Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de visquota voor tong en de bijdrage van Vlaanderen aan meer selectieve visserijtechnieken
Verslag
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in een totaal andere context zegt men weleens, als iemand zijn of haar vriend of vriendin dumpt: ‘Maak u alsjeblieft niet ongerust, er zwemt nog meer dan voldoende vis rond in de zee.’
Geen paniek, minister, ik zal het niet over uw liefdesleven hebben. Wel zal ik het hebben over de bezorgdheid die er in diverse belangengroepen, maar ook namens onze fractie, is over de visquota waarmee we vandaag worden geconfronteerd en over de visbestanden in onze zeeën.
Wat merken we? Onze ongerustheid is niet meer dan terecht. In het verleden werd het niet altijd gerespecteerd, waardoor onder andere de blauwvintonijn verdwenen is in onze Noordzee, maar ook vissen zoals Baltische kabeljauwen en tong onder druk kwamen te staan, en dit al verschillende keren.
En wat is daarvoor de oplossing? Jawel, die quota die moeten worden gerespecteerd. Elk jaar bekijken internationale wetenschappers welke bestanden er in onze zeeën zitten en geven ze adviezen over wat moet worden gerespecteerd. Maar we merken dat dat door u en andere Europese ministers in het verleden niet altijd werd gedaan. Er werd meer vis opgehaald dan aangewezen.
Minister, hebt u tijdens de onderhandelingen deze nacht, meer nog dan in het verleden, rekening gehouden met die wetenschappelijke adviezen, om te kijken dat die visbestanden in stand kunnen blijven en vooral, dat die visquota worden gerespecteerd?
De heer Caron heeft het woord.
Minister, collega’s, aansluitend op wat de heer Vandenberghe zegt, is het zo dat er een wetenschappelijke voorstudie gebeurt rond die visquota in alle zeeën waar de Europese Unie over gaat. Van de 161 visstocks – zoals dat heet – worden er 44 in lijn gebracht met dat wetenschappelijke onderzoek. Dat betekent dat twee derde van de visstocks eigenlijk wordt overbevist. Dat blijft een probleem. Het is niet alleen een probleem voor die vis op zich, maar ook voor de visserij zelf. Zoals u weet, is het zo dat, als u de zee leegvist, al is het maar gedeeltelijk, er ook geen vis meer in de netten terechtkomt en de visserijsector zelf dood gaat. Er zijn daarvan genoeg voorbeelden in de wereld en ook bij ons.
Twee derde wordt overschreden. Een van de pijnpunten is de tong in de eerste zee. Daarover gaat mijn vraag specifiek. Het punt van die tong in de eerste zee is niet dat er een hoog quotum is voor onze vissers – ze mogen maar 40 ton of minder binnenhalen, maar eigenlijk kunnen ze niet eens vissen op tong –, maar gaat over bijvangsten. Die bijvangsten moeten worden aangeland en tellen dus mee voor die quota.
Minister, vanmorgen hebben we het er ook al even over gehad, maar mijn vraag was toen al ingediend. Welke inspanningen doet Vlaanderen? Je kunt het ook oplossen. De problematiek van bijvangsten die moeten worden aangeland, kan technologisch, door het aanpassen van vistuig, netten en systemen worden aangepast. Wat doet Vlaanderen in dat geval specifiek aan innovatie, aan ondersteuning van selectieve visserijtechnieken om die bijvangst te vermijden en die tongbestanden te laten herstellen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, we hebben het er inderdaad deze ochtend in de commissie Landbouw en Visserij al over gehad. Er is ook expliciet gezegd dat we dezelfde zorg delen. Iedereen wil dat de visbestanden inderdaad duurzaam zijn. Dat willen wij, dat willen de wetenschappers en in eerste instantie ook de vissers. Want als de visbestanden op lange termijn niet intact blijven, hebben zij natuurlijk een probleem. Dat is ook de reden waarom elk jaar die visquota worden vastgelegd.
Dat is ook inderdaad maandag en dinsdag gebeurd. Vannacht om 3 uur zijn die ook afgeklopt. Er is effectief rekening gehouden met de staat van al die visbestanden en met de wetenschappelijke onderbouwing. Er is al aangehaald dat het niet goed gaat met de tong in de Ierse zee. Wel, dat is ook de reden dat er is beslist dat er niet op tong wordt gevist in de Ierse Zee. Het is wel zo dat er een beperkte vangst is voor wetenschappelijk onderzoek, maar er is geen vangst in de Ierse Zee.
We zien dat onze vissers het zeer goed hebben gedaan in de Noordzee, waar een aantal bestanden het iets beter doen. Er komen dan wat meer quota. Waar het niet goed gaat, worden die quota afgebouwd. Er is absoluut rekening gehouden met die wetenschappelijke onderbouwing.
Uiteraard doen wij ook zelf heel wat onderzoek om onze vissers te ondersteunen. We hebben wel een specifieke gemengde visserij. Je vindt dat niet overal. Vaak heb je een specialisatie. Bij ons is dat gemengde visserij. We hebben het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) maar ook het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), die samen met de sector heel wat onderzoek doen. Ik geef u een voorbeeld van wat wij hebben gedaan rond selectieve visserij, collega Caron. We hebben dat vanmorgen ook al uitgelegd. We hebben een paneel ontworpen waardoor de ondermaatse tong, die nog niet volgroeid is, terug de zee in zwemt en niet gevangen wordt. We hebben vanaf dit jaar verplicht aan de sector om dat Vlaamse vispaneel te gebruiken. We werken ook met grotere netten, die er ook voor zorgen dat de kleine, niet volgroeide vissen, ook terug de zee in gaan. Er zijn tal van voorbeelden hoe we dat onderzoek mee steunen en daar in de quota rekening mee houden.
Mocht daar een zorg rond zijn: we hebben op geen enkel moment gepleit om bijvoorbeeld op tong te vissen in de Ierse zee, of gepleit tegen dat wetenschappelijk onderzoek. Het is belangrijk om dat hier te zeggen.
Dank u wel, minister. U hebt waarschijnlijk ook de brief gelezen die werd gestuurd door Natuurpunt en die mijn bezorgdheid deelt.
Anderzijds komt ILVO op voor de vissers, en dat doen wij ook. We moeten zorgen dat de vissers niet alleen nu maar ook later op een goede manier hun brood kunnen verdienen. De Ierse Zee is daar een heel mooi voorbeeld van. Als je merkt dat er nu geen tong meer te vangen is in de Ierse Zee, moet men dat herstellen. In onze Noordzee zijn er wel heel wat plaatsen waar de populatie van de tong heel voorbeeldig is. Minister, ik wil u vragen om in overleg te gaan met die vissers, zodat ze goed weten op welke plaatsen ze wel tong kunnen vissen. En vooral: overleg met de actoren, minister. Dat is heel erg belangrijk. Zo zorg je ervoor dat we in de toekomst niet meer worden geconfronteerd met uitstervende vissoorten en vooral ook dat de vissers nog hun werk kunnen doen.
We zijn niet de slechtste leerling van de klas, minister, zo blijkt uit de internationale vergelijkingen. Maar uit het opiniestuk waar mijn collega naar verwijst, blijkt toch dat België een van die vier landen is die systematisch vragen om de quota die wetenschappelijk geadviseerd zijn door de Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries (STECF) te overschrijden. Twee derde van de visgronden worden overbevist en dat doet ook België.
Minister, ik vraag me ten gronde af waarom de Europese ministers bevoegd voor de visserij, zich niet aan die wetenschappelijke basis houden. Op middellange en lange termijn kan dat alleen maar ten goede komen aan de visbestanden en aan de visserij zelf. Waarom worden die adviezen systematisch overruled?
De heer Vanderjeugd heeft het woord.
Minister, ik stel vast dat collega Vandenberghe meer weet over uw liefdesleven, maar dat geheel ter zijde. Economische gegevens en het milieu, dat is geen evidente oefening, maar die twee zijn absoluut verzoenbaar. We hebben dat al meermaals gezien, en dat is u al vaak gelukt.
Voor mij persoonlijk is wetenschappelijk onderzoek zeer belangrijk. In de commissie hebben we het vaak over ggo’s. Ik pleit er altijd voor om het debat te voeren op basis van wetenschappelijk onderzoek. We moeten effectief zorg dragen voor ons milieu, want, zoals u zelf zegt, anders geen milieu, geen visbestanden en ook geen visserij meer.
Los van de quota, mijnheer Caron, denk ik dat Vlaanderen wel een van de betere leerlingen van de klas is en dat wij met heel wat zaken in een duurzaam visserijbeleid echt wel het voortouw nemen. Ik heb daarover een specifieke vraag, minister. Er wordt beweerd dat een aantal lidstaten het niet zo nauw zou nemen met die visquota, lidstaten met een lange kustlijn en veel kleine vissers. Hoe zit het daarmee? Is daar iets op aan te merken? Kan daarin worden bijgestuurd?
De heer Sintobin heeft het woord.
Voorzitter, het is een traditionele vraag op het einde van het jaar over de visquota. Het was trouwens mijn eerste actuele vraag hier in het Vlaams Parlement, in 2004. Ook toen was de discussie al: worden wetenschappelijke studies wel of niet gevolgd? Voor zover ik het kan inschatten, wordt dit wel gedaan. Zelfs ILVO is daarbij betrokken, alsook een aantal wetenschappelijke onderzoeken.
Minister, ik wil u namens onze fractie feliciteren met het behaalde resultaat, want het vastleggen van de quota is in het belang van de vissers. Als er geen visbestanden meer zijn, zijn er straks immers ook geen vissers meer.
Uit de besprekingen in de commissie blijkt toch, collega Vandenberghe en collega Caron, dat wij allemaal nog bezorgd zijn om de toekomst van onze visserij. Ik zou dus zeggen: ja, ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. En ja, bezorgd om de visbestanden. Maar ook ja, in het belang van de visserijsector.
Mevrouw Vermeulen heeft het woord.
Deze vraag komt inderdaad elk jaar terug – ik heb ze vorig jaar ook gesteld – en telkens met dezelfde conclusies. We mogen niet vergeten dat we toch enigszins op de goede weg zitten. Dit jaar zitten de quota op ongeveer 6 procent van de wetenschappelijke adviezen. Vroeger zaten we zelfs op 30 procent van de wetenschappelijke adviezen. We zijn dus enigszins op de goede weg, maar het is altijd voor verbetering vatbaar.
We mogen niet vergeten dat de wetenschappelijke adviezen in feite al een compromis zijn, waar de ministers dan opnieuw een compromis over maken. Ik denk dat het wel nuttig kan zijn dat Europa de wetenschappelijke adviezen niet blijft onderschatten, in het belang van een langetermijnvisie voor de visbestanden en voor de vissers.
De heer Verstreken heeft het woord.
Op lange termijn zijn we natuurlijk met zijn allen gebaat bij stabiele vispopulaties. Ik vind ook dat de minister zeer goed onderhandeld heeft. Voor tong krijgen we er bijvoorbeeld 22 procent bij, tegenover 15 procent in Nederland. Dat is een goede zaak voor de horecasector en de culinaire sector, maar ook voor iedereen, want het is natuurlijk gezond. Het is een kleine tip voor de kerstdagen.
Ons land is verre van de slechtste leerling van de klas. Wetenschappelijk onderzoek blijft belangrijk, maar het is daar ook op gebaseerd. Het is evident dat die vissen niet stoppen aan de grens. En die worden ook niet teruggestuurd. Ik vind het belangrijk dat we kunnen kijken naar die quota. Hoe wordt dat in de toekomst geëvalueerd, minister?
Ik wil nog eens heel uitdrukkelijk herhalen dat er geen tegenstellingen zijn. Iedereen is voorstander van die visquota, omdat iedereen ervan overtuigd is dat we ervoor moeten zorgen dat er een duurzame visserij is en dat de visbestanden op peil moeten worden gehouden. De manier waarop er gewerkt wordt, is ook absoluut in overeenstemming met de wetenschappelijke inzichten. Waar we op basis van die wetenschappelijke inzichten zien dat de bestanden het niet goed doen, gaan de quota naar beneden. Waar we zien dat er een aangroei is omdat het goed gaat, worden de quota ook bijgestuurd. Er is dus absoluut onderbouwing en er wordt gewerkt op basis van die wetenschappelijke adviezen.
Er is constant overleg met de visserij, maar ook met alle andere actoren: het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), het Vlaams Instituut voor de Zee (VLIZ), maar ook Natuurpunt. We hebben zelfs gezamenlijk convenanten afgesloten, waarbij we heel wat trajecten hebben doorlopen, ook rond duurzaamheid. Natuurpunt werkt zelf mee aan die alternatieven en aan die onderzoeken waar collega Caron naar verwijst. We zien daar heel mooie resultaten, ook rond het teruggooien van vis. Je hebt immers vaak bijvangst. Er is heel goed onderzoek over welke vis dat kan verdragen, hoe je die moet teruggooien, op welk moment, bij welke deining op zee. Dat wordt allemaal samen met alle actoren, bijvoorbeeld ook de natuurorganisaties, uitgewerkt. We hebben daar heel mooie trajecten en heel mooie resultaten.
Hoe zit het voor de toekomst? Tegen 2018 komen er heel wat nieuwe verplichtingen op de visserijsector af. De aanlandingsplicht is er een van. Dat is ook een nieuwe manier om daarmee om te gaan. Er zijn positieve zaken, maar er zijn soms ook heel wat vragen rond. Er wordt verder onderzocht hoe Europa dat in de juiste richting kan sturen en de vissers op dat vlak voldoende kan ondersteunen. Daarom hebben wij ook specifiek een aantal technische aspecten uitgewerkt en die ook verplicht op de vaartuigen. Dat zijn een aantal voorbeelden van hoe we de toekomst aanpakken en onze visserijsector verder willen ondersteunen.
Er zijn een aantal lidstaten die uitzonderingen vragen. Je hebt Nederland, dat het pulsvissen nog voortzet en daarop aangedrongen heeft bij de Commissie. Als de Commissie dat toestaat, is dat vaak onder heel strikte voorwaarden en met toezicht. Er wordt gekeken naar hoe daarmee wordt omgegaan. Ook alle andere quota worden heel streng bekeken en gemonitord. Ook onze instanties ILVO en VLIZ werken in Europees verband mee met het toezicht op het naleven van de quota.
Het heeft natuurlijk weinig zin om strikte quota op te leggen of onze vissers een verbod op te leggen om op tong te vissen in de Noordzee als alle andere lidstaten daar wel op tong gaan vissen. Dat is iets wat wij respecteren en onze vissers vinden het een erezaak om daar een punt van te maken.
Ik vind de quota een goede zaak. Er wordt zeker rekening gehouden met de wetenschappelijke onderbouwing. Het is een beetje zoals mevrouw Vermeulen zegt – en dat heeft al altijd bestaan – dat men naar het wetenschappelijk onderzoek kijkt, maar er is altijd een bandbreedte. Het wetenschappelijk onderzoek heeft altijd een foutenmarge, daarom gaat men daar 5, 6 of 7 procent onder of boven, op basis van die foutenmarge. Dat is dan telkens onderbouwd door onderzoeken die dan in het volgende jaar moeten verlopen. Nogmaals, de wetenschappelijke onderbouwing bepaalt dat die worden vastgelegd.
Ik ben heel blij dat ik na de tussenkomsten en over alle partijgrenzen heen, kan concluderen dat men zich volledig schaart achter de wetenschappelijke adviezen en dit niet alleen in het belang van de vissers vandaag, maar vooral in het belang van de vele vissers die in de toekomst nog moeten gebruikmaken van onze zeeën. Dat is een taak van u, minister, maar ook van alle commissie- en parlementsleden om dit te bewaken en erop toe te zien dat dit verder wordt gerespecteerd.
Ik zou pessimistisch en hyperoptimistisch kunnen zijn. Er is beterschap, minister, dat is zo, maar we zijn verre van de aankomst. We hebben nog een lange weg te zwemmen om de doelstelling te bereiken.
Mevrouw Vermeulen heeft het goed genuanceerd. De overschrijding van de quota is 6 procent. Voor de ontkenners hier: doe eens een google search op ‘quota fish’ op de laatste 24 uur en u krijgt de commentaren op de quota zoals ze deze nacht beslist zijn. U zult heel veel wetenschappers en vanuit heel veel wetenschappelijk onderzoek heel veel bedenkingen lezen over het overschrijden van de quota. Er is nog serieus werk te doen.
Wij zijn, sorry, mijnheer Vanderjeugd, niet bij de slechtste van de klas, maar wij worden genoemd bij de vijf landen die de ideale quota willen overschrijden en blijven overschrijden. Het is een stap vooruit, maar we hebben nog een lange weg te gaan.
Mijnheer Sintobin, u ontkent het, ik vind dat u voor straf een jaar lang gedroogde wijting moet eten.
De actuele vragen zijn afgehandeld.