Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, eind 2021 waren er in België 63.160 langdurig zieken deeltijds aan het werk. Dat blijkt uit de recentste cijfers van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, beter bekend als het RIZIV. Dat is een stijging met bijna 46 procent tegenover 2017.
De voorbije vijf jaar steeg jammer genoeg ook het aantal langdurig zieken zelf, met bijna 20 procent. Dat betekent dat het aandeel langdurig zieken dat aan de slag gaat, sneller toeneemt dan het aandeel langdurig zieken over de hele bevolking. De progressieve terugkeer naar werk lijkt te werken. Een derde keert zo uiteindelijk volledig terug naar de arbeidsmarkt. Dat is tot nu toe allemaal positief nieuws, iets wat we allemaal toejuichen.
Maar er is ook een keerzijde: 57,5 procent viel na het deeltijds werken weer terug op volledige arbeidsongeschiktheid. Druk vanuit het bedrijf om sneller voltijds te komen werken, zet spanning op een langzaam herstel. Je hebt mensen die graag weer aan de slag willen gaan en die hun weg terug vinden. Men probeert daar via beleid op in te zetten. Dat gebeurt, en de cijfers zijn positief. Maar we merken dat als ze eenmaal weer begonnen zijn, er veel druk op hen komt om weer voltijds te beginnen: “Komaan, zet die volgende stap, we hebben je nodig.” En dat leidt ertoe dat men eigenlijk weer opnieuw moet beginnen en dat die mensen weer uitvallen.
Minister, hebt u kennisgenomen van de cijfers van het RIZIV? Welke lessen trekt u er zelf uit? Welke maatregelen plant u om het succespercentage van progressieve terugkeer naar werk verder op te trekken, zodat we niet met die 57,5 procent zitten van mensen die opnieuw uitvallen? Ik denk dat het mentaal al een heel grote klap is voor mensen om uit te vallen en langdurig ziek te zijn. Ik denk dat de klap nog groter is als je enthousiasme hebt en langzamerhand weer wilt beginnen, en dan weer van nul moet beginnen en opnieuw uitvalt. Dat moeten we ten koste van alles vermijden. Ik ben zeer benieuwd naar uw antwoorden.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Annouri, dit is een thema dat ons beiden nauw aan het hart ligt. Het blijft mensenwerk. En mensenwerk blijft ook maatwerk. Dat lezen we ook weer in uw vraag. En ik deel dat ook. Ik deel ook uw optimisme over het feit dat meer personen het werk progressief kunnen hervatten en zo op een goede manier kunnen re-integreren op de werkvloer na ziekte. Dat is op zich een heel goede vaststelling. Dat betekent dat de inspanningen die zowel op federaal als op Vlaams niveau worden gedaan, ook lonen. Werk snel opnieuw bespreekbaar maken en ‘eens proberen’, daar kunnen we nu de vruchten van plukken.
Het is ook positief dat artsen steeds vaker toestemming geven om het werk gedeeltelijk te hervatten. Ik ben van mening dat werk een deel van het herstel kan zijn, als je daar goed mee omgaat. Dat is echt mijn overtuiging. Dat is een belangrijke grondhouding in heel dit debat, wat mij betreft, natuurlijk altijd met respect voor de persoon die terugkeert uit ziekte en altijd op het ritme en volgens de mogelijkheden van de betrokkene in kwestie.
Uit cijfers van het RIZIV blijkt dat 81.460 Vlamingen in 2021 toestemming kregen om gedeeltelijk het werk te hervatten. Dat is 11 procent meer dan het aantal personen in 2020. Ik heb begrepen dat het in 2022 al over 88.000 dossiers gaat. Je merkt dat er effectief een mindswitch ontstaat en dat is alleen maar positief om vast te stellen. 46.811 Vlamingen hebben ook effectief een gedeeltelijke werkhervatting aangevat. Dat komt op 57 procent van het aantal mensen die toestemming kregen. In 2020 ging het om 54 procent. Er is dus een toename van het aantal personen die het werk hervatten, namelijk plus 17 procent ten opzichte van 2020. Het blijkt ook dat ze sneller na hun ziekte het werk gedeeltelijk hervatten. In 2021 was dat voor 51 procent van de personen binnen de zes maanden na de ziekte, in 2020 was dat nog 45 procent. Ook dat zijn mooie cijfers die het RIZIV kan presenteren.
Het toont voor mij aan dat de inspanningen lonen en dat we de discussie over re-integratie vooral in de breedte moeten bekijken. We staren ons in Vlaanderen soms blind op het aantal re-integratietrajecten die bij VDAB opgestart worden, maar er zijn ook mensen die zonder begeleiding van VDAB of andere arbeidsmarktpartners de weg terug naar de werkvloer vinden. En dat is maar goed ook. We kunnen vanuit Vlaanderen met VDAB mee ondersteunen bij de gedeeltelijke werkhervatting, maar dat is niet altijd noodzakelijk.
Ik deel zeker ook met u het feit dat mensen, ondanks alle goede wil, er niet altijd in slagen om aan de slag te blijven tijdens zo’n re-integratietraject. Dat is jammer, maar inderdaad ook niet altijd onmenselijk of onlogisch. Ik heb eerder al het voorbeeld gegeven van Conny, die na kanker een re-integratie was gestart, maar gaandeweg die re-integratie op een bepaald ogenblik wat heeft moeten terugschakelen. Het is dus nogmaals belangrijk om aan te geven dat het op het tempo van de betrokkene moet.
Gedeeltelijke werkhervatting zit in de lift. Dat is positief om vast te stellen. Maar daar moet de klemtoon op blijven liggen. Wat mij betreft is dit het voorbeeld dat het kansenverhaal, dat wij al zo lang benadrukken, toegepast kan worden.
De reden tot stopzetting blijkt niet altijd gekend te zijn. Van wie het wel gekend is, weten we dat in 2021 41 procent van wie stopt, opnieuw volledig arbeidsongeschikt is geworden. Dat is inderdaad nog een aanzienlijk aantal. Dat toont aan dat werkhervatting in het geval van ziekte geen lineair of altijd evident verhaal is. Het is niet binair, ‘aan-uit’, maar een verhaal van vallen en opstaan. Zoals inleidend gezegd: het blijft ook maatwerk.
Tegelijk zien we ook dat 45 procent van de mensen hun gedeeltelijke werkhervatting stopzetten omdat ze voltijds het werk gaan aanvatten, en dat is dan weer positief. Die groep is dus zeker groot. We moeten er, zoals u zelf aangeeft, alles aan doen om de duurzaamheid van de tewerkstelling te stimuleren.
Dat begint met het aanbieden van voldoende kwalitatieve begeleiding bij de re-integratie. Binnen Vlaanderen kunnen arbeidsongeschikt erkende burgers genieten van ondersteuning bij VDAB.
VDAB heeft gespecialiseerde RIZIV-bemiddelaars die expliciet kennis hebben van de concrete context en regelgeving van re-integratie zoals progressieve werkhervatting. Vorige week vrijdag is trouwens goedgekeurd dat VDAB de komende 2 jaar 49 extra voltijdsequivalenten (vte’s) kan aanwerven voor de dienstverlening aan mensen met gezondheidsproblemen. Dat is specifiek voor die re-integratietrajecten, een samenwerking met de federale collega Vandenbroucke, om te komen tot 10.000 tot 12.000 re-integratietrajecten per jaar.
Daarnaast zet VDAB in op de bekendmaking van deze mogelijkheid tot begeleiding bij arbeidsongeschikt erkende burgers en de huisartsen. Om de verduurzaming van de tewerkstelling te bevorderen, kan bovendien ook een beroep gedaan worden op jobcoaching eerste jaar na tewerkstelling of gespecialiseerde jobcoaching.
Bijkomend kunnen de arbeidsongeschikt erkende burgers in aanmerking komen voor bijzonder tewerkstellende ondersteunende maatregelen, zoals financiële tegemoetkomingen voor de werkgever om het rendementsverlies te compenseren of terugbetaling van arbeidsgereedschappen die nodig zouden zijn. Voor wie re-integreert na ziekte en te kampen heeft met langdurige of blijvende problemen van re-integratie, bieden we momenteel de Vlaamse Ondersteuningspremie aan werkgevers ter compensatie van de kosten. Vanaf 1 juli 2023 noemen we dit individueel maatwerk.
We zetten vanuit Vlaanderen dus in op kwalitatieve begeleiding van zij die hun werk willen hervatten en op specifieke ondersteuning voor de werkgevers, dit zowel in de vorm van coaching op de werkvloer als in de vorm van financiële ondersteuning.
Maar uiteraard kan inzetten op werkbaar werk niet ontbreken. We hebben het daarnet al gezegd: een job hebben die werkbaar is, is een noodzakelijke pijler om te resulteren in een verduurzaming van de gedeeltelijke werkhervatting. U weet dat het hebben van een goede job voor mij een van de belangrijkste pijlers is in mijn beleid. Uiteraard bieden we ook via de werkbaarheidscheques werkgevers de mogelijkheid om aanpassingen aan de arbeidsorganisatie door te voeren – altijd in overleg met het personeel, dat vind ik ook belangrijk – zodat uitval maximaal vermeden kan worden. Want uiteindelijk is preventie nog altijd de beste en de sterkste maatregel voor een duurzame tewerkstelling van eenieder.
Dit draag ik nu bijvoorbeeld ook uit naar de sectoren, omdat ik ervan overtuigd ben dat we daar nog stappen kunnen zetten. Sectorconsulenten kregen nu via de verlenging van de sectorconvenants een extra focus op werkbaar werk. Sectoren konden intekenen op een aanbod vanuit de Stichting Innovatie & Arbeid. Concreet loopt van maart tot juni dit jaar een campagne ‘werkbaar werk als preventie van langdurige ziekte’ waaraan 28 sectorfondsen deelnemen. Daarnaast dragen sectorconsulenten bij aan het verspreiden en vergroten van kennis van werkgevers aangaande gedeeltelijke werkhervatting.
De heer Annouri heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw uitgebreide antwoord. Ik denk dat we dezelfde overtuiging, verontwaardiging en drive delen rond deze thematiek. Dat merk ik ook aan u. Ik deel ook uw optimisme, dat er steeds meer mensen hun weg vinden en terugkomen, voltijds. Meer dan 40 procent van de mensen gaan daarna weer voltijds aan de slag. Maar ik vind die 57 procent die daarna opnieuw uitvalt echt een heel groot probleem. Waarom? Je hebt een kans om een stap vooruit te zetten, en meer dan de helft van de mensen zet dan twee stappen achteruit. Ik heb het daarnet al gezegd bij mijn eerdere tussenkomst: ik denk dat je de mentale klap van het uitvallen, vervolgd door het enthousiasme om opnieuw te beginnen om daarna opnieuw uit te vallen, niet mag onderschatten.
Ik wil daar ook niet met de vinger wijzen naar werkgevers, want ik denk dat er op dit moment ook veel maatschappelijke onwetendheid is over opnieuw aan het werk gaan na langdurige ziekte. Ik denk dat heel wat mensen niet weten welke houding ze zich moeten geven. Je zou plots kunnen denken dat alles weer is zoals ervoor, dat je daar opnieuw volledig op kunt rekenen. “We hebben je nodig, doe een extra ‘effortje’ …” Ze nemen onvoldoende in kaart wat mensen juist nodig hebben. Die mensen weten dat misschien zelf ook niet als ze deeltijds weer aan de slag gaan. Vandaar dat ik nog een beetje blijf zitten op die responsabilisering van de werkgever. U hebt het gehad over werkbaarheidscheques, coaching op de werkvloer via de sectorconvenanten. Maar ik denk dat echt gericht naar de werkgevers … Misschien heb je een taskforce nodig van mensen die echt naar bedrijven gaan, om hen uit te leggen waar ze op moeten letten, waar ze rekening mee moeten houden, hoe je daarmee aan de slag moet gaan?
Hier gaat het weer over die coaches. Coaches worden voor heel veel dingen ingezet. We hebben in het decreet dat we hebben besproken, ook daarover gesproken. Coaches gaan van alles en nog wat moeten begeleiden en oplossen. Dan ben ik een beetje bang dat dat herleid wordt tot een soort ‘silver bullet’ die dan alles moet oplossen.
Dus mijn specifieke bijkomende vraag is: denkt u niet dat er een extra lijn nodig is om werkgevers te begeleiden in deze moeilijke maatschappelijke problematiek, om hen beter te wapenen om mensen die terug willen komen, volledig goed op te volgen, en ervoor te zorgen dat we dat hoge percentage van 57,5 procent vanuit Vlaanderen naar beneden kunnen halen?
Minister Brouns heeft het woord.
Ik deel die mening. Het is natuurlijk een grote uitdaging om werkgevers daarin te sensibiliseren. Ik geef nogmaals het voorbeeld, omdat het uit de zorgsector komt, en dat zijn mensen die per definitie een mensgerichte instelling hebben. Het personeelsbeleid in zorginstellingen is echt wel heel mensgericht, misschien meer dan gemiddeld, en die hebben dus zeker aandacht voor de re-integratie van langdurig zieken. Maar ook daar stel je vaak vast dat het een ‘struggle’ is om het juiste traject aan te gaan met die mensen. Ik geloof dat de grote sleutel ligt bij het personeelsbeleid. Je hebt natuurlijk jobcoaching bij VDAB. Iedereen kan zijn rol spelen in de verschillende re-integratietrajecten die we nu doen. Die kennisdeling van al die coaches in die verschillende trajecten die nu lopen, met de verschillende bedrijven en organisaties, is cruciaal.
Ik weet het, het is een algemeen antwoord. Maar ik geloof echt dat het essentieel is om bedrijven te ondersteunen in een personeelsbeleid dat mensgericht is. Mensenwerk blijft maatwerk, ik blijf dat herhalen, zeker ook bij die re-integratie. Je moet op maat van die mensen een traject, een pad, uitzetten, om hen op een duurzame wijze weer aan de werkvloer te kunnen binden.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik zit gewoon met het gevoel dat het voorlopig onvoldoende is. U geeft aan dat jullie heel wat andere stappen hebben uitgerold. Ik denk dat de toekomst dat zal uitwijzen. De cijfers van 2021 zijn: 57,5 procent van de mensen die opnieuw uitvallen. Als we de cijfers van 2022 krijgen, zullen we zien of die stijgen of dalen, en dan zullen we weten of we het wapen van schouder moeten wisselen en zorgen voor een meer hands-on beleid, ja of nee. Ik denk dat we hier in de toekomst zeker nog op zullen terugkomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.