Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
In het zesde Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA 6) werden middelen voorzien voor het ondersteunen en versterken van de competenties van kinderbegeleiders op de werkvloer. Er wordt voorzien in een structurele financiering van 14,3 miljoen euro, goed voor het inzetten van 264 voltijdequivalenten (vte’s). De middelen worden verdeeld op basis van de vergunde plaatsen. We zien dat er in de private sector nu in totaal een vergoeding is van 126,05 euro per vergunde plaats voor de groepsopvang en 64,75 euro per vergunde plaats in de gezinsopvang. We zien dat in de publieke sector de bedragen toch wel hoger liggen. Voor elke vergunde opvangplaats in de groepsopvang is er daar nu een totaal van 132,61 euro en in de gezinsopvang een extra bedrag van 15,82 euro. In de publieke sector wordt ook voorzien in een bedrag van 105,51 euro per plaats in de buitenschoolse kinderopvang (BKO). In de private sector zijn daarvoor geen middelen uitgetrokken.
Minister, hoe komt het dat er een verschil is in bedragen tussen de private en de publieke sectoren per opvangplaats? Welke factoren verklaren die verschillen? Hoe komt het dat alleen de publieke sector een bedrag per opvangplaats krijgt in de buitenschoolse kinderopvang? Zijn er binnen de kinderopvangsector nog verschillen inzake de subsidiëring tussen private en publieke actoren? Indien dat zo is, wat is daarvoor de verklaring?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, binnen de beschikbare budgetten van het VIA 6-akkoord worden deelonderhandelingen gevoerd om de verschillende maatregelen te vertalen naar de praktijk. Er wordt afzonderlijk door de sociale partners van de private sector enerzijds en van de publieke sector anderzijds verder gewerkt. Dat kan inderdaad leiden tot verschillen in concrete invullingen en de concrete subsidiebedragen. Dat gegeven is ook niet nieuw in VIA 6. Het was ook een manier van werken bij de voorgaande Vlaamse intersectorale akkoorden.
De sociale partners van de publieke kinderopvang hebben er in die optiek voor gekozen om een groter deel van het globale budget waarover ze binnen VIA 6 konden beschikken, te voorzien voor pedagogische ondersteuning dan de private sector. Het gevolg daarvan is inderdaad dat voor de subsidie voor die pedagogische ondersteuning voor kinderopvang van baby’s en peuters georganiseerd door een Vlaams lokaal bestuur, de bedragen per plaats hoger liggen dan die van de private sector. Wat betreft de buitenschoolse opvang hebben enkel de sociale partners van de publieke sector ervoor gekozen om ook hier de subsidie voor de pedagogische ondersteuning te voorzien. Zulke specifieke keuzes worden, voor zover ze binnen de marges blijven van de algemene afspraken van het globale VIA 6-akkoord en het bijhorende budget, door de Vlaamse Regering gewoon aanvaard en gevalideerd.
Voor de kinderopvang van baby’s en peuters is er bij de vertaling van de budgetten naar de subsidiëring expliciet voor gekozen om uit te gaan van een subsidie per vergunde plaats. Op die manier kan de pedagogische ondersteuning voor alle types opvang, ook de niet-gesubsidieerde, worden voorzien. De subsidiërende Vlaamse overheid moet in haar subsidie eenzelfde subsidiebedrag per vergunde plaats betalen, ongeacht of het gaat om een private dan wel een publieke organisator van kinderopvang. Daarbij is er enkel een onderscheid tussen een vergunde plaats in groepsopvang enerzijds en gezinsopvang anderzijds.
Omdat de publieke sociale partners een hoger bedrag per vergunde plaats hebben voorzien, is er voor de publieke kinderopvang van baby’s en peuters een extra bedrag per vergunde plaats voorzien. Dat bedrag wordt niet via de reguliere subsidies uitbetaald door Opgroeien. Het nodige budget daarvoor is voorzien in een apart besluit dat de overdracht regelt van de budgetten aan de Gemeenschappelijke Sociale Dienst van de Vlaamse lokale besturen (GSD-V). De GSD-V staat dan in voor het doorstorten van het aanvullende bedrag per vergunde plaats aan de betreffende lokale besturen. De feitelijke subsidie voor de kinderopvang van lokale besturen bestaat dus uit de reguliere subsidie door Opgroeien, een identiek bedrag als voor de private opvang, plus het bedrag dat men via de GSD-V ontvangt.
Voor de buitenschoolse opvang geldt hetzelfde principe. Omdat er geen subsidie voor de pedagogische ondersteuning in de private BKO werd voorzien, en gezien het principe dat de Vlaamse overheid eenzelfde bedrag per plaats moet kunnen subsidiëren aan zowel privaat als publiek georganiseerde BKO’s, wordt die subsidie niet uitbetaald door Opgroeien. Het budget dat is voorzien voor pedagogische ondersteuning in de publieke BKO’s, is overgedragen aan de GSD-V. Die stort de bedragen door aan de lokale besturen.
Zo goed als elk VIA-akkoord bevat verschillen tussen publieke en private actoren. Meestal worden VIA-onderhandelingen samen aangevat met de sociale partners van zowel de private als de publieke sector, maar gelet op de accentverschillen die men wil leggen, ontstaan er na enige tijd natuurlijk verschillende sporen en snelheden. Dat mondt dan uit in andere maatregelen of dezelfde maatregelen, maar met andere accenten.
Dat men vanuit de lokale besturen niet altijd kiest voor identiek dezelfde maatregelen, maar eigen accenten legt, heeft onder meer ook te maken, zoals u wellicht weet of kunt vermoeden, met de rechtspositieregeling in het openbaar statuut, dat natuurlijk een beetje anders is dan in de andere sectoren.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik wil de minister danken voor zijn uitleg. Toen ik de bedragen zag, was ik toch een beetje verward, omdat ik vind dat elk kind dezelfde pedagogische ondersteuning moet kunnen krijgen die vooropgesteld wordt, vandaar dat ik een beetje verbaasd was over het verschil in bedragen, maar ik ben blij dat de minister de nodige uitleg daarvoor heeft gegeven.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik denk inderdaad dat de uitleg die u nu verschaft hebt, belangrijke info is. Misschien moet die ook zelfs verspreid worden, want ik krijg daar ook vragen over. Mensen voelen zich tekortgedaan. Is het louter vanwege het andere soort organisatievorm dat dit bedrag anders is? Ik denk dat dat niet-onbelangrijke info is.
Ten tweede, minister, wil ik erop wijzen dat pedagogische ondersteuning – ik ga het blijven herhalen, en u hebt dat ook al bevestigd, en ik herhaal het nog eens, dan kan dat misschien ineens mee in die communicatie – wat mij betreft effectieve steun op de vloer is, daar waar de kinderen en de kindbegeleiders zijn, en dus niet papieren vragenlijsten die worden rondgestuurd en verwerkt, waar dan een papieren actieplan uit komt, maar effectief ondersteuning op de vloer om opvang op te richten, bij te sturen, te vragen waar men effectief mee zit.
Ik heb ook nog een bijkomende vraag. Er is het expertisecentrum pedagogische ondersteuning in kinderopvang en school. Elk kinderdagverblijf heeft recht op gratis ondersteuning en kan elk jaar een beroep doen op een basistraject van ondersteuning. Ik heb het gevoel dat de kinderdagverblijven daar absoluut niet van op de hoogte zijn. Dus als u dan toch aan het communiceren bent, mag u gerust met onze groeten dat er nog bij zetten, zodat ze daar effectief gebruik van maken.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Als ik eerlijk ben, vind ik dat deze discussie er vooral van getuigt dat de financiering van de kinderopvang op dit moment überhaupt tekortschiet. En dat is een mening die het belang van bepaalde groepen in de kinderopvang overstijgt en het algemeen belang van de kinderopvang, maar ook van ouders en kindjes en kindbegeleiders meer vooropzet.
Het heeft ook geen zin, en het is zelfs contraproductief, om verschillende groepen van kinderopvang op deze manier tegenover elkaar te zetten. Ik suggereer trouwens niet dat de vraagsteller dat doet. Maar ik denk dat het verstandig zou zijn als de Vlaamse Regering zou kijken naar een systeem van financiering van kinderopvang dat echt die groepen ten goede komt: ouders, kindjes en kindbegeleiders. Wij geloven dat dat niet zal gaan via een vraaggestuurde financiering, dat er zeer veel problemen zijn in andere sectoren wat vraaggestuurde financiering betreft, en dat we die problemen zeker niet op zo'n grote sector als de kinderopvang moeten loslaten. Een ander systeem van financieren is onvermijdelijk, zeker als men de kinderopvang duurzaam wil verankeren als recht van het kind en van gezinnen.
Minister Beke heeft het woord.
Sommige collega’s hier zijn gespecialiseerd in het online verspreiden van stukken uit deze commissie via de sociale media. Ik zou zeggen: ik nodig u graag uit om dat te doen als er behoefte is om deze informatie nog meer te verspreiden op het terrein.
Bedankt ook om via deze vraag meer duiding te geven, collega. Dat zal zeker bijdragen tot meer duidelijkheid.
Globaal genomen: over de complexiteit van de financiering valt inderdaad heel wat te zeggen, collega Groothedde. Dat is een van de redenen voor ons plan ‘Vroeg en nabij’ – dat is die oefening die u vroeger hebt weggezet als ‘tijdverlies’. Een van die oefeningen, collega Groothedde, gaat net over de erkenning van die financiering en over de manier waarop we die financiering in de toekomst zullen organiseren. Dat er een historisch opgebouwde vorm van financiering is, zal hier niemand ontkennen. De vraag is hoe we dat in de toekomst zullen doen. Dat hebben wij dus meegenomen in deze toekomstoefening.
De vraag om uitleg is afgehandeld.