na school naadloos opvang hebben, waarna ze hem of haar kunnen halen? Dat is vaak gewoon de realiteit bij heel wat ouders, dus, minister, dat is toch een oproep die ik wil doen naar aanleiding van dit decreet.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s.
Dit decreet heeft een heel lange voorgeschiedenis. Ik zei het al, er zijn collega’s die de geschiedenis nog veel beter kennen dan ikzelf. Ik was daar zijdelings ook wel in geïnteresseerd als voormalig minister van Onderwijs, en ik verwijs naar wat collega Anaf daarnet zei: Veel kinderen worden gewoon op de speelplaats opgevangen. Dus de filosofie van het decreet, dat wordt hier ook door velen gedeeld, is eigenlijk super, namelijk veel meer kinderen veel meer kansen geven om verbreding te hebben in wat ze na schooltijd allemaal doen.
Ik wil ten tweede ook meegeven, collega’s, dat Welzijn extra budget op tafel heeft gelegd, meer dan 6 miljoen euro ten opzichte van de bestaande budgetten.
Ten derde, heb ik hier in het parlement altijd al een heel groot vertrouwen gehoord richting de lokale besturen, dat het beter is als zij aan het stuur zitten, dat ieder lokaal bestuur anders is, en dat ieder dat dus op zijn manier zou moeten kunnen doen.
Ten vierde, zoals ik nu de budgettaire schema’s zie – dat vind ik ook, ik heb dat gezegd – zijn er te veel verliezers ten opzichte van de winnaars. Als je dat niet fatsoenlijk uit de startblokken laat schieten, dan riskeer je dat heel waardevolle initiatieven die vandaag bestaan, gewoon verloren gaan, en dat je uiteindelijk minder kansen zult hebben in plaats van meer.
Om nog even op die geschiedenis terug te komen, collega’s, dat proces voor dit decreet is al in 2013 gestart, dat is tien jaar geleden, vanuit een Staten-Generaal over de opvang en de activiteiten voor schoolkinderen. In 2016 was er een conceptnota en die heeft dan een hele weg afgelegd om uiteindelijk in 2019 te landen, nog juist op het einde van de vorige legislatuur. Dus nog eens, dat was met een prachtige filosofie, maar de grootste zorgen die mij bereiken zijn de zorgen rond het budget en ook van organisaties die niet weten hoe ze dat allemaal georganiseerd zullen krijgen, niet weten wat er nog zal zijn voor hen, zeker op die plaatsen waar er al heel goede werkingen zijn.
Voor sommige adviesorganen mocht die transitie sneller gaan, anderen hadden het liever wat later gehad. De timing in het decreet is in die zin een compromis. Het bevat ook nog een hele tijd minimale inzet op kleuteropvang en, zoals ik al zei, tot 2030 blijven de middelen voor kleuteropvang gekleurd. Dus het is niet onbelangrijk dat jullie ook weten dat die middelen tot dan gekleurd blijven.
De vraag naar middelen was constant in alle adviezen, maar de ambitie was – en dat hebben we gezegd – om meerdere sectoren te bundelen en niet enkel te kijken naar middelen van Welzijn, omdat het natuurlijk ook gaat over het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en Onderwijs.
Die ratio, collega Vandecasteele, is de maximale norm. Lokale besturen kunnen samen met bestaande IBO’s afspreken om dingen te wijzigen aan die ratio. Maar de filosofie van het decreet is dat elk kind dezelfde kwaliteit van opvang geboden moet kunnen worden. Nu is dat zeer divers. Men zal minstens bij de volgende regeringsvorming moeten kijken op welke manier je dat ‘proper’ kunt krijgen. Want over de filosofie van het decreet ben ik positief, collega's, maar als ik kijk naar de budgettaire omvang die daar nu tegenover staat ben ik niet zo positief.
Collega Saeys, wij hebben met het kabinet van collega Somers samengezeten. Wij zullen ook een brief richten aan die lokale overheden. Ik weet dat er ook al is samengezeten met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), die hun zorgen geuit hebben. Ook heel wat middenveldorganisaties, niet alleen Ferm, zijn bezorgd. Zij gingen ook nu al zaken aanbieden. Ik vind het dus ook van belang om die allemaal te bundelen. In tegenstelling tot wat sommige collega’s hier denken, ben ik eigenlijk ook wel bezorgd over de toekomst. Je hebt de situatie nu, ‘as is’ in de buitenschoolse kinderopvang. Maar je hebt ook de toekomst, die eigenlijk beter zou moeten zijn, en waarbij ik zelf als minister zorgen heb over hoe je dat op de meest kwaliteitsvolle manier kunt doen.
Collega's, het thema stond bovendien op de agenda van de commissie Decentralisatie, omdat men het toch wel belangrijk vindt dat men lokaal zoveel mogelijk autonomie heeft om die buitenschoolse kinderopvang te gaan organiseren. Dank u wel.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Wat u nu zelf zegt, zeggen die adviesraden ook. Zij zeggen dat met de huidige financiële middelen die mooie educatieve insteek niet waargemaakt kan worden. En de mooie woorden van in het decreet zelf, kunnen dus niet waargemaakt worden. U zegt dat de middelen niet alleen van Welzijn moeten komen, maar ook van andere sectoren of bevoegdheden. Maar bon, dan moet dat daar ook wel komen. Als ik u hoor, gaat u er in het najaar bij de nieuwe Septemberverklaring op aandringen. Ik kijk ernaar uit, want de verwachtingen voor de kinderopvang zijn ook bijzonder hoog. Er moet echt wel iets veranderen, want ik moet zeggen dat het plaatje vandaag niet mooi is. De mensen vragen zich allemaal af wat onze kinderen waard zijn voor deze Vlaamse Regering. We zien zowel een crisis in de kinderopvang als in de buitenschoolse opvang, met mensen die onderbetaald worden en een te hoge werkdruk ervaren, waarbij aangegeven wordt dat het op deze manier echt niet houdbaar is. Ik kan op papier dan altijd wel lezen over bijvoorbeeld het belang van de pedagogische functie bij de kinderopvang, het belang van de pedagogische functie bij verschillende activiteiten, en de verbreding bij de buitenschoolse opvang, maar dat moet ook in de realiteit waargemaakt worden met voldoende budget, en dat is er vandaag echt wel niet.
Ik hoor u hier dus wel zeggen dat u zelf zegt dat het met de huidige budgettaire situatie niet gaat lukken, en dat u bezorgd bent om de toekomst. Ik reken er dan op dat er in september of oktober, we zullen zien wanneer de verklaring dit jaar komt, effectief een grote verandering teweeggebracht zal worden.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Ik denk dat u gelijk hebt dat er prachtige principes in het decreet zitten. Over de filosofie hebt u ons geen steen horen gooien. De praktijk is iets anders, en daar is uw bezorgdheid terecht. U hebt het uiteindelijk over bijpassen wanneer men 40 procent van een budget verliest, maar die compensatie is ook maar tot 2029 – wat nadien? En wat als je 35, 30, 25 of 20 procent verliest? Dan gaan die steden en gemeenten het nog altijd bijzonder moeilijk krijgen.
Dit zal uiteindelijk dus een negatieve optelsom worden voor zeer veel steden en gemeenten, voor zeer veel plekken, niet alleen voor de lokale besturen, maar ook voor de organisaties die het proberen te doen met een ratio die lager is dan achttien kinderen per persoon. Dat is ook iets waarover al die adviezen negatief waren.
Dit gaat ook een negatieve optelsom worden voor de ouders die aan de ene kant heel veel geappelleerd worden wanneer het gaat over lege brooddozen, over taal, over het gedrag van hun pubers en kinderen, het niveau van het onderwijs. Maar op een buitenschoolse opvang die daarop zou kunnen remediëren, kunnen zij waarschijnlijk niet meer rekenen. De buitenschoolse opvang zegt zelf dat hij al die activiteiten niet meer zal kunnen differentiëren en aanbieden.
Ten slotte zal het ook voor de mensen in die buitenschoolse opvang een negatieve optelsom zijn, en gaat men uiteindelijk komen tot een situatie waarbij die mensen er niet meer zijn. Ik wil u aanraden daarvoor het advies rond het DuJo-project (Duurzame Jobs) van het Vormingscentrum voor de Begeleiding van het Jonge Kind (VBJK), de Arteveldehogeschool en de VVSG ook in te kijken, over de manier waarop men de kinderbegeleiding in het kleuteronderwijs en de opvang op een menselijke manier tot stand kan brengen. Dat is met een behoorlijke financiering. Maar dan nog, die mensen verdienen het om beter te kunnen werken, en op een betere manier te kunnen werken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.