Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de subsidies voor landelijk jeugdwerk
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, na een drukke, geslaagde zomer was het de voorbije weken nagelbijten geblazen voor het jeugdwerk. Ik had de vraag al een tweetal weken geleden ingediend omdat ik wist dat die belangrijke beslissing eraan kwam.
De mensen van het jeugdwerk wisten dat de ambitieuze toekomstplannen die ze tijdens een toch complexe periode hadden neergepend in hun beleidsnota's voor de komende vier jaar, onder de loep werden genomen en tegen elkaar afgewogen. We hebben daar de voorbije week al een en ander over gehoord. Dat zeg ik voor de mensen thuis. We komen straks terug op de specifieke situatie van Wel Jong Niet Hetero (WJNH). De toekomst van de eigen organisatie, maar ook die van het globale jeugdwerkveld stond hierbij op het spel.
Al heel vaak waren wij het er hier in de commissie unaniem over eens hoe onmisbaar en uniek ons sterk en divers jeugdwerk is en hoe belangrijk het is voor Vlaanderen. Keer op keer bejubelden we hier samen tijdens de coronacrisis hun wendbaarheid en verantwoordelijkheidszin.
Nu was het aan u, minister, en aan ons allemaal samen, om de daad bij het woord te voegen, en de boter bij de vis. Het was zaak om de sector de nodige financiële ademruimte te geven om de ambitieuze plannen die zij hadden neergepend, te kunnen waarmaken. Het was tijd om een eind te maken aan de historische onderfinanciering van het jeugdwerk. Ook de kaasschaven die de afgelopen decennia zijn gepasseerd zijn immers kaasschaven. Ik zeg meteen – anders komen we straks in onze klassieke tegenstelling, dat het lijkt alsof ik niet erken wat er de laatste jaren is gebeurd – dat er al inspanningen zijn gebeurd. Ik ben daar ook erkentelijk voor.
De sector maakte zelf de heel bescheiden berekening. We stonden enkele maanden geleden hier aan het parlement samen aan de wafelenbak van de sector zelf. Hij kwam uit op een noodzakelijke extra investering van 7 miljoen euro om het hele veld slagkrachtig en financieel gezond te krijgen, om zijn ambitie en rol als jeugdwerk ten volle waar te kunnen maken. Laat ons eerlijk zijn, op de Vlaamse begroting is dat een habbekrats, een kruimel in het perspectief van de coronasteunmaatregelen die wij hebben uitgevoerd. Dat is een kruimel, als je ziet over welke budgetten we gisterennamiddag hebben gesproken op andere gebieden. Maar het was wel een van de acht aanbevelingen die de Vlaamse Jeugdraad aan u overmaakte bij het begin van de zomervakantie.
U hebt nu natuurlijk een tweetal weken geleden een belangrijke beslissing genomen. Daarom stel ik hier toch een aantal vragen bij.
Kon u het jeugdwerk verblijden met die gevraagde extra injectie? Hoe zal zich dat reflecteren in de begroting van 2022?
Hoe bent u omgegaan met de andere aanbevelingen vanuit de Vlaamse Jeugdraad rond dit thema?
Specifiek over de ingediende dossiers: hoe verliep de beoordeling van de beleidsnota's?
Welke criteria gaven de doorslag bij het eraan koppelen van budgetten? In welke mate hing dat samen met de adviezen die u van de adviescommissies kreeg?
Zag u in de nota's opvallende tendensen, bijvoorbeeld voortbouwend op de coronacrisis? Welke lessen werden er getrokken? Wat was er opvallend in de ingediende dossiers?
Krijgen alle gesubsidieerde organisaties een budget dat niet enkel hun overleven garandeert, maar ook alle kansen biedt om hun ambities waar te maken?
Vielen er organisaties compleet uit de boot?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Het decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid bepaalt dat de minister van Jeugd uiterlijk op 15 september een beslissing moet nemen over de toekenning van de werkingssubsidies van de erkende jeugdverenigingen voor de beleidsperiode 2022-2025. Dat was de aanleiding voor mijn vraag.
De Vlaamse jeugdsector telt 97 erkende jeugdverenigingen. Ze ontvangen jaarlijks enerzijds een vaste basissubsidie en ze kunnen anderzijds om de vier jaar een variabele werkingssubsidie aanvragen op basis van een beleidsnota. Niet minder dan 78 jeugdverenigingen dienden voor 1 januari 2021 een aanvraag met beleidsnota in. Het departement en drie adviescommissies met externe deskundigen bogen zich dit voorjaar over die beleidsnota’s en formuleerden adviezen voor de minister van Jeugd.
De jeugdsector steekt daar veel tijd en energie in en is natuurlijk ook zeer benieuwd naar de beslissing. Hij keek dus reikhalzend uit naar deze beslissing. Ik denk dat we toch wel spreken van een historische beslissing, want vanaf 2022 zullen 74 jeugdverenigingen kunnen rekenen op een variabele werkingssubsidie en 67 van deze jeugdverenigingen zien hun subsidie vanaf volgend jaar zelfs toenemen. Bij 34 jeugdverenigingen gaat het om een belangrijke verhoging – zoals we konden vaststellen – van de werkingssubsidies voor specifieke doelstellingen in de periode 2022-2025.
Om deze subsidieverhoging toe te kennen verhoogde de minister structureel de werkingssubsidies voor de jeugdsector met 1.554.000 euro. Daarnaast wordt ook een bedrag van 155.000 euro geregulariseerde DAC-middelen (derde arbeidscircuit) aan de werkingssubsidies toegevoegd. In totaal ontvangen de erkende jeugdverenigingen samen vanaf 2022 jaarlijks dus 32.919.000 euro werkingssubsidies. Dat is, ik zei het al, een historische verhoging van het budget.
Omdat dit een belangrijke beslissing is met betrekking tot de erkenning van het jeugdwerk en datgene wat ze kunnen realiseren met de vooropgestelde doelstellingen, heb ik enkele vragen. Dat we geloof hebben in die sector, is in deze commissie al verschillende keren naar voren gekomen. Dat blijkt ook uit de inspanningen die u hebt gedaan om tot dit budget te komen.
Minister, kunt u toelichten hoe de ingediende beleidsplannen van de jeugdorganisaties bijdragen aan de doelstelling om het jeugdwerk in Vlaanderen te versterken, zodat alle kinderen en jongeren kunnen deelnemen?
Kunt u toelichting geven bij het beoordelingsproces: hoe werden de beleidsnota’s beoordeeld door de adviescommissies en werden de geadviseerde subsidiebedragen toegekend? Hoe is daarmee omgegaan?
Kunt u verduidelijken welke maatschappelijke tendensen de 34 jeugdorganisaties zullen realiseren via hun specifieke doelstellingen?
Vanaf 2022 ontvangen de erkende jeugdorganisaties samen jaarlijks 32.919.000 euro werkingssubsidies. Kunt u duiding geven bij deze aanzienlijke en structurele stijging van het budget voor jeugdwerkbeleid?
Minister Dalle heeft het woord.
Dit is inderdaad een zeer belangrijke beslissing binnen mijn jeugdbeleid. Op financieel vlak is dit mijn allerbelangrijkste beslissing. U weet dat het jeugdbeleid niet goed is voor de grote bedragen, dat dat niet de miljarden zijn. Maar in dit geval gaat het wel over een zeer substantiële financiële inspanning. Als je het bekijkt over de volledige termijn van vier jaar, is het een beslissing die gaat over 132 miljoen euro.
Het bedrag is natuurlijk niet de enige reden waarom het zo belangrijk is. Voor veel landelijke jeugdorganisaties die toch de backbone zijn van het jeugdwerk in Vlaanderen, is het zeer bepalend voor de manier waarop zij de komende jaren kunnen werken. Daarom heb ik heel veel begrip voor de organisaties die reikhalzend naar die beslissing hebben uitgekeken.
Om alles nog eens ordentelijk in een kader te plaatsen, zal ik nog even het decretale kader schetsen, vooraleer in te gaan op de manier waarop we dat effectief beslist hebben. U weet dat artikel 13, §1, van ons Jeugddecreet van 20 januari 2012, de procedure voor de advisering van de variabele werkingssubsidies bepaalt. Artikel 3 van het besluit tot uitvoering van dit decreet geeft de procedure verder vorm. Ik zal het kort nog even samenvatten voor de helderheid van het debat.
Erkende jeugdverenigingen kunnen om de vier jaar variabele werkingssubsidies aanvragen. Uiterlijk op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de subsidie wordt gevraagd, bezorgen ze aan de administratie een beleidsnota. Dat was natuurlijk 1 januari 2021. In totaal hebben 78 organisaties dat effectief gedaan.
Vooraleer zij een ontwerp van advies uitbrengen, kunnen de adviescommissies en de administratie de verenigingen om aanvullende inlichtingen verzoeken. De adviescommissies en de administratie stelden aan 61 verenigingen vragen naar bijkomende informatie. Het gaat hier om punctuele verduidelijkingen met betrekking tot specifieke passages in de beleidsnota.
De adviescommissies en de administratie formuleren vervolgens een ontwerp van advies dat voor 15 mei naar de verenigingen wordt gestuurd. De verenigingen kunnen hierop voor 1 juni een schriftelijke repliek formuleren. In het definitief advies wordt gemotiveerd waarom de adviescommissies en de administratie het standpunt van de vereniging al dan niet bijtreden. 44 verenigingen dienden tijdig een repliek in. De repliek biedt aan de verenigingen de mogelijkheid om eventuele feitelijke onjuistheden in het ontwerp van advies recht te zetten. Het gaat hier om materiële vergissingen met betrekking tot de lezing van de beleidsnota en van de antwoorden op de vragen naar bijkomende informatie.
Voor de duidelijkheid: wat het niet kan zijn, is het inbrengen van nieuwe informatie en van nieuwe gegevens. Wat beoordeeld wordt, is de beleidsnota. De replieken kunnen alleen maar dienen om eventuele onjuistheden of onduidelijkheden recht te zetten.
Om de hoogte van de variabele werkingssubsidies te adviseren, hanteren de adviescommissies en de administratie, conform artikel 17, §2, van ons decreet, de volgende beoordelingscriteria, als die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde initiatieven: profilering en positionering; langetermijnvisie; inhoudelijk concept en concrete uitwerking; samenwerking en netwerking met andere actoren in zowel binnen- als buitenland; de haalbaarheid; het bereik; het gelijkekansenbeleid; de financiële onderbouwing van de werking; transparantie over de relatie van de initiatieven van de vereniging die in de beleidsnota voorkomen met mogelijke andere initiatieven van deze vereniging, en de wijze waarop de initiatieven worden gefinancierd; het onderschrijven en uitdragen van de rechten van het kind. In 2016 werd daar een aanvullend criterium aan toegevoegd, namelijk: de wijze waarop de vereniging inspeelt op de kansen die de stedelijke context biedt voor vernieuwende initiatieven en op de maatschappelijke uitdagingen die zich in het bijzonder in steden voordoen.
Dat is het decretale kader dat mijn administratie uiteraard in dezen zeer nauwgezet heeft opgevolgd.
Ik ga dan in op de vraag naar het jaarlijkse budget, dat gekoppeld is aan dat decretale kader. Ik heb het beschikbare budget voor de werkingssubsidies van de erkende jeugdverenigingen verhoogd met 1.554.000 euro. Gelet op het decreet van 7 mei 2004 houdende aanvullende subsidies voor tewerkstelling in de culturele en jeugdsector, en de artikelen 2 en 3 van het besluit tot uitvoering van dit decreet, wordt hieraan 155.000 euro toegevoegd in het kader van de herverdeling van de vrijgekomen DAC-middelen van de jeugdsector. Dat maakt een totaal van 1.709.000 euro, wat het mogelijk maakt om nieuwe verenigingen te erkennen en om de ingediende beleidsnota’s van de verenigingen te honoreren. Zo wordt er 724.167 euro besteed aan de verhoging van de basissubsidies omwille van de nieuwe erkenningen. Een bedrag van 984.833 euro wordt besteed aan de verhoging van de variabele subsidies. Het totaal budget bedraagt 32.919.000 euro. Dat is nog exclusief mogelijke indexeringen de komende periode.
U weet dat het in de discussies in deze commissie vorig jaar vooral de zorg was dat de intrede van mogelijke nieuwe landelijke organisaties zou leiden tot een verlaging van de budgetten voor de bestaande organisaties. Dat was in deze commissie de grootste zorg. Dat was ook bij de Vlaamse Jeugdraad de grootste zorg. We hebben die zorg kunnen oplossen door die extra middelen vrij te maken maar ook door veel meer dan dat.
Voor negen nieuwe erkenningen hebben we 724.167 euro nodig gehad, om ervoor te zorgen dat iedereen er op peil zou blijven.
Ik kom tot de manier waarop we zijn omgegaan met de advisering. Op 15 juli 2021 ontving ik, zoals decretaal bepaald, de definitieve adviezen van de onafhankelijke beoordelingscommissies en de administratie. Van de 97 erkende organisaties vroegen 78 organisaties bijkomende variabele subsidies voor de periode 2022-2025. Van deze 78 organisaties zouden 34 organisaties substantieel meer middelen krijgen vanaf 2022. Bij 8 van die 34 verenigingen gaat het zelfs om het gevraagde bedrag voor de periode 2022-2025. Voor 37 organisaties betekende het advies van de administratie en de commissie een status quo. 4 daarvan vroegen variabele subsidies aan maar blijven op het basisbedrag. En, belangrijk: voor 7 organisaties werd een daling ten opzichte van de vorige beleidsperiode geadviseerd. Dit was de inhoudelijke advisering van onze experten en administratie. Men heeft zich daar, voor de duidelijkheid, gebaseerd op inhoudelijke criteria.
Ik heb dat dossier dan ontvangen en vastgesteld dat ik na die beoordeling met mijn beschikbaar budget, dus na toevoeging van die bijna 2 miljoen euro, een restbedrag had van 473.377,72 euro. Met andere woorden: de inhoudelijke beoordeling van de dossiers heeft aangegeven dat het budget dat ik extra had voorzien, ruimschoots toereikend was om de inhoudelijke beoordeling te volgen.
Wat heb ik gedaan? Ik had die kredieten natuurlijk kunnen toevoegen aan andere initiatieven, maar dat heb ik niet gedaan. Ik heb in de plaats daarvan het volgende gedaan: ik heb de subsidiebedragen van vier van de zeven negatief beoordeelde dossiers verhoogd tot 90 procent van het subsidiebedrag van 2021. U weet dat, wanneer men een negatieve beoordeling krijgt, men niet terugvalt tot 0 euro, maar dat men terugvalt op een basisbedrag dat verhoudingsgewijs ongeveer 65 procent van de middelen is. Ik heb voor die vier organisaties beslist om daar nog boven te gaan en te evolueren naar 90 procent, vanwege de specifieke redenen die ik voor die vier onderscheiden dossiers heb. Die hebben te maken met de kwaliteit van hun werking, met hun doelgroep, met hun ambities en met hetgeen wij daarover weten.
Uiteraard gaan wij daar niet licht over. Die vier organisaties hebben ook onvoldoende in hun beleidsnota aangetoond dat zij verantwoorden om die middelen te krijgen. Daarom hebben wij ook aan die organisaties als zeer duidelijk signaal gegeven dat zij in gesprek moeten gaan met onze administratie. In de subsidieovereenkomst zullen daar ook harde voorwaarden worden opgelegd om te verantwoorden dat wij effectief van dat basisbedrag naar 90 procent gaan.
Het nieuwe restbedrag van 218.306,44 euro dat ik vervolgens nog over had, is vervolgens verdeeld onder de 44 verenigingen waarbij er een status quo werd geadviseerd. Elke vereniging ontvangt een bijkomend forfaitair bedrag van 6615,35 euro. Dat is de manier waarop we zijn omgegaan met de decretaal voorziene beleidsruimte. Ik denk dat ik daarmee een evenwicht heb gevonden tussen enerzijds een zo groot mogelijk respect voor de externe advisering door deskundigen – wiens deskundigheid wat mij betreft niet in vraag wordt gesteld –, en anderzijds natuurlijk een aantal beleidsprioriteiten en ook de kennis van de betrokken vier organisaties die meer krijgen. En de organisaties die een status quo hadden, krijgen zo een beetje financiële zuurstof.
Er werden vragen gesteld over welke maatschappelijke tendensen het gaat wanneer we meer middelen geven. Daar zijn een drietal tendensen die we hebben vastgesteld en die eigenlijk zeer goed aansluiten bij de beleidsprioriteiten in mijn beleidsnota Jeugd en in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP). Een eerste punt is dat bij ruim een derde van de jeugdverenigingen de verhoging bedoeld is om een groter aanbod voor kinderen en jongeren te realiseren. Sommige organisaties vergroten hun capaciteit op bestaande locaties; andere organisaties breiden hun aanbod uit naar andere steden en gemeenten. Dat is dus een zeer goede zaak, dat we eigenlijk het rijke aanbod dat we hebben, breder beschikbaar zullen stellen in Vlaanderen en Brussel. Dat is het geval voor een derde van de verenigingen.
Bij nog ruim een derde is de verhoging bedoeld voor initiatieven om een meer diverse doelgroep te bereiken. Dit varieert van het verlagen van drempels in het jeugdwerk, over het toeleiden van kinderen en jongeren naar het jeugdwerk, tot het organiseren van nieuwe activiteiten die tegemoetkomen aan specifieke noden. Ik verwijs daarbij ook naar JKP-doelstelling 4, die gaat over vrije tijd en jeugdwerk voor allen.
Tot slot gaat het bij de overige verenigingen om specifieke inspanningen van organisaties op het vlak van bijvoorbeeld digitaal jeugdwerk – zeer actueel in tijden van corona – of kwaliteitszorg. Ook samen met de bijzondere jeugdzorg zijn daar bijvoorbeeld mooie initiatieven.
Tot slot is er verwezen naar de actie van de Vlaamse Jeugdraad om 7 miljoen euro extra aan middelen te pompen in het jeugdwerk. De Vlaamse Jeugdraad weet dat ik een bondgenoot ben om meer middelen naar de jeugdsector toe te leiden. Wat mij betreft kan dat nauwelijks genoeg zijn. We zitten natuurlijk in een budgettaire context die niet evident is. In de Septemberverklaring zijn we gegaan tot een gezondmaking van de overheidsfinanciën tegen 2024 van 900 miljoen euro. Daarvoor zijn geen extra inspanningen gevraagd van het jeugdwerk, wat mij bijzonder plezier doet. Bovendien hebben we voor bijna 2 miljoen euro extra middelen gepompt in het landelijk jeugdwerk. Daar heb ik naar verwezen.
Ik heb begrip voor de vraag om meer middelen. Maar ik wil die meervraag ook nuanceren, omdat we eigenlijk volledig volgens de principes van het Jeugddecreet gewerkt hebben, waar ik ook volledig achtersta. Dat was namelijk met een inhoudelijke beoordeling door externe experten. En we zijn ook op die inhoudelijke beoordeling doorgegaan.
Gewoon wat extra middelen geven, en dat een beetje verspreiden over de sector, dat is niet de manier waarop wij subsidies toekennen. Subsidies toekennen is een zeer ernstige zaak. Het is niet omdat je sympathie hebt voor een bepaalde organisatie, omdat je sympathie hebt voor een bepaalde doelgroep, dat je daarom ook subsidies moet geven. Dat moet gebeuren volgens decretale voorwaarden. Dat moet opgevolgd worden, daar moeten ook numeriek een aantal zaken aan verbonden worden, zodat het controleerbaar is. Dat is de manier waarop we die subsidiëring hebben aangevat.
Dat is ook de reden waarom ik ervan overtuigd ben dat we voldoende middelen hadden om deze beslissing te nemen, precies omdat ik vorig jaar in de begroting van 2021 een historische stijging heb gehad van mijn middelen voor het jeugdbeleid. Ik dank u.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt, het was inderdaad een uitvoerige vraag en het is natuurlijk een heel proces. Het is dan ook logisch dat er een ruim antwoord komt. Dank daarvoor.
Ik heb misschien toch een paar zaken waar ik nog even wil bij stilstaan. Ten eerste heb ik ook zeer veel erkenning en respect voor de expertise van de adviescomités en de administratie, die daar hun deskundig oordeel over vellen. Ik zal dat ook bij de komende vraag vermelden, want ik had de indruk dat u al een klein beetje aan het anticiperen was op de volgende vraag die gesteld zal worden. Ik denk dat we dat naar waarde moeten schatten en dat we daarmee aan de slag moeten, en daar ook wel vragen over kunnen stellen.
Maar dat brengt mij wel tot de vraag of er een mogelijkheid is dat wij die adviezen inkijken? Ik weet niet hoe we dat praktisch moeten organiseren, maar in principe hebben wij als parlementslid de mogelijkheid om dat te doen, denk ik. Maar ik kijk een beetje naar u en uw kabinet om te kijken op welke manier we dat kunnen organiseren. Daarom stel ik die vraag – niet alleen voor het dossier bij het volgende thema, maar ook voor de andere dossiers. Ik hoef niet alle dossiers zelf te zien, maar die adviezen en de beslissingen die daarnaast liggen interesseren mij wel.
Ten tweede zegt u dat jullie het decreet gevolgd hebben. Jullie hebben de inhoudelijke beoordeling gedaan. En dan blijkt dat er niet meer geld nodig is. Dat staat natuurlijk een klein beetje in schril contrast met de vraag van de Vlaamse Jeugdraad net voor de zomer, maar ook met de communicatie ‘Dalle zet de eerste stap’. Zij blijven zeer erkentelijk naar alles wat er gebeurt, maar zij vragen ook of de Vlaamse Regering hen volgt richting 2022. Het zou ook vreemd zijn mochten zij niet voor meer geld pleiten. Laat ons dat ook zeggen. Dat is dus helemaal terecht, en het is goed dat ze hun rol spelen. Maar je ervan afmaken door te zeggen dat er uit de dossiers blijkt dat er voldoende geld is? De administratie en de adviescommissies doen een inhoudelijke beoordeling, maar die inhoudelijke beoordeling vindt plaats binnen een budgettair kader dat u bepaalt. Je zou dus perfect bepaalde inhoudelijke componenten financieel hoger kunnen inschalen en daar de nodige zaken aan verdienen. Dus zeggen dat dit bewijst dat er geen extra geld nodig is? Als logica volg ik daar niet in. Maar je zou ook kunnen zeggen: op een aantal van die inhoudelijke componenten gaan we nog meer inzetten.
Ons pleidooi is niet: voorzie meer geld en strooi het maar rond. Ons pleidooi is: versterk een aantal van die inhoudelijke componenten nog extra door daar meer budget tegenover te zetten. Dat is het debat, en dat zal in de toekomst ook altijd het debat blijven. Maar gewoon zeggen dat er voldoende geld is, 'want dat blijkt uit de dossiers', dat vind ik net iets te gemakkelijk of niet helemaal correct.
Een derde bedenking is eigenlijk eerder een economische bedenking. We kunnen enerzijds kijken naar de nominale bedragen die het jeugdwerk krijgt, maar we kunnen ook eens kijken naar de inflatie en de index. Het is een debat dat we gisteren ook gevoerd hebben. We moeten wel eerlijk zijn met elkaar: het is niet omdat je hetzelfde nominale bedrag krijgt of daar een beperkte stijging op krijgt, dat dat beantwoordt aan het opvangen van de inflatie.
U verwees er daarnet zelf expliciet naar dat dit nog losstaat van de indexering van de komende jaren. En dan is dit een zeer eenvoudige vraag: zullen er in 2022, en ook in 2023 en 2024, middelen voorzien worden om die indexering te dekken? En als dat zo is, zal dat enkel zijn voor de 50 procent-looncomponent zoals dat vandaag is? Of bent u van plan om het hele bedrag, die 100 procent te gaan indexeren? Daar zijn wij alvast voorstander van.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Het was een heel uitgebreid en degelijk antwoord. Ik ga u niet vragen om in uw glazen bol te kijken om te voorspellen wat de regeringen in de toekomst, in de komende jaren allemaal gaan beslissen. Ik kan wel uw gedachten lezen, denk ik: ik denk dat u altijd de mogelijkheden zult aangrijpen om meer middelen voor het jeugdwerk te bepleiten. Dat leid ik alvast af uit uw antwoord en de acties die u de afgelopen jaren al hebt ondernomen.
Collega’s, als we het hele antwoord horen, denk ik dat we duidelijk kunnen stellen dat de lat hoog ligt in het jeugdwerk. Ik denk dat we dat ook wel mogen en kunnen erkennen, als we zien waar de beleidsnota zoal aan moet voldoen. De vraag is dan soms of de lat te hoog ligt. Persoonlijk denk ik dat het goed is voor de kwaliteit van het jeugdwerk en de verantwoording en de wijze waarop we hier toch belangrijke subsidies uitkeren aan de verenigingen, dat we de lat zo hoog kunnen leggen.
En dan is het natuurlijk ook wel belangrijk dat we de verenigingen op een goede manier begeleiden zodat zij die lat halen, dat zij aan die kwaliteitseisen kunnen voldoen. Als ik dan hoor dat er toch wel een hele ronde georganiseerd wordt om eventueel bijkomende motivering te voorzien, en dat er antwoorden kunnen worden geboden, dan denk ik dat dat een belangrijk proces is in dit hele traject. Mocht er ook een evaluatie komen van dit traject, dan denk ik dat we dat ook zeker moeten waarderen.
Ik denk dat het gewogen advies van zowel administratie als commissie inderdaad heel belangrijk is; collega Vaneeckhout heeft er ook al naar verwezen. Het is belangrijk dat er een gewogen advies kan worden gegeven. Ik begrijp ook dat u daar terdege rekening mee hebt gehouden, minister, en dat dat eigenlijk uw basis is geweest om uw beslissing te nemen. En daarnaast hebt u, aangezien het budgettair kader dat toelaat, ook nog de oefening gemaakt om die verenigingen nog een extra duwtje te kunnen geven of een herkansing aan te bieden. U hebt ook die gelegenheid gegrepen. Ik denk dat dat ook positief is. Ik kan daar enkel heel positief over zijn.
Er werd net gesteld dat er een oefening wordt gemaakt bij de adviezen binnen een budgettair kader. Nu, als het budgettair kader enkel beperkend is, ga ik ervan uit dat het geld ook wel op is in een adviesronde. Maar dat bleek niet zo te zijn; er is inderdaad meer ruimte om nog andere verenigingen een extra duw te geven. Minister, ik wil u vragen of u naar de toekomst toe ook in verder overleg gaat na deze subsidiëringsronde, of is dat al gebeurd? En wat zijn daar belangrijke opmerkingen richting de toekomst?
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik kom hier tussen in het beleidsdomein Jeugd in naam van collega Anaf, die zich liet verontschuldigen. De Vooruitfractie, en met name collega Anaf, heeft altijd de vraag ondersteund van het jeugdwerk naar een extra structurele 7 miljoen euro. Dat hebben ze via die befaamde wafelenbak op tafel gelegd. Want die 7 miljoen euro extra zijn echt wel nodig om die ambities waar te maken. Er wordt geroeid met bijzonder weinig middelen, met heel veel inzet, en het is bijzonder belangrijk werk. Onze fractie is ervan overtuigd dat als je een ambitieus en kwaliteitsvol jeugdwerk wilt, je daar voldoende middelen tegenover moet stellen.
Het is fijn dat u kunt aankondigen dat u 1,54 miljoen euro extra nieuwe middelen kunt voorzien. Dat is geen 7 miljoen euro, maar het is een begin. Maar als we de cijfers van nabij bekijken, dan zien we eigenlijk nauwelijks nieuwe middelen. In 2021 is er al 32,8 miljoen euro begroot, en we moeten dat helaas ook plaatsen tegenover het feit dat de Vlaamse Regering in globo wel op de toekomst van onze jongeren en kinderen bespaart, via die 100 miljoen euro besparing in het onderwijs. Daar hebben we gisteren uitgebreid over gedebatteerd. Ik wil dat toch even in herinnering brengen.
Een tweede bedenking is dat het goed is dat 67 verenigingen hun subsidies zien toenemen ten opzichte van het jaar voordien. Maar eigenlijk hebt u die middelen verneveld, waardoor ik mij afvraag wat die verenigingen daaraan hebben. Kijk bijvoorbeeld naar Scouts en Gidsen Vlaanderen maar ook naar FOS Open Scouting: die krijgen allebei ongeveer 6600 euro extra per jaar op een totaalbedrag van 1,35 miljoen euro. Het is fijn dat er niet bespaard werd, maar denkt u dat u, door die middelen te vernevelen, echt dat fundamenteel verschil kunt maken voor een vereniging, en vooral voor onze jongeren?
Minister Dalle heeft het woord.
Ik ga eerst in op de vraag van collega Vaneeckhout rond transparantie. Wat mij betreft komt er volledige transparantie en kunnen we alles online zetten. Alleen wil ik er wel op wijzen dat dit niet noodzakelijk de wens is van de betrokken organisaties. Zeker als men negatief beoordeeld wordt, kan ik mij inbeelden dat dat vaak confronterende zaken zijn die betrekking hebben op de interne werking of de boekhouding van een organisatie. Dat zijn niet noodzakelijk zaken die niet door de beugel kunnen, maar wel zaken die niet onmiddellijk blijk geven van een bijzonder performante aanpak. Het is een beetje gênant om dat dan op de straatstenen te gooien. Zij hebben daar ook bepaalde privacyrechten rond. Maar ik stel voor dat we met het commissiesecretariaat bekijken wat de meest geschikte manier is. Er is ook openbaarheid van bestuur. Maar misschien moeten we het op een eenvoudige manier regelen, zodat jullie inzage kunnen krijgen in datgene wat jullie willen zien. Ik zou wel willen vragen om dan vervolgens niet elk individueel dossier hier te behandelen. Mijn kabinet is ter beschikking voor eventuele vragen, maar uit respect voor die werkingen zou ik dat niet doen, dat lijkt mij niet echt aangewezen.
Terugkomend op de vraag van 7 miljoen euro: iedereen speelt de rol die hij moet spelen, denk ik. Het lijkt mij logisch dat de Vlaamse Jeugdraad ijvert voor meer middelen voor de jeugdsector, ik vind dat iets heel logisch. Maar ik vind het even logisch dat wij de beoordeling gaan doen op basis van een expertenadvies, en op basis van gemotiveerde aanvragen. Het is niet omdat ik bepaalde doelstellingen belangrijk vind, of belangrijker zou vinden dan andere, dat ik op die basis kan zeggen dat ik meer geld wil geven aan verenigingen, gewoon omdat dat mijn dada is. Het zou trouwens ook nogal vreemd zijn, collega Vaneeckhout, dat ik ex post, wanneer ik vaststel dat ik meer middelen heb – hetzij omdat ik er heb toegekend in de begroting van 2021, hetzij doordat ik er en cours de route nog zou kunnen bijvragen van de regering – dat ik dan bepaalde criteria zou opschalen en daar meer middelen aan zou geven. Ik denk dat dat zeer onrechtvaardig zou zijn ten aanzien van de organisaties die dat niet op voorhand weten. Mocht je dat op voorhand aangeven, dan kun je daar iets over zeggen. Maar dat is decretaal niet voorzien, en dat is ook niet de waarop we gewerkt hebben. Ik vind dat trouwens ook niet wenselijk.
Maar goed, ik wil maar zeggen dat wat u zegt, eigenlijk decretaal niet kan, maar ook niet correct is ten aanzien van de organisaties die die dossiers hebben ingediend op basis van de leidraad die zij kennen. De beoordelingscriteria zijn gekend. Een weging daarin toepassen is iets wat ik niet zomaar kan doen. Mocht ik dat willen doen, dan denk ik dat ik dat ook heel duidelijk moet verduidelijken in het toepasselijk besluit en in de leidraad.
Ik begrijp van de Vlaamse Jeugdraad dat zij zich voor 7 miljoen euro hebben gebaseerd op het totaal aantal vragen van de jeugdorganisaties. Ik kan alleen maar vaststellen dat die vragen niet allemaal 100 procent verantwoord zijn op basis van het expertenadvies, en dat ik dat dus ook niet op die manier kan honoreren. Ik wil er trouwens op wijzen dat, mocht ik zoveel extra middelen krijgen voor het jeugdwerk, ik mijn mening niet zou veranderen. Dan zou ik andere pistes zoeken om die middelen op een doelmatige manier te besteden. Ik zou dat niet zomaar verdelen over deze organisaties, precies omdat dat niet zou stroken met het extern advies dat ik daarover heb gekregen.
Wat de indexering betreft: dit is automatisch voorzien, dus ik moet daar geen extra middelen voor voorzien. Dat gebeurt automatisch. Dat maakt bijvoorbeeld dat mijn budget voor het landelijk jeugdwerk tussen mijn eerste begrotingsjaar 2020 en het derde begrotingsjaar, 2022, evolueert van 30.906.015 euro tot 32.919.000 euro, wat dus meer is dan het bedrag dat ik heb bijgekregen, omdat er ook deels een indexering op toegepast is op 50 procent van de looncomponent. En dat zal in de toekomst ook het geval zijn.
Collega Rombouts, er is effectief ook overleg geweest met de Vlaamse Jeugdraad, niet alleen om een toelichting te geven bij deze beslissing en bij de manier waarop we gedeeltelijk gevolg hebben gegeven aan hun vraag naar bijkomende budgetten, maar ook over de manier waarop we dit in de toekomst zien. Deze beslissing is wat mij betreft definitief, maar we zullen binnen vier jaar – dat zal mogelijk met een andere minister zijn – opnieuw een beslissing moeten nemen. Maar de bedoeling is om dat niet te doen op basis van hetzelfde decretaal kader.
U weet dat het mijn ambitie is om te komen tot een geïntegreerd jeugddecreet, waarbij we een geïntegreerde visie over jeugdbeleid zullen ontwikkelen – niet alleen lokaal en bovenlokaal maar ook landelijk –, door de verschillende decreten samen te brengen. En het spreekt voor zich dat we daarbij ook de Vlaamse Jeugdraad en verschillende andere actoren zeer intens zullen betrekken. Ook daar is natuurlijk ongerustheid over: wat zal dat veranderen? Maar we gaan dat op een overlegde manier met hen doen, dat is evident.
Collega Segers, ik ben een beetje verwonderd dat u de link legt met het onderwijsbeleid en de onderwijsdiscussie. Dit is een beslissing over het jeugdwerk, waarvoor ik extra middelen voorzie, en waarop ook geen enkele besparing wordt toegepast. Mijn bevoegdheid rond Jeugd gaat uiteraard breder en is toepasselijk op alle beleidsdomeinen waar kinderen en jongeren aan de orde zijn. Voor Onderwijs verwijst u naar een besparing van 100 miljoen euro. Ik neem aan dat u ook hebt geluisterd naar het debat over de Septemberverklaring, waar collega Weyts erop gewezen heeft dat het onderwijsbudget sinds de start van deze legislatuur is gestegen met 1,6 miljard euro. In die zin denk ik dat uw tussenkomst wel serieus dient te worden genuanceerd.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, bedankt voor de aanvullende antwoorden.
Eerst en vooral rond die transparantie: mijn vraag is niet om dat publiek te maken en dat ergens op een website te plaatsen. Mijn vraag is om dat op een vertrouwelijke manier te kunnen inzien. En uiteraard mag u er dan op rekenen dat we de komende weken niet over al die dossiers vragen gaan stellen. Ik weet dat het kabinet ons ook met plezier zal antwoorden als daar concrete vragen over zouden zijn. Ik verwacht eigenlijk ook niet te veel vragen, maar ik denk wel dat het goed is dat wij ons informeren.
Ten tweede is er de beschouwende vraag of er dan al dan niet meer geld nodig is. Ik volg eigenlijk helemaal uw logica, in die zin dat als er meer geld komt voor het jeugdwerk, het geen automatisme zou moeten zijn dat we dat dan spreiden volgens de criteria in het decreet, en dat dat dan gewoon wat extra enveloppes zijn. Maar dat is natuurlijk iets anders dan zeggen dat we niet de politieke keuze zouden kunnen maken om het budget voor jeugdwerk uit te breiden, en dus een extra spoor te voorzien. U hoeft dat niet te verdedigen of u hoeft dat niet te doen, maar theoretisch gezien kunt u de politieke keuze maken om nog meer in te zetten op jeugdwerk om voor een stuk aan die vraag tegemoet te komen, en te kijken hoe die middelen dan het beste worden ingezet. En dat is ons pleidooi.
Want we stellen eigenlijk vast dat als je economisch kijkt naar de jeugdwerkingsmiddelen, er de afgelopen jaren geen 100 procentindexering is, maar 50 procent, wat enkel de looncomponent is. En een aantal organisaties – collega Segers wees er al op – krijgen een heel beperkte verhoging van 6600 euro op een budget van meer dan 1 miljoen euro, en dat is economisch de facto dezelfde waarde of nog minder. Dat is dus de facto een verarming voor een aantal organisaties. Want het gaat natuurlijk niet alleen om nettobedragen of absolute bedragen, het gaat over de koopkracht die je daarmee hebt als organisatie. Dat vinden wij belangrijk, en daarom vinden wij het wel een legitieme vraag om ten eerste een volledige indexering te doen – we vragen dan ook om dat te onderzoeken – en ten tweede te kijken of er in de toekomst toch nog middelen te vinden zijn, hetzij via bestaande sporen die aangepast worden, hetzij via een nieuw spoor.
Maar ik heb ook aan de voorzitter beloofd om hier niet de begrotingsdiscussies van volgend jaar te voeren. Die komen binnen enkele maanden op ons af. Maar dat is alvast ons pleidooi wat betreft de specifieke beslissing die nu genomen is rond jeugdwerk. Bedankt.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik wil de minister ook hartelijk danken wat betreft de toekomst: het geïntegreerd jeugddecreet. Dat is een oefening die op ons afkomt, en wij zullen daar met heel veel plezier ook een positieve bijdrage toe leveren. Maar het is vooral heel belangrijk dat u zelf ook zegt dat dat in samenwerking met het jeugdwerk zal gebeuren. Ik denk dat dat een heel belangrijk uitgangspunt is.
Ten tweede, wat betreft het budget en de verdeling van vandaag, blijf ik bij mijn standpunt dat het een historische beslissing is, ten eerste door het bedrag op zich. En ten tweede hadden we, op het moment dat er meer verenigingen erkend werden, schrik dat er mogelijk minder budget naar de anderen zou gaan. Maar u bent erin geslaagd om inderdaad extra budgetten te voorzien, ook voor de andere verenigingen.
Collega's, ik denk ook dat we die oefening eens moeten maken hier in het parlement, en naar de andere sectoren kijken. Er is ten eerste een vraag naar budget, er is ten tweede een advies dat geleverd wordt, en er is ten derde de toekenning van de middelen. Dan moeten we vaststellen dat wat er geadviseerd is, ook volledig uitbetaald is. En dat is in andere sectoren toch soms helemaal anders. Dat op zich geeft ook aan hoe historisch deze beslissing is.
En ik hoop dat we met dit budget dan effectief tegemoet kunnen komen aan de ondersteuning van veel extra kinderen via het jeugdwerk, en verder kunnen bouwen aan een sterk jeugdwerk. De toekomstige discussies over de budgetten voeren we uiteraard graag verder mee. Bedankt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.