Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, vorige week vrijdag maakte het Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid (WIV) zijn jaarlijks rapport bekend met daarin de cijfers over het voorkomen van hiv en aids in België. Algemeen stelt men vast dat het aantal nieuwe infecties in 2013 is gedaald, maar laat dit vooral niet leiden tot al te voorbarig optimisme.
Als we inzoomen op de cijfers en met name op die van de bijzonder kwetsbare doelgroep van de MSM of de mannen die seks hebben met mannen, dan stellen we vast dat de stijgende tendens van de laatste jaren, zich ook in 2013 onverminderd heeft voortgezet.
Op dezelfde dag maakte het Instituut voor Tropische Geneeskunde ook resultaten van een onderzoek bekend. Het betreft een onderzoek binnen de Sub-Saharaanse leefgemeenschap in Antwerpen, een doelgroep waarvan we ook al langer uit onderzoek weten dat de prevalentie van hiv er bijzonder hoog is. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat de prevalentie gelijkloopt met die van de doelgroep die ik daarnet noemde en dus bijzonder hoog is, ongeveer 5 procent.
De gegevens zijn niet nieuw. In een resolutie die in dit parlement al werd aangenomen in februari 2011 wordt aan de regering gevraagd om voor die twee doelgroepen bijzondere aandacht te hebben in het licht van de preventie. Er werden terecht verschillende initiatieven in die richting ontplooid. De volgende vraag dringt zich op. Als we vandaag geconfronteerd worden met die tendens en de cijfers binnen de beide doelgroepen, moeten we dan niet zoeken naar andere, nieuwe, bijkomende middelen voor de preventie van de verspreiding van hiv?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer De Bruyn, u gaf terecht aan dat we de voorbije jaren echt inspanningen hebben gedaan om onze bijdrage aan het nationale hiv-plan over heel Vlaanderen consequent uit te rollen. Er zijn drie grote organisaties met deze materie bezig: Sensoa, Pasop vzw en het Instituut voor Tropische Geneeskunde. U gaf ook heel duidelijk aan dat er drie groepen zijn waarop in het bijzonder wordt gefocust: mannen die seks hebben met mannen, sekswerkers en de Sub-Saharaanse bevolking of mensen die ten zuiden van de Sahara wonen.
Wat ik uit de cijfers geleerd heb, is dat de cultuursensitieve aanpak die we in Vlaanderen hanteren – we richten ons wel degelijk op bepaalde populaties en groepen –, nu met een zekere evidentie onderbouwd is. Het is een goede strategie. Er is wel wat contestatie rond. Een van de vragen is of het niet stigmatiserend is, maar aan de cijfers te zien is dat niet het geval. Ik zal dat maandag op de studiedag nog eens bevestigen. Deze aanpak en strategie zijn wel degelijk de juiste.
De laatste jaren hebben we middelen ingezet voor langdurige overeenkomsten met het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de vzw Pasop, actief over heel Vlaanderen. We hebben inspanningen gedaan, maar het is inderdaad duidelijk dat we nog iets kunnen leren uit de studies. Strategieën moeten waarschijnlijk worden bijgesteld en aangepast.
Wat voor mij uit de cijfers naar voren komt, is dat we voor de Afrikaanse bevolking, die vooral door het Instituut voor Tropische Geneeskunde wordt gevolgd, naar een bredere aanpak moeten gaan. Het gaat vooral over kansarme groepen, mensen die heel moeilijk bereikbaar zijn met een heel specifieke boodschap. Om succesvol te zijn, moeten we meer kunnen rekenen op de betrokkenheid van de Afrikaanse gemeenschappen.
De specifieke preventiecampagnes voor hiv en seksueel overdraagbare aandoeningen moeten breder gaan. Die preventie moet passen in armoedebestrijding, migratiebeleid, en nog andere beleidsaspecten. We moeten een draagvlak kunnen creëren binnen die gemeenschap.
Ik zal dit op de studiedag proberen af te spreken met de organisaties. We moeten proberen om bijsturingen te doen. Ik denk dat onze cultuursensitieve aanpak fundamenteel bevestigd wordt.
Het klopt dat we breed moeten gaan, minister. We moeten verschillende elementen inbouwen in onze strategie. We spreken dan gemakkelijk over combinatiepreventie, waarbij we de klemtoon leggen op het bespreekbaar maken van de test, het snel opstarten van een behandeling en het demedicaliseren van de ziekte. Daar hebt u ook al voor gepleit, minister. Het is niet gedaan met: ik ben ziek en ik neem een pilletje. De cultuursensitieve aanpak werkt in de breedte. Ik kan dat enkel en alleen maar onderschrijven.
Ik hoop, minister, dat u aan de betrokken partners de ruimte laat om binnen die strategie steeds opnieuw creatief te zijn omdat niets zo snel went als een campagne. We kennen allemaal het fenomeen. Een bord dat ons waarschuwt, heeft twee, drie dagen effect, maar de vierde dag zien we het niet meer.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, ik wil een puntje toevoegen aan het debat, en dat is het isolement van veel seropositieven. Dat weegt natuurlijk op hun persoonlijk welbevinden.
Naar aanleiding van de Wereldaidsdag op 1 december lanceert de Holebifoon daarrond een campagne om dat stigma te doorbreken. Minister, welke initiatieven kunt u nemen om dat initiatief te versterken?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Dit zijn interessante vragen. Ik ben het in principe eens met u, minister, dat een cultuursensitieve aanpak – doelgroepen benaderen, ongeacht verondersteld individueel risico – de juiste is. Uiteraard moeten we dat in een breed kader plaatsen. Ik zou iedereen willen oproepen om dat breed kader vooral heel praktisch te gaan invullen.
Uit de cijfers blijkt dat autochtonen en Afrikanen een heel ander verwachtingspatroon hebben ten aanzien van de huisarts. Alleen al dat onderscheid duidelijk maken aan de huisartsen, zou ons een veel betere detectie van hiv kunnen opleveren. Een snellere detectie betekent ook een snellere hulpverlening.
Vandaag blijkt dat op het terrein niet te gebeuren, en dat wordt als een verklaring gegeven waarom er een systematische onderdetectie is. De eerste lijn is absoluut belangrijk. Als verantwoordelijk minister raad ik u aan om daarover overleg te hebben, en minstens de verwachtingen ten aanzien van elkaar te kennen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
We zijn het erover eens dat iedereen de ondersteuning voor zijn seksuele gezondheid verdient, ongeacht zijn levenspatroon of seksuele geaardheid. Er gaat tamelijk veel aandacht naar de doelgroep van Sub-Saharaanse Afrikaanse mensen. Een andere doelgroep is homomannen. Een op twintig Belgische homomannen heeft het hiv-virus, maar een op zes mensen is zich maar bewust van zijn serostatus. Daar ligt dus nog een enorme opportuniteit.
Minister, u verwijst zelf naar het nationaal hiv-plan. Er is een nationaal plan over de verschillende overheden heen om een aanpak van hiv op te stellen. U zegt dat u zich daarin inschakelt, en dat is heel belangrijk, maar daaruit volgt wel dat u een aantal projectmatige voorstellen structureel zult moeten verankeren en dat u budgetmatige inspanningen zult moeten doen. Op welke manier wilt u meer structureel uitvoering geven aan het nationaal plan en hoe zult u daarvoor de nodige financiële middelen vrijmaken?
De heer Verstreken heeft het woord.
Vorig jaar werd het nationaal hiv-plan goedgekeurd en daarin werd een specifieke vraag gesteld, die te maken had met de rol van de huisartsen. In hoeverre worden die daarin betrokken en vooral ondersteund?
Er wordt hier inderdaad een goed beleid gevoerd, ook in de voorbije jaren. Dit nu en dan onder de aandacht brengen, is noodzakelijk. Af en toe moeten we die strategie bijstellen. In het kader van de Wereldaidsdag is dit een goed onderwerp.
Minister, hoe staat het met het inzetten op het gebruik van het condoom? Bij jongeren worden tegenwoordig verhalen de wereld ingestuurd dat dit met pilletjes en zo kan worden opgelost. Wordt daar in de toekomst nog de nadruk op gelegd?
Even een voorbeeld: in heel veel scholen in ontwikkelingslanden vind je probleemloos condooms op de speelplaats en aan de ingang van de school, en wordt er open over gesproken. Bij ons is dat toch nog een taboe. Hoe kan dat worden doorbroken?
Een debat over het beleid met betrekking tot seksuele gezondheid is natuurlijk een breed debat. Het is duidelijk dat het gebruik van condooms en veilig vrijen een onderdeel is van onze preventiestrategie. We proberen dat met onze partnerorganisaties op een goede manier te brengen in de levensdomeinen waar dat moet worden gebracht. Dat is een duurzaam onderdeel van het Vlaamse preventiebeleid inzake seksuele gezondheid.
De vraag naar de eenzaamheid is een heel breed verhaal. Uiteindelijk eindigt alles ermee dat je mensen moet proberen te doen participeren in de samenleving, dat je dingen bespreekbaar moet maken, dat je een luisterend oor moet hebben. Ik ben altijd bereid om met organisaties te praten die denken dat je daar vanuit welzijnsinvalshoek een bijdrage kunt aan leveren. Dat is ook het fundament van de vermaatschappelijking van de zorg, dat je veel meer alertheid hebt in de samenleving bij vele actoren. Wat mij betreft, is een gesprek mogelijk. Het is alleen niet de minister van Welzijn die dat thema in al zijn breedheid in zijn vakgebied heeft. Het is een heel brede problematiek, en ik ben altijd bereid tot dat gesprek.
De opmerking over de manier waarop huisartsen en gezondheidswerkers sensibel zijn voor deze materie, is terecht. Een van de zaken die in de aanpak uitdrukkelijk moet worden meegenomen, is dat we ook onze gezondheidswerkers sensibel moeten maken. Zij worden geconfronteerd met groepen die we hier definiëren als groepen waarop we extra zouden moeten inzetten en voor wie we moeten uitzoeken hoe we met onze boodschap en onze screening bij hen terechtkunnen. In het ziekenhuis moeten we proberen ervoor te zorgen dat de huisartsen, op het moment dat er contact is, hierover een gesprek voeren, een vraag stellen of een overleg hebben. Daarmee ga ik absoluut akkoord.
Wat betreft het nationale hiv-plan, moet ik nog het volgende zeggen. Wij hebben met het Instituut voor Tropische Geneeskunde en met de vzw Pasop in 2012 nog onze beheersovereenkomst afgesloten, precies omdat wij weg moeten uit het projectmatige en omdat wij het geheel moeten uitrollen over heel Vlaanderen. Wij hebben uiteraard al onze partnerorganisaties gevraagd om de acties die zij ondernemen en waarvoor wij duurzame financiering over hebben, ook de volgende jaren, te enten op de afspraken die wij hebben gemaakt in het kader van het nationale hiv-plan.
We zullen dat plan moeten activeren. Na de vorming van de regering moeten er opnieuw op interministerieel niveau een aantal zaken worden opgelijst. Maar wij hebben onze partners op het terrein gevraagd om zich daarop te aligneren. Wij hebben dat verduurzaamd in de beheersovereenkomsten die wij een aantal jaren geleden hebben afgesloten.
Ik sluit mij aan bij het concrete probleem waarop mijn collega wees, namelijk de vereenzaming van mensen met een hiv-diagnose. Zij worden vaak geconfronteerd met de bijkomende problematiek van uitsluiting en discriminatie. Dat belangt ons allen aan. Wereldaidsdag op 1 december is een uitgesproken gelegenheid om daar een warm en solidair antwoord op te geven. Ik nodig alle collega’s uit om daar elk op zijn of haar manier een steentje toe bij te dragen.
De actuele vraag is afgehandeld.