Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, een noodwoning is een woning die een tijdelijke woonoplossing biedt als antwoord op een plotse of urgente materiële woonbehoefte. Personen en gezinnen moeten er op zichzelf kunnen wonen. Het verblijf is beperkt in duur en gericht op doorstroming naar een duurzame woonoplossing. Om het aanbod aan noodwoningen te vergroten, lanceerde u deze legislatuur dan ook enkele projectoproepen voor noodwoningen in Vlaanderen. U wilt hiermee in Vlaanderen het bouwen, kopen, renoveren en inrichten van al dan niet verplaatsbare noodwoningen stimuleren. Deze oproep heeft dus als doel een bijkomend aanbod aan noodwoningen in het Vlaamse Gewest te realiseren door lokale besturen financiële middelen te geven. Ook de renovatie en inrichting van bestaande noodwoningen komen in aanmerking voor subsidiëring. Concreet neemt het Vlaamse Gewest hierbij 50 procent van de kosten voor zijn rekening.
Uit cijfers blijkt dat er voor de eerste projectoproep 2020 maar liefst 73 projectvoorstellen werden goedgekeurd. Met de Vlaamse subsidies worden 259 noodwoningen gerealiseerd of gerenoveerd. De tweede projectoproep leverde 56 goedgekeurde projectvoorstellen op, die goed zijn voor een totaal van 150 nieuwe noodwoningen, conform het engagement van de minister om de komende jaren doorheen Vlaanderen tot een gebiedsdekkend en voldoende aanbod aan noodwoningen te komen.
Minister, hoe evalueert u de eerste projectoproepen rond noodwoningen? Hoe groot was de take-up en wat waren volgens u de belangrijkste verbeterpunten uit de eerste projectoproepen? Liggen de maximaal gesubsidieerde kosten voor een noodwoning volgens u hoog genoeg, ermee rekening houdend dat steden en gemeenten ook een noodwoningenaanbod voor heel grote gezinnen willen voorzien? Merkt u grote regionale en provinciale verschillen bij de realisatie van noodwoningen? Hoe is dat volgens u te verklaren? Is er volgens u een meer regionale aanpak nodig? Zo ja, kunt u deze aanpak wat nader toelichten?
Is het naar aanleiding van de ramp in Turnhout volgens u niet opportuun om de steden en gemeenten nog meer te sensibiliseren rond het uitbouwen van een minimumaanbod noodwoningen?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Verheyen, we hebben de eerste projectoproep grondig geëvalueerd in het voorjaar van 2021 en hebben daarover samen met het Steunpunt Wonen een webinar georganiseerd. Er is in de tweede projectoproep niet veel veranderd ten opzichte van de eerste projectoproep. De grote lijnen ervan zaten dan ook goed. Dat bleek ook uit de feedback die we van de lokale besturen mochten ontvangen.
De belangrijkste wijzigingen waren beperkt tot de drie volgende. We hebben een maximumbedrag per noodwoning opgenomen in de projectoproep 2021, namelijk 290.000 euro maximale subsidieerbare kosten per noodwoning en dus een maximale subsidie van 145.000 euro per noodwoning, de helft van de volledige kostprijs. In de projectoproep 2020 hadden we dat op voorhand niet gedaan, maar omdat enkele projectvoorstellen een zeer hoge geraamde kostprijs hadden voorzien per noodwoning, hebben we de subsidiebedragen toen ook beperkt. Eigenlijk is het een oefening in het zoeken naar waar het optimale maximum ligt om te zorgen dat men zoveel mogelijk noodwoningen kan zetten met dezelfde centen maar ook om zoveel mogelijk lokale besturen te overtuigen om mee in het systeem te stappen en projecten in te dienen.
Een tweede aanpassing is dat het digitale aanvraagformulier waarmee men het projectvoorstel moet indienen, vereenvoudigd werd. Ik ben er persoonlijk, ook in andere bevoegdheden, altijd op uit om dat zoveel mogelijk te vereenvoudigen.
Ten derde werden de beoordelingscriteria vereenvoudigd, alsook de puntentoekenning om de beoordeling te vergemakkelijken.
Ook de projectoproep 2021 zullen we evalueren, die is nog maar net eind vorig jaar afgerond. De evaluatie gebeurt in de komende maanden. De steden en gemeenten zullen opnieuw betrokken worden. We zullen vervolgens de conclusies van beide evaluaties samenleggen en kijken of bijkomende bijsturing zinvol is met het oog op de projectoproep 2022.
Zoals daarnet al aangegeven, subsidiëren we vanuit Vlaanderen 50 procent van de kosten, met een maximum van 145.000 euro per gerealiseerde noodwoning, dat is die kost van 290.000 euro maximum. Het doel is dan ook om zoveel mogelijk extra noodwoningen, alsook de renovatie van bestaande noodwoningen, te realiseren.
Een noodwoning is een tijdelijke woonoplossing voor iemand die een urgente of plotse woonbehoefte heeft. Die woning moet dus zeker kwalitatief in orde zijn en veilig zijn, maar dat moet niet de grote luxe zijn. De kosten moeten dan ook in proportie zijn met de vooropgestelde doelstelling. Daarom dat we een maximumbedrag hanteren. Het is niet de bedoeling om noodwoningen van een half miljoen euro te bouwen. Ik hoop dat we het daar allemaal over eens zijn.
Daarnaast is de aanpasbaarheid en flexibiliteit van de noodwoning een belangrijk aandachtspunt. Noodwoningen worden slechts voor een korte periode gebruikt, door verschillende doelgroepen met uiteenlopende gezinssamenstellingen. We zien dat een heel aantal steden en gemeenten hier heel creatief mee zijn omgegaan. In Aalst bijvoorbeeld, werden modulaire woningen voorzien met aanpasbare wanden. Zo’n modulaire woning biedt de mogelijkheid om twee kleine woningen samen te voegen tot één grote woning. Dat maakt het mogelijk om ook grote gezinnen tijdelijk te huisvesten.
De behoefte aan bijkomende noodwoningen, of aan renovatie van bestaande noodwoningen, is inderdaad niet overal even groot. Sommige gemeenten hebben al een relevant aanbod, in andere gemeenten bestaan er interlokale samenwerkingsverbanden of heeft een bepaalde woon- of welzijnspartner een bepaald patrimonium ter beschikking.
Ik heb dat nu toevallig geleerd door de gasontploffing in Turnhout. De stad had twintig noodwoningen ter beschikking, maar men heeft die niet nodig gehad, men kon een beroep doen op de noodwoningen van de sociale huisvestingsmaatschappij. In elk geval had Turnhout een groot aantal noodwoningen ter beschikking.
Wat de concrete verdeling over de provincies betreft: in 2020 was West-Vlaanderen koploper met twintig ontvankelijke dossiers, Antwerpen had er negentien, Oost-Vlaanderen zeventien en Vlaams-Brabant vijftien.
Voor 2021 is Antwerpen koploper met 21 dossiers, waarvan maar liefst 7 door Lier en telkens 2 door Antwerpen, Mortsel, Berlaar, Schoten en Schilde, gevolgd door Oost-Vlaanderen met 13 projectvoorstellen waarvan 3 door Ninove en 2 door Gent. Vlaams-Brabant was goed voor 9 ontvankelijke projectvoorstellen en West-Vlaanderen voor 8.
Limburg heeft beduidend minder projectvoorstellen ingediend: 2 projectvoorstellen in 2020 en 5 in 2021. Uit het onderzoek van het Steunpunt Wonen weten we wel dat er in Limburg een sterker uitgebouwd residentieel aanbod van het centrum algemeen welzijnswerk (CAW) is en een sterk uitgebouwde samenwerking tussen het CAW Limburg en de OCMW’s, onder andere over de organisatie van noodopvang. Mogelijks verklaart dat het lage aantal projectvoorstellen.
Ik heb al verwezen naar de ontploffing in Turnhout. Men heeft in Turnhout zeer snel en adequaat een oplossing gevonden voor de herhuisvesting van hen die hun woning die dag verloren zagen gaan. Het toont inderdaad aan dat men lokaal afdoende gewapend moet zijn om dergelijke uitdagingen het hoofd te bieden. Een minimumaanbod noodwoningen kan hier zeker toe bijdragen.
Het lokaal niveau is echter het best geplaatst om een inschatting te maken van de behoefte aan noodopvang. Zoals gezegd, kunnen ook intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of het aanbod van woon- en welzijnspartners lokaal sterk uitgebouwd zijn.
Vanuit Vlaanderen bieden we in elk geval de nodige ondersteuning. Zo hebben we met de twee afgelopen projectoproepen al meer dan 22 miljoen euro cofinanciering verstrekt aan de steden en gemeenten, goed voor meer dan vierhonderd bijkomende noodwoningen. Ook in de komende jaren zal ik deze projectoproepen blijven lanceren om de lokale capaciteit te vergroten.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De lokale besturen gaan blijkbaar in op de vraag naar noodwoningen. Er is al voor 22 miljoen euro cofinanciering verstrekt vanuit Vlaanderen. Dat is goed voor een vierhonderd noodwoningen.
Ik noteer dat er naar aanleiding van de eerste evaluatie niets fundamenteels is gewijzigd, buiten enkele kleine details en de vereenvoudiging van de aanvraagprocedure, wat een goed teken is.
Ik heb nog één bijkomende vraag. Het kan perfect zijn dat u daar nu niet op kunt antwoorden, maar dan mag u mij het antwoord zeker achteraf bezorgen. We hebben zicht op het aantal noodwoningen dat er door uw projectvoorstellen is bij gekomen, maar is er ook een nulmeting gebeurd van het reeds bestaande aanbod van voor de oproep? U spreekt terecht vol lof over Limburg – hoe kan het ook anders? – en de sterk uitgebouwde samenwerking daar tussen de CAW’s en de OCMW’s. In mijn gemeente is dat ook zo. Dat zou een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het kleinere aantal ingediende projectvoorstellen. U spreekt over een mogelijke verklaring, want we weten niet zeker of dat er een is. Of zijn daar cijfers over? Het is namelijk zaak om een volledig beeld te krijgen van de regio’s waar nog een tandje bijgestoken moet worden.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Verheyen, het Steunpunt Wonen heeft een studie gemaakt en ik ben vrij zeker dat daar ook een regionale opdeling in zit. Die kunt u gewoon opvragen. Ik weet toevallig dat er 1377 noodwoningen zijn in Vlaanderen. Of die nieuwe daar al bij zitten, weet ik niet, maar in elk geval, de studie is beschikbaar.
De vraag om uitleg is afgehandeld.