Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, vorige maand berichtten Knack en VRT NWS dat Erasmusstudenten hun komst naar België annuleren door een gebrek aan studentenhuisvesting. Volgens de woordvoerders van de universiteiten zijn de studenten in orde op het vlak van inschrijving en onderwijs, maar is het het tekort aan studentenhuisvesting dat hen doet beslissen af te zien van hun onderwijsplannen aan onze Vlaamse onderwijsinstellingen.
Het aantal studenten met een niet-Belgische nationaliteit is heel erg toegenomen. We mogen fier zijn dat internationale studenten in Vlaanderen komen studeren. Het wijst niet alleen op de hoge kwaliteit van ons hoger onderwijs, maar versterkt ook de kennisuitwisseling. Vlaanderen voorziet in een speciaal beurzenprogramma zodat onze studenten ook in het buitenland kunnen studeren. De internationalisering van onze hogescholen en universiteiten is een trend die we moeten koesteren.
Niet alleen buitenlandse studenten worden geconfronteerd met het tekort aan betaalbare studentenhuisvesting, ook Vlaamse studenten krijgen het steeds moeilijker om een geschikte en betaalbare kamer te vinden. Ouders en studenten en hun verenigingen trekken al langer aan de alarmbel. Door het steeds grotere tekort aan studentenhuisvesting in combinatie met oplopende energieprijzen en huurprijzen komen studenten, in het bijzonder studenten in een sociaaleconomisch zwakkere situatie, in de problemen.
De onderwijsinstellingen zien dan ook hun wachtlijsten voor betaalbare studentenhuisvesting aangroeien. We kennen allemaal voorbeelden van hoe universiteiten en hogescholen daarmee omgaan. De UGent bijvoorbeeld heeft in Brugge studentenkamers. Elke studentenstad probeert maatregelen te nemen, zonder de reguliere woonmarkt uit het oog te verliezen. Daar is het matchmakinginitiatief van de Stad Gent – we hebben het er hier al eerder over gehad – een sprekend voorbeeld van.
Het probleem is prangend. Ik ben ervan overtuigd dat onderwijsinstellingen en lokale besturen zich hiervan bewust zijn en hun steentje bijdragen, maar er is meer nodig, zodat we kunnen werken aan een meer diverse en betaalbare studentenhuisvesting.
Minister, hoe reageert u op het nieuwsbericht dat buitenlandse studenten afhaken vanwege het tekort aan studentenhuisvesting?
Wat is het vervolgtraject voor het beleid rond studentenhuisvesting? En meer in het bijzonder, hoe zullen de bezorgdheden over de studiekansen van sociaaleconomisch zwakkere studenten hierin worden meegenomen?
Hoe bieden we vanuit de Vlaamse overheid zoveel mogelijk ondersteuning aan onderwijsinstellingen en studentensteden rond visievorming?
Welk verder wetenschappelijk onderzoek plant u rond studentenhuisvesting?
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank voor uw vragen. Ik ga ze alle vier samen beantwoorden.
Zoals u terecht aangeeft, mogen we in de eerste plaats fier zijn dat internationale studenten in Vlaanderen willen komen studeren. Tegelijk is het jammer te moeten vaststellen dat ze alsnog afhaken omdat ze gewoon geen studentenverblijf vinden.
De problematiek speelt echter niet alleen voor internationale studenten, maar geldt in het algemeen voor elke student. Om dieper in te gaan op deze problematiek, organiseerde ik op 22 juni 2022 een open dialoog met studentensteden, hogeronderwijsinstellingen, studentenvertegenwoordigers en private spelers.
De bespreking bracht een aantal aandachtspunten en knelpunten naar voren, maar vooral de intentie om samen met relevante instanties en actoren een vervolgtraject uit te werken, om te komen tot een uniform en gedragen plan van aanpak.
Het traject is toegespitst op drie thematische werksporen, namelijk aanbod, kwaliteit en monitoring. Mijn kabinet en administratie zullen het plan van aanpak coördineren, in samenspraak met het bestaande Overlegplatform Private Huur-Studentenhuisvesting. Afhankelijk van het werkspoor, zal de samenstelling van het platform uitgebreid worden met relevante actoren en instanties.
Voor het werkspoor ‘aanbod’ wordt een focusgroep opgericht en zullen er verschillende initiatieven genomen worden. In samenwerking met het Overlegplatform Private Huur-Studentenhuisvesting organiseert mijn administratie twee denkdagen, op 26 september 2022 en 11 oktober 2022 – de andere dagen denken ze ook, maar op die dagen gaan ze specifiek daarover nadenken – over het aanbodbeleid van studentenhuisvesting met de relevante actoren. Het is enerzijds de bedoeling dat lokale besturen en hogeronderwijsinstellingen zo van elkaar kunnen leren en op basis van die kennis hun eigen beleid verder kunnen uitstippelen.
Tegelijk is het de bedoeling om knelpunten in kaart te brengen en concrete beleidsaanbevelingen te doen om de aanboduitbreiding te faciliteren.
Daarnaast voert het Steunpunt Wonen momenteel een onderzoek naar het aanbodbeleid rond studentenhuisvesting. Het steunpunt onderzoekt welke instrumenten en partnerschappen ingezet kunnen worden om het aanbod in kwantiteit, kwaliteit én prijs beter af te stemmen op de vraag. Het onderzoeksrapport zal in december 2022 worden opgeleverd. Ik had uitdrukkelijk gevraagd om dat voor het einde van het jaar te doen. Het onderzoek moet een overzicht bieden van het bestaand instrumentarium, een analyse van de knelpunten en een verkenning van mogelijke aanpassingen of nieuwe instrumenten.
De focusgroep rond aanbod zal de inzichten en knelpunten vanuit het onderzoek en de denkdagen meenemen voor werkzaamheden en voeding geven aan de concrete beleidsaanbevelingen inzake aanboduitbreiding.
Binnen het werkspoor ‘kwaliteit’ worden er twee trajecten opgestart. In de eerste plaats wordt onderzocht of er een generiek kwaliteitskader voor kamers en studentenkamers kan worden ingevoerd. Momenteel hebben de lokale besturen nog de mogelijkheid om zelf eigen accenten te leggen. Daarnaast wordt bekeken of de bestaande kotlabels vervangen kunnen worden tot één uniform kotlabel. Eén label maakt het voor studenten duidelijker en transparanter op welke vlakken een studentenverblijf goed scoort. Beide trajecten worden volgende maand opgestart en zouden in het voorjaar van 2023 moeten landen.
Via het derde werkspoor ‘monitoring’ willen we tot slot duidelijkheid scheppen over welke data verzameld dienen te worden en op welke manier die data in kaart moeten worden gebracht om te komen tot een gedegen monitoringssysteem. Het gebrek aan een degelijk monitoringsysteem werd op het gesprek van 22 juni dan ook meermaals aangehaald.
De resultaten van dit traject moeten ervoor zorgen dat er zicht komt op het bestaande aanbod aan studentenhuisvesting, maar ook op de vraag ernaar, zodat concreet kan worden becijferd met hoeveel het aanbod moet toenemen. De monitoring zal met andere woorden het startpunt vormen om de beleidsvisie verder uit te bouwen.
De resultaten van de drie werkgroepen moeten de lokale besturen van de studentensteden mee in staat stellen het aanbodbeleid verder uit te werken.
Zoals ik meermaals herhaald heb hier in deze commissie, zijn het dan ook de lokale actoren die de regie- en actorrol op zich nemen inzake studentenhuisvesting. Ik heb mij als minister van Wonen steeds geëngageerd om hen daarin de ondersteunen en hen op een gestructureerde manier samen te brengen om deze problematiek het hoofd te bieden en te komen tot concrete resultaten. Dat doen we met deze aanpak ook duidelijk.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, waarin heel wat informatie zit. Het geeft aan dat u actief met de problematiek aan de slag bent gegaan, samen met alle betrokken actoren. Er is een startdag, open dialoog, er zijn specifieke denkdagen. Het lijkt me dat de sporen die er zijn afgesproken, de juiste zijn om het probleem aan te pakken.
Het is mijn overtuiging dat hoe meer aanbod er komt – dat is de klassieke wet van vraag en aanbod in welk segment dan ook –, dit een positief gevolg heeft op de prijszetting.
Het is daarnaast ook goed dat we ook de kwaliteit bekijken. Via monitoring krijgen we zicht op het aanbod en hebben we specifieke cijfers, want nu is het altijd een beetje sprokkelen en afgaan op documenten die ons worden aangeleverd. Het is goed dat dit het startpunt is.
Voorzitter, op dit moment heb ik geen verdere vragen meer.
De heer Veys heeft het woord.
Het probleem van de onbetaalbaarheid van studentenhuisvesting en het te kleine aanbod is de afgelopen maanden toch wel vaak besproken in deze commissie, maar ook in de plenaire vergadering. Ik was altijd een beetje teleurgesteld in uw antwoorden, minister. Ik had de indruk dat u uw handen er toch niet te vuil aan wou maken. U zei toen dat het vooral een zaak was van de studentensteden en de hogeronderwijsinstellingen.
Op zich vind ik het niet slecht dat u die mensen samenbrengt in focusgroepen. De eerste denkdag is al doorgegaan. Hoe is die verlopen? Heeft die resultaat opgeleverd? 26 september is al twee weken geleden.
Ik heb nog een bijkomende vraag over de betaalbaarheid. Ik meen dat u vorige maandag in De Ochtend was om de maatregelen rond de huurindexering toe te lichten. U kreeg toen onder meer een vraag over handelshuur waarvoor u naar collega Brouns verwees, maar ook over de studentenhuur. Hij zei dat het kortlopende contracten waren. Ik had niet de indruk dat u van plan was om hierrond beleid te ontwikkelen.
Minister, zult u nog iets doen voor de betaalbaarheid van studentenkoten? Mogen we daarover nog maatregelen verwachten? Is dat al besproken geweest in de regering? Of zegt u dat er niet te beginnen is aan de studentenhuur en dat het nu eenmaal zo is en dat we van u dus niets meer moeten verwachten? Alvast bedankt voor uw antwoord.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Jans, ik ben het helemaal met u eens dat het aanbod de oplossing moet zijn. Ik verwijs dan ook naar de laatste vraag van de heer Veys: om de prijs van studentenkamers betaalbaar te houden, is het aanbod van belang.
We kunnen dit bekijken – en ik begrijp dit helemaal – door de koker van de studentenhuisvesting, maar het grote probleem is dat de studentenhuisvesting op een of andere manier altijd in concurrentie staat met gezinswoningen. Dat is de grote moeilijkheid. Mijnheer Veys, de uiteindelijke verantwoordelijkheid en de invulling van het beleid – en wij begeleiden, ondersteunen en willen zelfs meer doen dan dat – ligt uiteindelijk bij de lokale besturen. Zij zijn het die ook de afweging moeten maken. Zeker de grootste studentensteden in Vlaanderen hebben al een verbod op het omzetten van gezinswoningen naar studentenhuisvesting. Ik begrijp dat ook, omdat er een veel ruimere problematiek is, waarbij men niet alleen kan kijken naar studentenhuisvesting, maar waarbij men het volledige plaatje van het woonaanbod in de gaten moet houden. Dat is een veel moeilijker evenwicht.
We zijn het er allemaal over eens dat er meer studentenhuisvesting nodig is, maar ik denk dat we het er ook allemaal over eens zijn dat dit niet ten koste mag gaan van het aanbod op de reguliere woonmarkt en van gezinswoningen, zowel op de private huurmarkt als koopwoningen. Dat maakt de uitdaging al veel moeilijker en groter.
Monitoring wordt vaak vergeten, ik merk dat ook bij sociale huur. We moeten er veel meer op inzetten om meer data te hebben waarover het gaat. We vragen bijvoorbeeld al jaren aan Justitie hoeveel uithuiszettingen er gebeuren, maar we hebben er nog altijd veel te weinig data over. Ik vind dat we daar veel meer informatie over moeten verzamelen. Je hebt ze niet altijd onmiddellijk nodig en het is op zich natuurlijk geen beleid dat je voert, maar je hebt ze wel nodig om goed beleid te voeren. Daar werken we dus aan.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende informatie. Inderdaad, onze hogescholen en universiteiten liggen op gegeerde plekken in de steden in Vlaanderen. Veel mensen willen er wonen. Voor de lokale besturen is het een worsteling om de specifieke noden aan studentenhuisvesting te rijmen met de andere uitdagingen van het lokale woonbeleid.
Er is ook nog het probleem dat men met het segment goedkopere kamers in concurrentie komt met andere doelgroepen. Men mag zijn studentenkamer ook verhuren aan iemand met een ander statuut. Er is dus concurrentie voor betaalbare woonruimte.
Dat sterkt mij in de overtuiging dat de drie sporen waarop u inzet, waarmee u actief aan de slag gaat en ondersteuning biedt aan de lokale besturen, de juiste zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.