Verslag plenaire vergadering
Verslag
Verslag
Dames en heren, aan de orde is het verslag namens de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid.
Mevrouw Van der Borght, verslaggever, heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, collegas, dit is een toch wel belangrijk verzoekschrift. Daarom wil ik een korte toelichting geven over de bespreking in de commissie. Op 29 mei werd bij de voorzitter een verzoekschrift ingediend over de uitbreiding van het sociaal akkoord voor de gezondheids- en welzijnssector. We hebben het onderwerp een eerste maal behandeld op 6 oktober. De minister heeft toen beslist om uitleg te vragen over dit verzoekschrift. Op 1 december 2009 werd het antwoord dat we hadden gekregen, besproken in de commissie.
In het verzoekschrift wordt gevraagd om het sociaal akkoord van 2002, dat was gesloten onder toenmalig minister Vogels, uit te breiden. Het sociaal akkoord houdt in dat er een arbeidsduurvermindering is voor oudere werknemers van de non-profitsector. Het akkoord werd op een bepaald moment uitgebreid naar de sociaal-culturele sector. Instellingen voor personen met een handicap die onder een OCMW ressorteren, zijn hiervan uitgesloten. De verzoeker vraagt initiatieven te nemen om ook hen hierbij te betrekken en die mogelijkheid te bieden.
In de commissie hebben we daarover een korte bespreking gehouden. Ikzelf vond principieel dat dit toch wel een onrechtvaardigheid is. Ik heb dan ook gevraagd om maatregelen te treffen en om de rimpeldagen grondig te evalueren. De rimpeldagen werden ingevoerd om het beroep van verpleegkundige en verzorgende aantrekkelijker te maken en om ervoor te zorgen dat die mensen langer aan het werk blijven.
Mijn vraag is om dit te evalueren, gelet op het feit dat die rimpeldagen na verloop van tijd zijn uitgebreid tot alle hulpverleners in de zorgsector, ook degenen die niet zijn geconfronteerd met moeilijke arbeidsomstandigheden van verplegenden en verzorgenden. Mijn bedoeling was te evalueren of deze maatregel ertoe geleid heeft dat het verplegend en verzorgend personeel langer aan het werk is. Wat kan de repercussie zijn van het feit dat die nadien is uitgebreid voor de totale sector? Kunnen we die uitbreiding eventueel evalueren en misschien mensen die er vandaag uitvallen, zoals mensen die zijn tewerkgesteld in de sector van personen met een handicap, erbij betrekken?
De heer Van Malderen ging daar niet mee akkoord. Hij stelde dat deze discussie beperkt moest worden tot de vaststelling dat de instelling waar de verzoeker werkt, niet onder de bevoegdheid van het betrokken paritair comité valt. Hij stelde voor dat de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de bevoegdheid van dit paritair comité maar moet wijzigen. Een andere mogelijkheid is dat de Sociale inspectie een afweging zou maken op basis van het type van activiteit verricht door de verzoeker.
De mening van de voorzitter van de commissie was dat de vraag van mezelf om een evaluatie te maken, nuttig was. Maar hij trad ook de heer Van Malderen bij door te zeggen dat een dergelijke evaluatie buiten het bestek van het verzoekschrift valt. Ik heb opnieuw gewezen op het feit dat het sociaal akkoord was afgesloten door toenmalig Vlaams minister Vogels en dat de Vlaamse overheid bijgevolg perfect kan beslissen om die doelgroep te wijzigen. Ik heb nogmaals de vraag herhaald om de genomen maatregelen te evalueren, waarop de commissievoorzitter mij heeft gesuggereerd om daartoe een afzonderlijk initiatief te nemen. Uiteraard moet dat worden voorbereid aan de hand van schriftelijke vragen, wat ik ook zal doen.
De conclusie van de commissie is dat we het antwoord van de Vlaamse Regering aan de indiener van het verzoekschrift zouden overmaken.
Is het parlement het eens met de conclusies van de commissie? (Instemming)
Ik zal de verzoeker hiervan in kennis stellen.