Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Op vrijdag 25 maart gaf de Vlaamse Regering haar principiële goedkeuring aan het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering (BVR) tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning – dat is een mond vol. Meer bepaald wil de regering de bevoegdheid van de provincies met betrekking tot vergunningsaanvragen voor windturbines vanaf 1500 kilowatt overhevelen naar Vlaanderen en in eerste aanleg laten behandelen. Als redenen hiervoor geeft de Vlaamse regering eenvormigheid, cumulatieve effecten en vereiste expertise. Opeenvolgende beroepsprocedures zouden zo worden vermeden. U kreeg als bevoegd minister de opdracht advies in te winnen bij de Raad van State.
In haar argumentatie gaat de Vlaamse Regering ervan uit dat zij meer expertise heeft op dit vlak dan de vijf provincies en dat de behandeling van aanvragen op het juiste bestuursniveau – volgens dit voorstel Vlaanderen –, dat over de nodige expertise beschikt, immers bijdraagt aan een betere besluitvorming. De provinciale overheden hebben doorheen de jaren net heel wat expertise en kennis van en samenwerking met het windenergiewerkveld opgebouwd. In de provincie Oost-Vlaanderen gebeurt het toekennen van vergunningen op basis van een beleidskader Windenergie en Energielandschappen, een proces dat participatief ontwikkeld werd en dat zelfs de Vlaamse Planningsprijs 2018 won. Het is de reden waarom er in Oost-Vlaanderen flink wat windturbines bij komen mét draagvlak en mét Omgevingsfonds.
De Vlaamse Regering oppert ook dat vanuit de provincies werd aangegeven dat windturbineprojecten het best op Vlaams niveau behandeld worden. Dat is immers het niveau van waaruit de belangrijkste adviezen over windturbineprojecten gegeven worden.
De overheveling van de bevoegdheid naar Vlaanderen kent ook nog een ander gevolg, namelijk dat de administratieve beroepsprocedure, die naast de legaliteit ook opportuniteit onderzoekt, vervalt en de enige beroepsmogelijkheid bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVB) komt te liggen, die enkel en alleen de juridische toets doet. Vergunningsdossiers voor windturbines zullen op die manier enkel en alleen nog zuiver juridisch opgemaakt en behandeld worden. Dit kan gevolgen hebben voor het draagvlak. Door de doorlooptijd van dossiers bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen zullen procedures mogelijk ook niet korter worden.
Kunt u een overzicht geven van de besprekingen die u hierover had met de vijf provincies? Waren alle vijf de provincies akkoord met deze overheveling van bevoegdheden?
Op basis van welk energiebeleid, en meer bepaald op basis van welk beleidskader voor windturbines, zal Vlaanderen vergunningen toekennen?
Kunt u duiden waar de grote verschillen in expertise zitten tussen de provinciale en de Vlaamse overheid? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de provinciale opgebouwde expertise niet verloren gaat? Hoe rijmt u de planningsbevoegdheid voor windturbines, die bij de provincies ligt, met deze beslissing?
Het besluit dat gewijzigd zou worden, kent ook enkele andere bevoegdheden toe aan de provincies. Dit gaat onder meer om projecten met betrekking tot aanvragen voor fietspaden binnen een bovenlokaal fietsnetwerk, aanvragen met betrekking tot de natte en droge infrastructuur met openbaar karakter, overstromingsgebieden, aanvragen met betrekking tot recreatieve terreinen, permanente omlopen voor motorvoertuigen of motorvaartuigen, golfterreinen, ontginningsgebieden. Welke afweging werd gemaakt om deze bevoegdheden niet over te hevelen naar Vlaanderen en die van de windturbines wel? Zijn er nog andere vergunningsmogelijkheden die nu bij de provincies zitten die volgens de minister het best door de Vlaamse overheid vergund worden in plaats van door de provincies? Zo ja, welke?
Erkent u dat met de overheveling van de bevoegdheid de mogelijkheid tot een administratief beroep wegvalt? Hoe wilt u dit verhelpen?
Minister Demir heeft het woord.
Uit het evaluatieonderzoek van het Omgevingsvergunningsdecreet kwamen enkele types dossier naar voren die volgens verschillende stakeholders op een te laag niveau behandeld worden. Windturbineprojecten werden hier expliciet genoemd, aangezien deze strategisch zijn vanwege hun belang in de energiebevoorrading en het behalen van de Europese doelstellingen.
In het kader van deze evaluatiestudie namen de verschillende provincies deel aan de georganiseerde werksessies. Ook vanuit de provincies werd een herziening van de lijsten geopperd. Hierbij werd aangegeven dat windturbineprojecten bijvoorbeeld het best op Vlaams niveau behandeld worden. Dit is immers het niveau vanwaaruit de belangrijkste adviezen over windturbineprojecten gegeven worden.
Een administratieve beroepsprocedure duurt ongeveer zes maanden. Doordat in een veelheid van de windturbinedossiers een administratief beroep wordt ingesteld, wordt de behandelingstermijn van deze dossiers dus verkort met zes maanden.
Een verschuiving van de bevoegdheid inzake vergunningverlening in eerste aanleg wijzigt niets aan de inhoudelijke beoordelingscriteria van de vergunningsaanvragen. Vlaanderen richt zich daarbij naar de omzendbrief, die sowieso al door Vlaanderen werd toegepast bij de beoordeling van vergunningsaanvragen in zeehavengebied, vergunningsaanvragen van meer dan vijf turbines en bij de beoordeling van vergunningsaanvragen in beroepsprocedure. Conform het windplan 2025 wordt momenteel het bestaande planologisch kader geactualiseerd, waardoor de omzendbrief zou kunnen wijzigen of opgenomen worden in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV).
De aspecten inzake veiligheid, geluid en slagschaduw bij vergunningsaanvragen van windturbines worden in hoofdzaak geadviseerd door de afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten (GOP) van het Departement Omgeving. De effecten op natuur worden geadviseerd vanuit het Agentschap Natuur en Bos (ANB). Indien een project-milieueffectrapport (MER) moet worden opgemaakt, wordt dit beoordeeld door de dienst MER van het departement Omgeving. De provinciale beslissingen steunen in hoofdzaak op deze adviezen. Bovendien worden de complexere windturbineprojecten, met name deze in de zeehaven en de projecten met minstens vijf grootschalige windturbines, al uitsluitend behandeld door het Vlaamse niveau.
Met andere woorden, er gaat geen expertise verloren door deze bevoegdheidsverschuiving.
Wat de planningsbevoegdheid voor windturbines betreft, is het verkeerdelijk te stellen dat deze uitsluitend bij de provincies ligt. Een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) kan zowel door een gemeente, provincie of het Vlaamse Gewest worden opgemaakt. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) bevat geen bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus om gebieden af te bakenen waar al dan niet windturbines kunnen worden toegelaten. U verwijst naar het beleid van de provincie Oost-Vlaanderen, die inzet op windenergie in een breder kader van energielandschappen, maar dat is dus geenszins een exclusieve bevoegdheid van de provincies.
Door grootschalige windturbines nu door één vergunningverlenende overheid te behandelen, komt er meer duidelijkheid voor de burger. De keuze om windturbineparken van minder dan vijf windturbines naar Vlaanderen te verschuiven werd mee ingegeven vanuit het strategisch karakter van windenergie in de energievoorziening. Net zoals bij andere voor Vlaanderen strategische infrastructuur kozen we ervoor om van de Vlaamse Regering de bevoegde overheid te maken.
Voorliggend besluit betreft alleen de overheveling van bevoegdheid inzake windturbines. Dat wil ik toch wel benadrukken. Uiteraard zullen we bekijken hoe dit verloopt en of we in de toekomst al dan niet zullen moeten bijsturen.
Als we de bevoegdheid inzake windturbines integraal naar het Vlaamse niveau halen, valt de mogelijkheid om een administratief beroep in te stellen inderdaad weg. Dit lijkt me juist de essentie van de beoogde aanpassing van de regelgeving. U vergeet dat bij ieder administratief beroep het dossier integraal opnieuw wordt bekeken en beoordeeld. Dit is de zogenaamde devolutieve werking van een administratief beroep: de beroepsinstantie is hierbij niet gebonden door de beoordeling van de lagere administratieve overheid en doet de beoordeling dus volledig opnieuw. Ik heb geen intentie om na een vergunningsbeslissing op Vlaams niveau nog een bijkomende administratieve beroepstrap te voorzien. De beroepsmogelijkheid bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen blijft, vanzelfsprekend, overeind, maar we zouden wel wat tempo willen maken in dossiers rond windmolens.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, u verantwoordt de keuze om de vergunningverlening naar het Vlaamse niveau te brengen op basis van strategische belangen. In datzelfde besluit staan er echter nog heel wat andere onderwerpen ook van strategisch belang zijn, zoals aanvragen voor fietspaden voor het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk en aanvragen met betrekking tot natte en droge infrastructuur. Ik denk dat dat ook allemaal heel belangrijke aspecten zijn. De afweging op dat vlak blijft voor mij een moeilijke. Ik heb het gevoel dat er in dezen iets is uit gepikt en dat de afweging niet zo grondig is gemaakt.
Twee, u geeft aan dat het administratief beroep inderdaad wegvalt, maar dat betekent dus dat, als er protest is tegen die windmolens, men direct naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen zal moeten stappen, een beroepsrechtbank. Dat maakt het moeilijker om te protesteren tegen de komst van windmolens. We zijn er natuurlijk geen voorstander van om protest te stimuleren, maar we denken wel dat de mogelijkheid om bezwaren te kunnen indienen en opmerkingen mee te geven, voldoende groot moet zijn. Als we dat inperken, gaan we het draagvlak verkleinen in plaats van het te vergroten. Hoe kijkt u daarnaar? Hoe zult u ervoor zorgen dat het draagvlak voor de komst van windenergie vergroot en dat dit geen negatief effect sorteert? Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat we ervoor moeten zorgen dat er zo veel mogelijk alternatieve-energiemogelijkheden gecreëerd worden. Windenergie is daar een belangrijke schakel in. We moeten stappen vooruit zetten, niet achteruit.
Drie, u gaf aan dat jullie hiermee een beroepsprocedure van zes maanden lang uitsluiten, maar een beroepsprocedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen duurt een pak langer. U kort de mogelijkheden dus wel in, maar vooraleer een beroep daar behandeld wordt, is er ook heel wat tijd verloren gegaan. Gaan we hiermee dus effectief procedures inkorten?
Tot slot, er is bij de provincies heel wat expertise opgebouwd, niet alleen in Oost-Vlaanderen, maar ook in Antwerpen, waar men met de energielandschappen werkt. Hoe zal deze expertise meegenomen worden in de afweging die nu wordt gemaakt? De provincies hebben heel wat geïnvesteerd om netwerken uit te bouwen, kennis te vergaren, visies te ontwikkelen, strategische kaders voor vergunningverlening uit te tekenen. Zal deze beslissing die fijnmazige terreinkennis niet verloren doen gaan? Hoe zult u het overleg met de provincies opstarten, zodat we meer windenergie krijgen in plaats van minder?
Mevrouw De Coninck heeft het woord.
Ik vind dit op zich een interessante vraag om het debat aan te gaan over zaken die van bevoegdheidsniveau veranderen, in casu van de provincie naar Vlaanderen, en om daarover te reflecteren. Puur politiek gezien staan wij erachter dat er bevoegdheden van de provincies overgeheveld worden naar een ander niveau. Ik denk dat dat op zich geen geheim is. Onze partij is daar voorstander van, maar ik dacht dat ook Groen het standpunt deelde om de provincies af te bouwen.
Dat was een politieke bedenking, maar wat de technische inhoud betreft: ik denk dat deze optimalisatie, het overhevelen van deze bevoegdheid naar Vlaanderen, een resultaat is van en een antwoord biedt op wat duidelijk werd aangegeven in de evaluatie van het Omgevingsvergunningsdecreet en ik vind het positief dat dit gevolgd wordt. Er gingen ook stemmen op om deze bevoegdheid naar een lager niveau over te hevelen, zijnde de lokale besturen, maar ik volg op dat vlak een beetje wat uit de evaluatie blijkt, namelijk dat dat ervoor zou zorgen dat er net minder vergunningen voor alternatieve energie zouden worden verleend. Ik denk dat we het allemaal eens zijn met het belang van deze projecten en met de doelstellingen die we moeten halen op het vlak van hernieuwbare energie.
Collega Schauvliege, dat we het draagvlak zouden verkleinen door het naar een hoger niveau te halen, dat heb ik niet helemaal begrepen. Misschien heb ik dat fout geïnterpreteerd.
Minister, ik had nog een bijkomende vraag. Tot nu toe zat dit bij de provincies. Verleende het Departement Omgeving daar advies bij? Maakte het van die mogelijkheid gebruik?
Hebt u voor deze dossiers dezelfde oefening gemaakt als die waar u daarnet naar verwees bij het ISVAG-dossier (Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse Gemeenten) inzake het aantal genomen beslissingen, aangevochten beslissingen en verworpen beslissingen? Waarschijnlijk vergt dat enig opzoekwerk, maar het lijkt mij interessant om die oefening ook voor dit dossier eens te maken.
Tot daar mijn bijkomende vragen.
Minister Demir heeft het woord.
Ik blijf erbij dat het een goede beslissing is om het niveau van de provincie hieruit te halen, om verschillende redenen, maar zeker ook om de termijnen wat in te korten. Zes maanden zijn ook alweer zes maanden.
De beroepsprocedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen blijft bestaan. U weet dat de planktijd daar ingekort is: die is nu twaalf maanden. Vorige week hebben daar drie bijkomende rechters de eed afgelegd en er was vorig jaar al iemand extra aangeworven. De bedoeling is om de planktijd zo verder in te korten. Dat vind ik van belang.
De rol van de gouverneurs om projecten te begeleiden en in overleg te gaan met gemeenten en belanghebbenden blijft natuurlijk heel belangrijk. Ik merk dat de projecten waarbij veel vooroverleg plaatsvindt, met veel informatie, wisselwerking en participatie van burgers, meestal de projecten zijn die het beste voorbereid zijn. We zien ook wel dat dat vandaag de dag meer en meer gebeurt. Zonder dat aspect is het vaak moeilijk om eraan te beginnen, dus het blijft belangrijk om dat vooroverleg goed en grondig aan te pakken.
Het gaat hier nu alleen over de windturbines. De bevoegdheid voor andere zaken op de provincielijst wijzigt voorlopig niet, maar de oefening om tot een grondige verdeling te komen zal de komende maanden gebeuren. Ik sluit niet uit dat daar in 2024 uitgebreid over gediscussieerd zal worden. We moeten op dat vlak tot een vergelijk komen. Maar voor windturbines was er eensgezindheid om het op deze manier te doen.
We zien dat er in de meeste dossiers toch een administratieve beroepsprocedure volgt tegen de beslissing van de deputatie. Dat gebeurt meermaals. Daarom vinden we het goed om het tussenniveau weg te halen. Er blijft wel een beroepsmogelijkheid bij de RvVB.
Wat de provinciale expertise betreft: zoals gezegd kan de provincie een visie blijven ontwikkelen en blijven plannen. Dit gaat enkel over de beslissingsbevoegdheid. Het lijkt me ook gewoon onlogisch om een tot vier windturbines door provincies te laten vergunnen en vanaf vijf door Vlaanderen.
En wat dan als er al drie staan en er drie bij komen? Wat met projecten op provinciegrenzen? Ik denk dat het goed is dat er nu duidelijkheid komt voor deze vragen.
Mevrouw De Coninck, voor windenergieprojecten wordt bijna altijd advies gegeven door het departement. De cijfers heb ik niet bij, maar kan ik wel opvragen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, het zal u niet verbazen dat wij elke beslissing die de komst van meer windmolens met zich meebrengt, zullen toejuichen, maar de vraag is of deze beslissing er zo een is. Op basis van onze huidige informatie kunnen we dat nog vaststellen, het lijkt me nog te weinig beargumenteerd.
U geeft aan dat de procedure zes maanden verkort door het wegvallen van de administratieve beroepsprocedure, maar de planktijd bij de RvVB is wel twaalf maanden. Het zou heel interessant zijn om te weten hoeveel dossiers eerst in de administratieve beroepsprocedure belanden en dan doorverwezen worden naar de RvVB, om te zien of deze beslissing ook effectief een termijnverkorting zal inhouden.
Ik vond de vraag van mevrouw De Coninck bovendien zeer interessant. Ik zou daarbij willen weten hoeveel dossiers u in het verleden zelf hebt tegengehouden, minister. Het zou dus wel interessant kunnen zijn om eens een hele analyse te kunnen zien van hoeveel dossiers er gelopen hebben, hoeveel beroepen er daartegen zijn ingesteld, hoeveel daarvan beland zijn bij de RvVB en of deze beslissing effectief zal leiden tot een snellere uitspraak en meer vergunningen voor windmolens.
We stellen samen met u vast dat het op dit moment bijzonder moeilijk is om een windmolen vergund te krijgen en we zullen het dossier samen met u opvolgen. Ik herhaal: wij willen elke beslissing die meer windmolens en vergunningen bewerkstelligt, steunen, maar de vraag is vooral of dit in dezen het geval is, of we de expertise die is opgebouwd door de provincies hiermee niet overboord gooien, en of we nu niet nog meer morrelen aan het al precaire draagvlak. Ik hoop dat dat niet het neveneffect is van deze beslissing.
De vraag om uitleg is afgehandeld.