Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de ouders van vijfduizend kinderen klopten aan de deur: ouders die hun kinderen naar het Nederlandstalig onderwijs in Brussel willen sturen.
Op 25 februari kregen al die ouders een e-mail. Wie zo’n e-mail krijgt, houdt even de adem in. In de mail staan immers de antwoorden op de volgende vragen. Heb ik een plaats voor mijn kind op een school? Zal die school een beetje bij mij in de buurt zijn, of ver weg? Sluit de school aan bij mijn visie op onderwijs?
Bij meer dan de helft van de ouders stond in de e-mail dat ze ongunstig gerangschikt waren. Dat wil evenveel zeggen als: “Neen, er is geen school voor uw kind”. Voor een deel van die kinderen zal er toch nog een oplossing worden gevonden omdat mensen verhuizen en kinderen van school veranderen, maar we weten dat er voor tweeduizend kinderen geen plaats is op een school.
Minister, u hebt nu dus een tekort van tweeduizend plaatsen in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs.
Wat doet u? U kijkt niet weg. U hebt budgetten uitgetrokken: 30 miljoen euro, of 10 miljoen euro per jaar. De vraag is natuurlijk of we het daarmee gaan oplossen. De afgelopen jaren is er al geïnvesteerd in onderwijs. Een school bouwen, van onthaalklas tot het zesde leerjaar, kost gemiddeld 5,5 miljoen euro. Daar kun je, ruim gerekend, zo’n 250 kinderen mee opvangen. Met uw budget van 10 miljoen euro per jaar kunt u dus zo’n 500 plaatsen per jaar bij creëren. Dat is niet niets, maar we hebben nu dus al een tekort van 2000 plaatsen. Dat zal dus wellicht te weinig zijn.
Het gaat natuurlijk niet enkel om geld. Het gaat er ook om hoe die middelen worden ingezet. Je hebt projecten die op zes maanden tijd tot een nieuwe school hebben geleid, je hebt projecten die er tien jaar over doen. Die middelen worden toegekend, maar de school staat er pas tien jaar later. Het is niet enkel een kwestie van ervoor zorgen dat die middelen er zijn, maar ook ervoor zorgen dat er concrete projecten worden uitgevoerd.
U kunt dan zeggen dat het de schuld van de school is dat het zo traag gaat. U kunt wegkijken. Of u kunt als minister mee de handen uit de mouwen steken en erover waken dat de schaarse middelen die u hebt, op korte termijn tot nieuwe scholen leiden.
Minister, hebt u een Brussels plan, een Brusselplan voor het onderwijs, waarin staat op welke manier u het capaciteitstekort op korte termijn zult wegwerken?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Van den Brandt, ik wil eerst even verwijzen naar het feit dat u drie maanden geleden dezelfde vraag gesteld hebt, op 17 december 2015, naar aanleiding van de definitieve cijfers voor vorig schooljaar. Ik heb u toen gemeld dat de datum van vandaag, als je een jaar terugrekent, eigenlijk veel te vroeg is om te kijken wat de exacte tekorten zijn. Vorig jaar hebben we vastgesteld – en daar heb ik u in december uitleg over gegeven – dat er in het leerplichtonderwijs uiteindelijk achttien plaatsen te kort waren. Dat zijn er dus geen tweeduizend, maar achttien.
De mensen die nu een brief in de bus gekregen hebben, hebben die niet gekregen op basis van objectieve tekorten. Die zijn er uiteraard wel, maar die waren niet berekend. In Brussel gelden er een aantal regels vooraleer je je kind kan inschrijven. Er zijn een aantal voorrangsregels die meespelen. Het is logisch dat iedereen zich moet aanmelden. En na de aanmeldingsprocedure kijkt men of er plaats is.
Ja, we hebben een masterplan om de tekorten op te vullen. We hebben zelfs voor het eerst toekomstgericht – en daar is vorige week in de commissie Onderwijs over gedebatteerd – een capaciteitsmonitor die zegt hoeveel plaatsjes er nodig zijn. En we hebben met deze regering een of twee weken geleden beslist dat er de komende drie jaar 30 miljoen euro naar extra capaciteit gaat. Als we dat vergelijken met de middelen die de voorbije zes jaar uitgetrokken zijn, dan wordt er nu heel veel meer per jaar uitgetrokken.
Collega Van den Brandt, we proberen die tekorten zeker op te vangen, maar ik ben samen met u heel benieuwd wat het werkelijke tekort zal zijn. U zegt dat het er tweeduizend zijn, maar ik kan u nu al zeggen dat het er een pak minder zullen zijn. (Opmerkingen van mevrouw Elke Van den Brandt)
Het waren er inderdaad 2800, u gaat naar 2000, maar van die 2000 zijn er meer dan 400 kinderen die al in een school zitten en die gevraagd hebben om te wijzigen, maar nog geen toelating gekregen hebben. We weten nu ook al dat er meer dan 800 plaatsen effectief nog vrij zijn. Je moet vraag en aanbod dus goed op elkaar afstemmen. Dat zal in de komende maanden ook gebeuren. Ik hoop dat de cijfers uiteindelijk zelfs nog iets beter zullen zijn dan vorig jaar, en dat we uiteindelijk niet op 18 maar op 0 terecht zullen komen voor dit schooljaar.
U zegt dat het maar een probleem is als iemand op het einde van de rit geen school vindt. We hebben dat debat inderdaad gehad. Ouders zoeken tot ze een plek vinden op een school, al is dat tot in Aalst, waar ook Brusselse kinderen naartoe gaan. Er zijn vandaag tweeduizend kinderen meer dan er plaatsen beschikbaar zijn op scholen. Dan kunt u zeggen dat het wel meevalt en dat het er veel minder zijn, maar dit is een reële vraag. De vraag naar scholen ligt in Brussel een pak hoger dan het aanbod.
U kunt dan zeggen dat die wel een plaats vinden. Dat is waar: 60 procent van die kinderen gaat wellicht naar de Rand. Dat hebben we vorig jaar geleerd. Dat is gewoon het probleem verschuiven. Dan zijn die kinderen er nog steeds. Die verdwijnen niet.
U zegt dat u een masterplan hebt, namelijk de capaciteitsmonitor. Die capaciteitsmonitor is interessant, maar daar staat onder meer in dat er op korte termijn drieduizend extra plaatsen nodig zijn en dat er zevenhonderd kinderen les krijgen op een plaats die eigenlijk niet bedoeld is voor onderwijs, zoals schoolrefters en washokken. Er staat ook in dat secundair onderwijs met een enorm tekort kampt. Er staat in dat tweeduizend plaatsen bedreigd worden met sluiting van de huidige scholen, omdat de kwaliteit zo slecht is en ze gerenoveerd moeten worden. Als dat uw plan is, zeg ik u dat in dat plan enorm veel alarmsignalen staan. Hoe gaat u daar een oplossing voor bieden? Tegen wanneer zal er in het Brusselse onderwijs geen tekort meer zijn aan scholen? (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik heb hier de cijfers over plaatstekorten in het Nederlandstalig onderwijs. Dat is niet alleen in Brussel een probleem. Als ik de vergelijking maak tussen onze andere grote steden, centrumsteden en andere steden met capaciteitsproblemen, en ik zie wat we de voorbije periode extra besteed hebben en in de nabije toekomst zullen besteden aan capaciteitsuitbouw, dan denk ik dat we Brussel niet negatief bejegenen, integendeel. We zetten daar enorm op in.
Er is natuurlijk een bijkomend gegeven, en dat is de grote uitdaging. Velen bieden zich aan bij ons Nederlandstalig onderwijs. Dat is een pluim voor het Nederlandstalig onderwijs. Het is nog niet zo lang geleden dat men figuurlijk, en soms letterlijk, moest vechten om het Nederlandstalig onderwijs overeind te houden. Nu heeft het een enorme aantrekkingskracht. Dat is positief. We moeten blijven investeren. Maar, minister, de zorg van mijn fractie is dat wij er steeds zorg voor blijven dragen dat de Nederlandstalige ouders zeker een plaats moeten kunnen blijven vinden voor hun kinderen in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Bijkomende investeringen komen hun, maar ook nieuwkomers ten goede.
De heer Poschet heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, deze regering zet wel stappen in de goede richting. Een eerste belangrijke punt is de uitwisseling van leerlingengegevens. De minister heeft daar al naar verwezen. Voor het eerst in de geschiedenis is er een samenwerkingsakkoord geweest met de Franse Gemeenschap. Daardoor weten wij eindelijk hoeveel kindjes er niet naar school kunnen gaan. Ondanks het feit dat er plaats zou zijn of zelfs als er geen plaats is – en dan weten we het ook. We hebben kunnen zien dat de cijfers slinken als sneeuw voor de zon. Uiteindelijk zijn er ‘maar’ – en ik zet ‘maar’ tussen lichtjes ironische haakjes – achttien leerlingen die geen plaats zouden hebben op de scholen in Brussel. En dan weten we nog niet eens of er mensen bij zijn die eventueel zijn verhuisd naar het buitenland.
Uiteraard is er nog een probleem, en is het doel om tot nul te komen, zoals de minister ook zegt. Daarom wordt er in een tweede pijler sterk ingezet op capaciteitsuitbreiding. Voor veel uitdagingen voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is precies die capaciteitsuitbreiding een oplossing. Daarin wordt sterk geïnvesteerd. Niet alleen de investering in Brussel maar ook in de Rand speelt hierin een belangrijke rol. Ook de gemeenten dragen hierin nog altijd een verantwoordelijkheid.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, u trekt inderdaad middelen uit. Niemand betwist dat die middelen er zijn. Maar daarmee is de school nog niet gebouwd. Ik heb de voorbije jaren sterk de indruk dat die procedures toch niet zo evident zijn of dat de inrichtende machten moeilijkheden ondervinden om hun projecten vlot te kunnen realiseren. Dan vragen ouders zich af hoe het komt dat het niet allemaal een beetje sneller kan. Ik heb minister Vanhengel ertoe opgeroepen om daar nog sterker op in te zetten en om de inrichtende machten te ondersteunen en eventueel de procedures wat te versoepelen.
Ik probeer zeer nauwgezet het tekort in kaart te brengen en op te volgen, zodat ik weet wat ik moet zeggen wanneer ik vragen krijg van ouders, mevrouw Van den Brandt. Er komen dan zeer verontrustende berichten in de media. Wij willen toch wel correcte informatie kunnen geven aan mensen die bezorgd zijn. De Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft databanken op basis van rijksregisternummers. Die zijn niet gekoppeld aan de databank DISCIMUS van het departement. Mijn betrachting om de leerlingenstromen in kaart te brengen en te weten wie waar een plaats zou willen of waar wie een plaats zou nodig hebben en waar die leerling ondertussen gaat, in de Rand of in Brussel of in het Franstalig onderwijs, blijkt nog altijd een moeilijke oefening. Dat is jammer, want we hebben die gegevens nodig om de zaken beter te kunnen aanpakken.
Mevrouw Brusseel, kunt u afsluiten? Dit is geen interpellatie. We verstaan u heel slecht. Kunt u alles nog eens herhalen? Dan heeft de minister het ook begrepen. Ik ben dat niet gewoon van u, u bent heel slecht verstaanbaar.
Voorzitter, het is het een of het is het ander. Ofwel herhaal ik alles, ofwel rond ik af.
Men zegt dat er nog achthonderd plaatsen vrij zijn. Maar wij hebben vorig jaar een discussie gehad over de inspectieverslagen. De inspectie heeft in alle Brusselse scholen onderzocht of de eindtermen worden behaald. Ik heb toen een grote tabel meegebracht naar de commissie. Iedereen kon zien dat er een paar scholen waren met problemen. Het lijkt me niet evident om aan ouders te zeggen dat er daar en daar nog plaatsen vrij zijn, als ze aan de hand van de inspectieverslagen kunnen zien dat die school eigenlijk niet voldoet. Daar zou ik persoonlijk als moeder ook geen genoegen mee nemen.
Ik dank de leden voor alle aanvullende vragen. Elk jaar in oktober worden alle gegevens uitgewisseld met de Franse Gemeenschap, ook met wat we vanuit Brussel zelf krijgen. Mevrouw Brusseel, daarmee antwoord ik ook op een onderdeel van uw vragen.
Nu, voor het tweede jaar, zullen we in oktober een perfect beeld kunnen hebben van waar de kinderen daadwerkelijk naar school gaan. Vorig jaar heeft dat voor het eerst geleid tot de conclusie dat achttien kinderen die aangemeld waren in het Nederlandstalig onderwijs, maar niet noodzakelijk Nederlandssprekende ouders hebben of ouders die in ons taalgebied wonen – dat weten we dus niet, ter zake is er geen een-op-een-relatie –, uiteindelijk geen plaats hebben gevonden. Mevrouw Van den Brandt, u zegt dat we ofwel die cijfers moeten betwisten ofwel moeten zeggen dat ze correct zijn. De tekorten die vandaag worden vastgesteld en waarover ik straks nog iets meer zal zeggen, zijn inderdaad correct, en moeten we inderdaad later gaan nuanceren.
Zoals de heer Poschet zegt, die uitwisseling gebeurt nu voor de tweede keer. Die is zeer noodzakelijk en het is me niet bekend dat daarbij sprake is van grote problemen of onbekenden.
Mevrouw Van den Brandt, de jongste 3 jaar werden iets meer dan 5000 kinderen aangemeld. Na die eerste laag zijn er een aantal kinderen die onmiddellijk een plaats krijgen en een aantal kinderen die nog even moeten wachten. 2800 ouders hebben het bericht gekregen dat men hun kinderen nog niet onmiddellijk een plaats kon geven, maar 800 van die kinderen zitten nu al in een school. Ze hadden zich dus aangemeld, maar hebben al een plaats. Die zijn dus al oké. Ik heb de cijfers er nog eens bijgenomen: 431 kinderen zitten in een school en willen verhuizen, zodat ze dus eigenlijk twee plaatsen bezet houden. U moet die meer dan 400 plaatsen dus in rekening brengen. Er zijn 826 plaatsen vrij.
Mevrouw Brusseel, dat zijn wel plaatsen en als er scholen zijn die tekorten vertonen, dan moeten ze die tekorten bijwerken. Wees blij dat we zo’n goede, strenge inspectie hebben, die er ook op toeziet dat scholen de normen halen die ze moeten halen.
Als het over die extra plaatsen gaat, erken ik dat er soms moeilijkheden zijn wat het kunnen bouwen betreft. Ik ben het er echter niet mee eens dat we zomaar aan elke school kunnen zeggen: ocharmen, gaat het niet? Wij kennen die middelen toe voor capaciteit om projecten snel te kunnen realiseren, en het helpt dat we dit zo goed en kort mogelijk opvolgen. Vorig jaar was ik er zeer ongelukkig mee dat er zo weinig met die capaciteitsmiddelen werd gedaan.
Mevrouw Van den Brandt, speciaal voor u heb ik vandaag het cijfer voor dit jaar mee. In de schooljaren 2014-2015 en 2015-2016 zijn er driehonderd extra plaatsen bij gecreëerd in het Brusselse onderwijs. Als we richting 2016-2017 kijken, dus naar de aanmeldingen voor volgend jaar, dan zien we nu al dat er duizend extra plaatsen zullen zijn bijgekomen. Dat werkt dus. De vinger aan de pols houden, heeft als effect dat we op één jaar niet driehonderd, maar duizend plaatsen extra creëren. Als u dus zegt dat die monitor niet veel voorstelt, dan ben ik het daar niet mee eens.
We hebben vorige week in ons parlement trouwens een zeer goede discussie gehad over die capaciteit. Ik heb daar wars van de partijgrenzen toch ook wel appreciatie gehoord voor de gestructureerde manier waarop we in Brussel nu proberen samen te werken, ook met uw liberale partijgenoot Vanhengel trouwens, mevrouw Brusseel. (Applaus bij CD&V)
Minister, ik trek uw capaciteitsmonitor niet in twijfel, integendeel. Ik zie daar drieduizend plaatsen in staan die extra nodig zijn, tweeduizend plaatsen die dringend moeten worden gerenoveerd en zevenhonderd plaatsen die eigenlijk geen echte plaatsen zijn. Dat is dus een oproep om meer te doen, en om te zeggen dat geen probleem is van achttien kindjes, want daar heb ik echt wel een probleem mee.
Er zijn nu 1600 kinderen aangemeld. De scholen zeggen dat er met die duizend extra aangekondigde plaatsen waarschijnlijk geen plaats zal zijn voor die 1600 kinderen. U zegt van de wachtlijsten dat u hoopt dat ze smelten als sneeuw voor de zon. Die mensen gaan niet verdwijnen. Ze gaan wel voor 60 procent naar de Rand en voor 30 procent naar het Franstalig onderwijs, maar de kinderen blijven wel nood hebben aan een school. We hebben een minister-president die een grondwet wil maken. Voor ons mag het recht op onderwijs in die grondwet staan: recht op onderwijs dicht bij huis, recht op een vrije keuze van de school, in een taal die men wenst, in een school die aansluit bij de visie die men heeft, ook voor de Brusselse kinderen.
Een oplossing in Aalst of Denderleeuw, met respect voor die steden, is geen antwoord op het capaciteitsprobleem van Brussel. Als u over achttien kinderen spreekt, zegt u dat het probleem is opgelost als men maar buiten Brussel gaat. U hebt een groter probleem dan u laat uitschijnen. U hebt al dingen gedaan. U zegt dat we dat niet erkennen. Er is een extra budget en er zijn goede stappen gezet, maar ik vrees dat het niet voldoende zal zijn. Onze Brusselse kinderen verdienen wel beter.
De actuele vraag is afgehandeld.