Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil eerst uitleggen wat ik bedoel met planologisch deficit ten aanzien van de behoefte aan bedrijventerreinen. De provinciale ontwikkelingsmaatschappijen (POM’s) hebben een studie gemaakt waarin ze de behoefte aan bedrijventerreinen voor de komende tien jaar inschatten en die tegenover het totale aanbod aan bedrijventerreinen stellen. Men maakt daarbij een onderscheid tussen bouwrijp, niet bouwrijp, planologisch bestemd, lokaal en regionaal. Als die behoefte groter is dan wat louter planologisch is bestemd, dan spreken we over een planologisch deficit.
Bij de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) werd een reservepakket voor economische activiteiten vastgelegd, boven op de geplande oppervlakte van 6676 hectare. Op die manier heeft men een ijzeren voorraad opgebouwd om te kunnen beantwoorden aan de vraag naar ruimte in de toekomst. Het RSV bepaalt dat die marge slechts kan worden aangesproken op vraag van een provincie of op initiatief van de Vlaamse Regering. Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag van 28 januari blijkt dat er tot op vandaag geen gebruik is gemaakt van dat reservepakket en dat de provincies hierover tot op vandaag ook geen vragen hebben gesteld.
U deelde toen ook mijn mening dat de uitdaging ten aanzien van gebieden voor economische activiteiten vooral moet zijn om de planologisch vastgelegde gebieden effectief en op korte termijn te realiseren. Wat planologisch bestemd is, moet zo snel mogelijk bouwrijp worden gemaakt. U verwees ook naar uw beleidsnota, waarin staat dat u er op die manier voor zult zorgen dat er voldoende ruimte wordt bestemd voor bedrijvigheid.
Uit een studie van POM West-Vlaanderen blijkt bijvoorbeeld dat in het RESOC-gebied (regionaal sociaal-economisch overlegcomité) Brugge minder bedrijventerreinen planologisch staan ingekleurd dan er naar schatting voor de komende tien jaar nodig zijn. In alle andere West-Vlaamse regio’s zijn er voldoende terreinen ingekleurd, maar zijn ze onvoldoende bouwrijp. Dat is ook een probleem, maar nog niet zo erg als wat zich voordoet in de regio Brugge. Het betekent dat bedrijven uit de regio RESOC Brugge nauwelijks nog perspectief hebben om zich in die regio uit te breiden en dat het voor nieuwe bedrijven al bijna helemaal onmogelijk wordt om er zich te vestigen.
Het lijkt mij belangrijk om voor dergelijke regio’s een specifieke Vlaamse aanpak uit te werken en na te gaan op welke manier we op korte termijn een oplossing en perspectief kunnen realiseren. Ook het RESOC Brugge werkt al aan tal van initiatieven. Ik denk dat er op Vlaams niveau zeker een aanpak moet zijn.
Minister, zijn er nog regio’s zoals Brugge waar er een planologisch deficit is ten aanzien van de behoefte? Wat zijn de voornaamste oorzaken? Ik vermoed dat de Raad van State opnieuw heel wat vernietigd heeft: processen, procedures enzovoort. Bent u bereid om een specifiek programma uit te werken voor zulke regio’s? Kan het reservepakket voor economische activiteiten, zoals bepaald in het RSV, hiervoor worden aangewend en dan in het bijzonder – zonder te lokaal te willen gaan – ook voor de regio Brugge?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Ronse, we hebben in deze commissie al discussie gevoerd over de Noord-West-Vlaamse dossiers, zoals ik ze zou willen noemen.
Uw vraag om uitleg is eigenlijk ook algemeen of er een tekort, een deficit, is aan die bedrijventerreinen. We moeten vaststellen dat we daarover geen specifieke gegevens hebben en dat het een subjectief gevoel van deficit zou kunnen zijn. We hebben geen specifieke cijfers van wat de problemen zijn op het terrein.
Het is wel zo dat het Agentschap Ondernemen recent een studie heeft laten uitvoeren om een inschatting te maken van de ruimtebehoefte per cluster van gemeenten en om te kijken welke gemeenten een gelijkaardig economisch profiel hebben en wat de verschillen zijn. Op die manier kan de regiobrede behoefte in kaart worden gebracht.
Het heeft ook vaak te maken met het type van bedrijvigheid. Dan zijn er bijvoorbeeld wel voldoende bedrijventerreinen, maar als je een specifiek bedrijf bent, zoek je soms bepaalde terreinen die al dan niet watergebonden zijn. U kent de problematiek. Daarmee heeft het vaak te maken.
De afgelopen jaren hebben alle beleidsniveaus inspanningen geleverd om nieuwe bedrijventerreinen planologisch te bestemmen. Ik heb de globale ruimtebalans wel meegebracht voor u. De 6676 hectare bedrijventerrein die bij de herziening van het RSV werden vooropgesteld, zijn nu ongeveer voor de helft planologisch bestemd. Maar er lopen nog heel veel planningsinitiatieven, op alle niveaus. Die moeten dan ook tot bijkomende terreinen leiden. Het is dus zeker niet zo dat er op dit moment geen planprocessen zouden lopen. We hebben daarover in de commissievergadering van 24 maart specifiek voor de Noord-West-Vlaamse regio verder van gedachten gewisseld.
Het aanvoelen is volgens ons vaak te wijten aan een aantal vaststellingen. Zo is er de ontwikkeling op het terrein zelf. Het is niet omdat het effectief bestemd is als bedrijventerrein, dat het ook lukt. Uit een studie van de POM blijkt dat in de provincie West-Vlaanderen ongeveer 350 hectare herbestemde regionale bedrijventerreinen nog niet bouwrijp zijn gemaakt.
De gronden zijn in handen van intercommunales, maar ook vaak van projectontwikkelaars. De reden waarom ze nog niet op de markt komen, is niet altijd duidelijk. Dat kan natuurlijk met speculatie te maken hebben. Voor een deel heeft het ook te maken met moeizame processen van onteigening.
Een andere vaststelling is dat bepaalde invullingen niet verenigbaar blijken te zijn met specifieke voorschriften die werden opgemaakt voor het planologisch bestemde bedrijventerrein. Voorbeelden zijn de hoogwaardige bedrijven op het bedrijventerrein Evolis in Kortrijk of het feit dat bedrijventerreinen integraal bestemd zijn voor watergebonden bedrijven. De Bekaert-site in Aalter is zo’n voorbeeld, net als de Louis Coiseaukaai te Brugge. Op die manier geraken ze niet ingevuld, die specifieke bedrijven zijn niet echt in die buurt op zoek. We stellen zelfs vast dat dergelijke specifiek bestemde terreinen in de loop der jaren in toepassing van een afwijkingsregeling vaak werden ingevuld met andere initiatieven.
We kunnen er ook op wijzen dat niet elk proces met het oog op het creëren van een bedrijventerrein voldoende grondig wordt gevoerd. Vaak wordt men geconfronteerd met problemen die te maken hebben met de maatschappelijke gedragenheid of met procedures voor de Raad van State.
We moeten er ook rekening mee houden dat gemeenten en provincies geconfronteerd worden met historische bedrijvensites die blijven leegstaan, die men niet ingevuld krijgt. Hierbij neemt het totale aanbod aan bedrijventerreinen uiteraard ook af. Men stapt er vaak over op een herbestemming van de terreinen. Ik ben van mening dat in dergelijke gevallen moet worden gestreefd naar een verantwoorde vorm van verweving, waarbij ruimte voor bedrijvigheid eventueel ook een functie kan blijven.
Het reservepakket voor economische activiteiten, zoals is voorzien in het RSV, komt neer op ongeveer 1400 hectare. Deze marge kan inderdaad aangewend worden. Het RSV geeft daarvoor de voorwaarden aan, maar dat weet u. Alles moet steeds geval per geval concreet worden bekeken. De mogelijkheden die daar zijn, kunnen het beste mee onderzocht worden in het licht van op te maken actieprogramma’s voor de regio’s waar dat nodig blijkt. Volgens mij moet dit ook in nauw overleg gebeuren met de RESOC en POM ter plaatse.
Dit is de stand van zaken, mijnheer Ronse. Dit wordt natuurlijk op verschillende niveaus verder opgevolgd.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord. Het is goed dat er werk wordt gemaakt van een betere monitoring. Het kan eigenlijk niet dat wij op Vlaams niveau geen zicht hebben op waar er tekorten zijn en zo meer.
Ik deel uw analyse dat het grootste probleem zit in het opvolgen van het proces waar terreinen van niet bouwrijp naar bouwrijp gaan, en in de benutting zelf. We zitten natuurlijk met het probleem, of de uitdaging, dat intercommunales ook heel wat zaken opzetten. Het is een thematiek die we ook met minister Muyters aan het bekijken en aan het bespreken zijn. De grootste problemen zitten in het uitgiftebeleid van intercommunales, in het aankopen van de terreinen in evenwicht met het ontwikkelen ervan. Ze hebben ook een beperkt aantal middelen.
Ik blijf wat op mijn honger zitten inzake het puur planologische aspect. Bijvoorbeeld bij RESOC Brugge is er een vraag aan ruimte voor de periode 2012-2022 van ongeveer 124 hectare. Vandaag is er een aanbod van een kleine 49 hectare waarvan slechts een kleine 6 hectare bouwrijp is en 34,27 hectare niet bouwrijp is. We zitten daar dus met een deficit. Het is de enige regio in West-Vlaanderen, en ik vermoed zelfs in Vlaanderen, waar er een deficit is, een groot deficit, namelijk van 71 hectare.
Ik weet dat een aantal zaken te wijten zijn aan RUP’s die werden vernietigd, onder meer de twee deel-RUP’s Spie en Blankenbergse Steenweg. Ik denk dat we toch een soort turboaanpak op maat voor de regio moeten ontwikkelen. Het is een regio die ooit erg bloeiend was en dat vandaag ook nog is, gelet op de grote vraag aan bedrijventerreinen. We kunnen niet zomaar overleggen en platforms afwachten.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ja, we zitten hier natuurlijk niet in de provincieraad van West-Vlaanderen. Ik zal hier dus niet te veel in detail op ingaan.
Er is inderdaad de vernietiging van de deel-RUP’s geweest, mijnheer Ronse, maar ze worden hernomen. In dat kader zullen de bedrijventerreinen natuurlijk ook hersteld worden.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik ben heel benieuwd naar de evolutie daarvan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.