Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Voorzitter, Vlaanderen telt 810 woonzorgcentra. De steekproef heeft betrekking op 203 woonzorgcentra. Daarvan beschikt vier vijfde over een website. Dit zijn 159 woonzorgcentra. Daarvan verstrekken er 63 informatie over het levenseinde. Dit is in totaal een derde. Daarvan verstrekt slechts 50 procent de patiënt informatie over de verschillende mogelijkheden met betrekking tot het levenseinde die onze wetgeving kent.
Minister, slechts 26 woonzorgcentra verstrekken, met andere woorden, informatie over de verschillende mogelijkheden inzake palliatieve zorgen en over euthanasie. Zoals u als voormalig minister van Justitie weet, zijn beide overigens nauw met elkaar verbonden. Dit kan de indruk wekken dat de federale wetgeving in de verschillende woonzorgcentra niet even streng wordt toegepast of dat bepaalde woonzorgcentra verzaken aan hun informatieplicht tegenover patiënten en hun familie.
Minister, op welke wijze zult u de woonzorgcentra, naar analogie met uw beleidsnota, aanzetten tot de transparante verlening van informatie over hun beleid inzake levenseindebegeleiding? Zal dit door middel van decretale aanpassingen gebeuren? Hoe zult u ervoor zorgen dat u dit in de toekomst zult kunnen monitoren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer De Gucht, ik wil eerst iets opnieuw in de juiste context plaatsen. Ik neem aan dat u naar het onderzoek van de Socialistische Mutualiteiten verwijst. De vraag is op hoeveel websites informatie over de levenseindebegeleiding te vinden is. Er is in dit land natuurlijk geen enkele norm die stelt dat die informatie per se op de website aanwezig moet zijn. Ik wil dan ook het onderscheid maken tussen een analyse van de websites en de vraag of de woonzorgcentra voldoende investeren in informatie en begeleiding over de problematiek van het levenseinde voor de bewoners en hun familie.
Met onze kwaliteitsindicatoren proberen we de woonzorgcentra te sensibiliseren. We verrichten ook metingen. We hebben een eerste keer gepeild of de zorgplanning tijdig is opgemaakt en in de bewonersdossiers is opgenomen. We hebben vastgesteld dat er op dat vlak nog wat werk is. De bevraging dateert echter van tijdje geleden. We gaan ervan uit dat de opvraging van de indicatoren op zich een sensibiliserend effect heeft.
Wat nog belangrijker is, is dat ik u kan bevestigen dat de Vlaamse Zorginspectie in haar handhavingsbeleid wel degelijk rekening houdt met dit aspect. In de normering voor de rust- en verzorgingstehuizen zijn met betrekking tot de palliatieve zorgen en tot de problematiek van het levenseinde in het algemeen een aantal normen opgenomen. Met betrekking tot de financiering van de palliatieve zorgen in de woonzorgcentra zijn in dit verband ook een aantal zaken geëxpliciteerd. De Vlaamse Zorginspectie controleert wel degelijk of de woonzorgcentra voldoende aandacht besteden aan de begeleiding van en de informatie over het levenseinde.
Dit is een pertinente kwestie. Ik ben, naar aanleiding van het onderzoek van de Socialistische Mutualiteiten, natuurlijk bereid dit punt opnieuw op de agenda van het structureel overleg met de koepels te plaatsen. Indien ik de informatie van onze administratie goed interpreteer, probeert de Vlaamse Zorginspectie de bestaande normen, die vrij duidelijk zijn, momenteel al te handhaven.
Minister, u zegt dat u verder wilt inzetten op die informatie, dat u dat bij de verscheidene organisaties wilt benadrukken. Bent u het echter met me eens dat het aan de patiënt is om ter zake een keuze te maken, en niet aan het rust- of verzorgingstehuis waar die patiënt verblijft, en dat het met andere woorden enkel mogelijk is voor die patiënt om die beslissing te nemen als hij daartoe de juiste informatie heeft?
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, het is inderdaad het onderzoek van de Socialistische Mutualiteiten waarnaar wordt verwezen, maar ik zou de resultaten toch ook niet minimaliseren, want ze stemmen wel tot nadenken. U verwijst naar een vraag die ik aan u heb gesteld met betrekking tot de palliatieve zorgplannen of de zorgplannen voor het levenseinde. Uw eigen cijfers ter zake waren ook maar laag, een dikke 20 procent.
Ik heb dan ook een bijkomende vraag, los van het op de agenda zetten en bespreken van het thema. Die studie van de Socialistische Mutualiteiten bevat ook drie concrete aanbevelingen. De eerste heeft betrekking op de website. U hebt daar impliciet al voor een deeltje op geantwoord. De tweede heeft betrekking op de vragen over de juridische situatie, de vraag of het recht op euthanasie kan worden geweigerd in een instelling, waarover veel discussie is in vele instellingen. De derde gaat – en hier gaan we weer – over de middelen voor kwalitatieve zorg.
Minister, zult u die drie aanbevelingen ook mee in overweging nemen en uitwerken in uw agendasetting?
De heer Anseeuw heeft het woord.
Het klopt dat bij een opname in een woonzorgcentrum een nieuwe bewoner niet alleen moet weten wat het zorgaanbod is, maar ook waarvoor die instelling staat als het gaat over het levenseinde. De eerste vraag die bij me opkwam toen ik de resultaten van die studie las, was echter niet: wat nu gezongen, hoe zullen we die overige zeven op de acht woonzorgcentra ertoe aanzetten om hun website aan te vullen? De vraag was wel: hoeveel van die bewoners, die toch eigenlijk een zwaarder zorgprofiel hebben, hebben eigenlijk een iPad en komen op die website terecht? Minister, hebt u er een zicht op of die informatie wordt verstrekt op een toegankelijke en aangepaste manier, op maat van die bewoners? Ik meen immers dat we dat met die website alleen niet zullen doen voor dat doelpubliek. We zullen dat met die website vooral niet doen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u hebt een aantal vragen bij de studie die de heer De Gucht aanhaalt. Ik heb er zelf de cijfers van uw Agentschap Zorg en Gezondheid bijgehaald. Als kwaliteitsindicator wordt immers inderdaad bekeken hoeveel procent van de bewoners een up-to-date plan hebben voor de zorg voor het levenseinde, in overeenstemming, natuurlijk, met de eigen wensen van die persoon. Je ziet dat de mediaan ter zake op 15 procent ligt. Gemiddeld heeft dus 15 procent van de bewoners van rusthuizen een up-to-date plan met betrekking tot het levenseinde. Dat lijkt me laag. Ik kan me inderdaad voorstellen dat sommige mensen daar geen behoefte aan hebben, dat sommige mensen die vraag niet willen stellen. Ik lees echter ook in het verslag van uw eigen inspectie dat heel veel woonzorgcentra moeite hebben met het aangaan van het debat. Men weet niet goed hoe men dat moet aanpakken. Ik lees toch een aantal verklaringen waaruit blijkt dat het voor instellingen en bewoners toch niet vanzelfsprekend is om zo’n plan op te stellen.
Minister, hebt u een plan om die 15 procent op te krikken? Hebt u een streefcijfer? Wat acht u een redelijk aandeel van de bewoners dat zo’n plan met betrekking tot het levenseinde heeft?
Het is absoluut de bedoeling om de woonzorgcentra te stimuleren werk te maken van vroegtijdige zorgplanning, en daarover ook duidelijk te zijn en informatie te verstrekken. Ik verwijs naar het KB dat op 9 maart 2014 is ingeschreven in het bestaande basis-KB. Dat stelt letterlijk dat het de taak van de coördinerend en raadgevend arts en de hoofdverpleegkundigen van de instelling is om “de naleving van de wetgeving inzake euthanasie en palliatieve zorg alsook de naleving van de wilsbeschikking van de bewoner betreffende zijn levenseinde en/of zijn wilsverklaring inzake euthanasie” te bewaken. Wat mij betreft, en dat wordt door de administratie bevestigd, is het Zorginspectie dat ook het toepassen en respecteren bewaakt van die regels die in de normering zijn opgenomen. Uiteraard moeten we proberen met de sector te sensibiliseren, de gevoeligheid voor de materie te vergroten. Mijnheer Bertels, u hebt gelijk: uit onze eigen indicator blijkt ook dat daar zeker nog wel wat werk aan de winkel is. Dat is net de bedoeling van dit soort indicatoren en het transparant maken hiervan. We zijn ervan overtuigd dat dit zal bijdragen tot een grotere betrokkenheid en inzet bij dit soort thema’s als het gaat over het eigen kwaliteitsbeleid.
Minister, omdat u niet echt rechtstreeks hebt geantwoord op mijn vorige vraag, wou ik u toch nog even vragen: bent u het met mij eens dat het de patiënt is en niet de instelling die beslist over op welke manier hij met zijn of haar levenseinde omgaat?
Het is onaanvaardbaar dat er vandaag mensen zijn die in een rust- of verzorgingstehuis verblijven die niet de nodige informatie hebben over hun levenseinde en die eigenlijk ofwel van de hoofdverpleger ofwel van een behandelende arts niet de juiste informatie kunnen krijgen. De realiteit is dat we daar moeten bijscholen, dat we ervoor moeten zorgen dat iedereen die werkt in rust- en verzorgingstehuizen op de hoogte is van de wetgeving daaromtrent en de juiste informatie kan geven zodat de patiënten op de juiste manier een beslissing kunnen nemen over de manier waarop ze daarmee omgaan. Het is aan u, minister, om ervoor te zorgen dat het verplegend personeel op een goede manier die informatie kan verstrekken. Ik hoop en zal de komende maanden en jaren ook blijven opvolgen dat u daar verder op werkt en dat we binnen enkele jaren kunnen zeggen dat iedereen in dit land op een juiste manier daarover geïnformeerd is. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vraag is afgehandeld.