Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de impact van het recht van broers en zussen om niet te worden gescheiden bij opvang binnen de jeugdhulp
Vraag om uitleg over het recht van broers en zussen om samen op te groeien
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, op 28 april 2021 heeft de commissie Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel aangenomen dat inhoudt dat broers en zussen bij een uithuisplaatsing samen in de jeugdhulp moeten worden opgevangen. Dat is een doelstelling die we absoluut kunnen onderschrijven. Dit recht geldt in principe ook voor adoptiebroers en -zussen en voor stiefbroers en -zussen. Indien dit in het belang van het kind is, kunnen uitzonderingen worden gemaakt.
Ook in een crisissituatie zullen de kinderen apart kunnen worden geplaatst. Het is belangrijker dat de kinderen uit huis kunnen worden geplaatst dan dat ze in een gevaarlijke thuissituatie moeten blijven tot er plek voor meerdere kinderen is. Dit is een van de punten waarop ik heb gehamerd toen we hier in deze commissie over hebben gediscussieerd. Mijn fractie heeft dit ook in de Kamer van Volksvertegenwoordigers gedaan en we zijn bijzonder blij dat dit punt is aangepast.
Een tweede aanpassing waar mijn fractie voor heeft gepleit en die de commissie Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers heeft gevolgd, is het feit dat we kinderen jonger dan twaalf jaar geen toegang tot de rechter geven. Dat zou om vele redenen geen verstandige beslissing zijn.
Op 26 januari 2021, toen nog een eerdere versie in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op tafel lag, hebben we het wetsvoorstel al eens in deze commissie besproken. We hadden toen bezwaren omwille van de impact die het wetsvoorstel op het Vlaams jeugdhulpbeleid zou hebben. Het wetsvoorstel is ondertussen aangepast en bepleit veeleer het omgangsrecht tussen broers en zussen. De jeugdrechter moet bij een uithuisplaatsing rekening met dit omgangsrecht houden. Het wetsvoorstel voorziet ook in een definitie van broers en zussen.
Minister, op welke manier zult u op dit wetsvoorstel inspelen zodra de plenaire vergadering van de Kamer van Volksvertegenwoordigers het heeft goedgekeurd? Hoe groot acht u de impact van het wetsvoorstel op het Vlaams jeugdhulplandschap?
Uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van februari 2021 blijkt dat het agentschap Opgroeien nog steeds geen cijfergegevens over het aantal broers en zussen in de jeugdhulp bijhoudt. De redenen zijn de moeilijkheid om die gegevens in de bestaande systemen te registreren en de bijkomende werklast, onder meer vanwege de nu al gehanteerde ruime omschrijving van wat broers en zussen eigenlijk zijn. Hoe kunt u als bevoegd Vlaams minister gehoor geven aan de federale vraag om broers en zussen samen te plaatsen indien u niet weet hoeveel kinderen samen met hun broers en zussen in de jeugdhulp terechtkomen? Zult u in het licht van dit wetsvoorstel alsnog voorzien in een registratie van deze informatie?
De gezinshuizen bieden een mogelijkheid om jonge kinderen samen uit huis te plaatsen. We hebben het er al over gehad. De werkingsmiddelen voor het Simba-project zijn tot eind 2021 verlengd. Dit jaar zou in een regelgevend kader worden voorzien. Aangezien u eerder vandaag al een antwoord hebt gegeven, laat ik mijn vraag naar een stand van zaken nu vallen.
Hoe strikt en hoe verregaand zal deze maatregel worden toegepast? Als een moeder een kind voor adoptie heeft afgestaan, zal de wet ook worden toegepast op latere kinderen van die vrouw die ook worden afgestaan? Moeten zij volgens u allemaal in dezelfde vorm van opvang worden opgevangen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Wanneer kinderen in het kader van de jeugdhulp ergens residentieel geplaatst worden, is dat voor hen altijd heel ingrijpend. Broers en zussen zijn vaak hun enige houvast, dus wanneer deze uit het zicht verdwijnen, kan dat extra moeilijk zijn.
SOS Kinderdorpen riep al meermaals op om te verankeren dat samenplaatsing altijd de eerste te overwegen optie zou moeten zijn. Op 28 april 2021 keurde de Kamercommissie Justitie een wetsvoorstel goed dat broers en zussen in alle omstandigheden het recht geeft om niet te worden gescheiden. Daarin zijn ook adoptiebroers en -zussen en broers en zussen waar er één gemeenschappelijke ouder is, inbegrepen. Dit alles steeds op voorwaarde dat het niet strijdig is met het belang van het kind. Indien in het belang van het kind wordt geoordeeld dat broers en zussen gescheiden worden, moeten maatregelen voorzien worden om het contact te onderhouden, tenzij ook dit strijdig is met het belang van het kind. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel binnenkort ook plenair goedgekeurd.
Tijdens de commissievergadering van 1 december 2020 sprak de minister al uitvoerig over hoe binnen de jeugdhulpverlening momenteel al wordt ingezet op het samenhouden van broers en zussen. Er zijn echter soms ook praktische zaken die dit niet vanzelfsprekend maken.
Het thema werd desalniettemin opgenomen in de beleids- en begrotingstoelichting voor 2021 en het onderwerp krijgt een prominente plek in de oefeningen van het agentschap Opgroeien met betrekking tot de jeugdhulp en de organisatie van het residentieel verblijf, waarbij ook getracht wordt om aan een aantal van die praktische belemmeringen tegemoet te komen. Zo vernoemde de minister de wijze van definiëren van leefgroepen in voorzieningen, alsook een traject dat moet leiden tot een omvorming van klassieke, institutionele, residentiële jeugdhulpcapaciteit naar gezinsbenaderende, kleinschalige initiatieven – we hadden het er daarnet nog over. Ik wil ook benadrukken hoe belangrijk het is om het samenblijven van broers en zussen en minstens die contactmogelijkheid te garanderen.
Minister, welke impact heeft de wetswijziging op federaal niveau op de Vlaamse jeugdhulp? Hoe wordt de uitvoering van deze wet verder voorbereid binnen de jeugdhulp, zowel voor wat betreft het gezamenlijk opvangen van broers en zussen als voor wat betreft het contact?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
De collega’s hebben natuurlijk al ruim de inleiding gegeven, dus ik ga het zeer kort houden.
Ik wil gewoon nog aangeven dat de Kinderrechtencommissaris en ook SOS Kinderdorpen, die er al enige tijd rond werken, toch heel enthousiast waren. Maar nu begint inderdaad het moeilijke werk van de concrete vertaling op het terrein. Collega Parys schetste daarnet dat er een paar uitzonderingsmogelijkheden zijn zoals crisissituaties. Maar ik ga ervan uit, minister, dat we in het beleid toch proberen een permanente crisissituatie te vermijden. Dus zal een fikse uitbreiding van de opvangcapaciteit in de jeugdzorg onvermijdelijk zijn om een buffer in te bouwen.
Minister, welke stappen zette u in het voorbije half jaar om te anticiperen op de nakende wettelijke verankering van het broeder- en zusterrecht? Hoever staan we ondertussen?
Zal Vlaanderen klaar zijn om, eens de wet plenair goedgekeurd is en in voege gaat, die dan ook in praktijk te brengen? Met welke partners wilt u hierbij samenwerken? Welke bijkomende investeringen zullen hierbij nodig zijn en plant u?
Binnen welke overgangsperiode acht u het mogelijk om alle broers en zussen het recht te garanderen om samen op te groeien?
Hebt u er ondertussen zicht op – we hebben ook het antwoord gezien op de vraag van collega Parys – om hoeveel gescheiden kinderen het concreet gaat en welke bijkomende instroom er redelijkerwijs verwacht kan worden?
Minister Beke heeft het woord.
De nieuwe wet zorgt ervoor dat dit thema nu nog prominenter in beeld komt, en dat is op zich een goede zaak voor de betrokken kinderen. Het zal alle betrokkenen aanmoedigen om beslissingen hieromtrent nog zorgvuldiger af te wegen.
Het samenhouden van broers en zussen bij plaatsing is als principe niet nieuw. Er is daarover rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het kadert ook binnen het uitgangspunt van contextgericht werken dat al langer in de jeugdzorg verankerd is, via onder meer het decreet integrale jeugdhulp en het decreet pleegzorg.
In onze beleidsnota hebben we al aangegeven hier nog extra aandacht aan te willen besteden, als onderdeel van het kwaliteitsbeleid van onze voorzieningen en binnen de pleegzorg. Ik verwijs naar het implementatietraject van de gemandateerde voorzieningen en sociale diensten van de jeugdrechtbank met betrekking tot Signs of Safety en Family Finding, waar dit thema ook uitdrukkelijk een plaats krijgt.
Ook zijn er de projecten ‘Gedeelde verantwoordelijkheid en de ideale wereld’ en ‘Zorggarantie jonge kind’, waarbij voorzieningen uitgenodigd worden om creatieve en innovatieve oplossingen te creëren. Samenplaatsingen moeten ook in die trajecten een thema zijn.
Over de criteria op basis waarvan in het belang van het kind eventueel kan worden afgeweken van het algemene principe van samenplaatsing, gaat Opgroeien verder in overleg met de verwijzers, de jeugdrechtbank en magistratuur. Er kunnen volgens ons wel degelijk een aantal redenen zijn om in het belang van het kind en/of de kinderen af te wijken van het principe: een jong kind dat met de moeder in de gevangenis kan verblijven, terwijl een ander kind in een voorziening of pleeggezin geplaatst is, jongeren die gespecialiseerde zorg nodig hebben vanwege gedragsproblematieken, of jongeren die zelf aangeven niet samen geplaatst te willen worden.
Maar ook met de kennis van die mogelijke redenen zal het toch nog aan de verwijzers en de aanbieders zijn om in concrete situaties te oordelen vanuit het belang van elk van de betrokken kinderen in een gezin. Het helpt daarbij ook de kinderen zelf zoveel mogelijk te betrekken bij een beslissing die hen aanbelangt.
Om de uitvoering verder voor te bereiden, initieert Opgroeien tot slot een exploratief wetenschappelijk onderzoek, zodat het aantal ‘siblings’ dat samen of gescheiden opgevangen wordt, eenmalig in beeld gebracht wordt en op basis van welke achterliggende redenen de beslissingen daaromtrent genomen worden. We zullen ook bevragen welke acties voorzieningen ondernemen opdat broers en zussen die niet samen geplaatst zijn, toch contact kunnen houden en hoe contacten tussen geplaatste kinderen onderhouden worden met thuisblijvende broers of zussen.
De toepassing van de maatregel zal natuurlijk casusgebonden zijn, en telkens met het belang van het kind voor ogen. De rechter zal zijn beslissing moeten motiveren.
Wat betreft het samenhouden van broers en zussen bij een adoptie, zijn er enerzijds de sociaal-affectieve banden die ontstaan tussen kinderen binnen hetzelfde gezin, waarbinnen zich ook geadopteerde kinderen kunnen bevinden. Het wetsvoorstel regelt niets uitdrukkelijk in het kader daarvan, wat ook niet nodig is, gelet op de gelijkstelling van het juridische en sociaal-affectieve statuut van een geadopteerd en biologisch kind binnen het gezin. De toelichting bij het wetsvoorstel bevestigt overigens de gelijkstelling tussen de natuurlijke afstamming en adoptie.
Anderzijds heeft het geadopteerde kind mogelijk nog biologische banden met broers of zussen binnen het afstandsgezin. Bij de verwezenlijking van zowel binnenlandse als interlandelijke adopties is het de betrachting om deze broers en zussen samen te houden vanuit het belang van het kind. Het wetsvoorstel regelt daaromtrent niets specifieks, maar het recht van broers en zussen om niet van elkaar te worden gescheiden, is al vervat in internationale rechtsinstrumenten en de algemene notie ‘belang van het kind’. Het Vlaams Centrum voor Adoptie zal samen met de adoptiesector werken rond de uitbouw van een concreet toetsingskader om de toepassing van dit recht in individuele dossiers goed te kunnen motiveren.
Het al dan niet registreren van broers en zussen, en bij uitbreiding alle mogelijke relevante, hechte banden die kinderen kunnen hebben met andere kinderen binnen het gezin waar ze al dan niet tijdelijk hebben verbleven, zoals de nieuwe wet voorziet, zal een complexe zaak zijn, maar het kan ook geen reden zijn om broers en zussen niet samen te laten verblijven op het moment dat het om een concreet dossier gaat en de kinderen als het ware voor de jeugdrechter zitten. We zullen evenwel, zoals ik al aangaf, een exploratief onderzoek hierrond opzetten, een momentopname om ons beleid hieromtrent te ondersteunen.
Ik verwacht in het licht van de uitvoering van de wet geen bijkomende instroom in jeugdhulpvoorzieningen. De verwachting dat broers en zussen samen moeten worden opgevangen, hoeft niet per se tot een netto stijging van de instroom te leiden.
De oplossing van het uithuisplaatsing is al het gevolg van een grondige afweging, los van het samenplaatsen van broers en zussen, waarbij voor- en nadelen van de verschillende maatregelen naast elkaar worden gezet.
In mijn eerdere antwoorden op een aantal vragen om uitleg van de collega’s Schryvers en Vaneeckhout ga ik dieper in op de uitrol van de gezinshuizen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik vind het al goed dat eenmalig in kaart wordt gebracht hoeveel broers en zussen er in ons jeugdhulpsysteem zitten en waarom zij eventueel samen of gescheiden zijn. Dat lijkt mij een heel belangrijke oefening. De opvolgvraag is natuurlijk wanneer deze oefening af zal zijn.
Dat we nu het principe dat er contact moet gehouden worden zullen verankeren in de werking, is al in een heel groot deel van de werking van het Vlaamse jeugdhulplandschap aanwezig. Waar het er nog niet is, is het wel goed dat het, bij wijze van spreken, in de template wordt meegenomen.
Ik maak me wel zorgen over uw antwoord over adoptie. Dat betekent dat de federale wet nog niet duidelijk genoeg is. U zegt dat we zullen bekijken welk toetsingskader we zullen maken, enzovoort. Maar je kunt perfect de casus hebben van een mama die geboorte heeft gegeven aan twee kinderen, waarvan een kindje bij haar opgroeit en een kindje wordt afgestaan voor adoptie. De vraag is dan hoe de federale wet moet worden geïnterpreteerd in de Vlaamse adoptiewetgeving. Dat lijkt mij bijzonder belangrijk en toch wel iets om uit te klaren, minister, alvorens er in de plenaire vergadering wordt gestemd over het federale wetsvoorstel.
Ik vind het alleszins een goed principe. Het is zoals collega Schryvers het daarnet correct heeft gesteld: het is heel belangrijk dat nu wel heel duidelijk is opgenomen dat er in het belang van het kind kan worden afgeweken van dat principe.
Ik kijk uit naar de uitrol ervan in het Vlaamse jeugdhulplandschap.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik heb nog enkele zaken ter aanvulling.
Het is goed dat er nu bij de registratie eenmalig wordt nagekeken waar broers en zussen samen in de jeugdhulp verblijven of daar allebei in opgenomen zijn. Ik onderschrijf wat u zegt: het continu registreren is complex. Maar het zou ons toch verder kunnen helpen. Wij moeten die uitdaging in de toekomst opnemen, al is het dan niet dadelijk.
Veel zal natuurlijk afhangen van de interpretatie wat in het belang van het kind is. Het is nodig dat we dat op een goede manier opvolgen.
We hadden het in het verleden al over de specifieke problematiek van pleeggezinnen en wanneer kinderen in aanmerking zouden komen voor pleegzorg. Maar de draagkracht van het pleeggezin wordt overschreden door de opvang van twee of meer kinderen van eenzelfde gezin, van broers of zussen dus. Worden er vanuit pleegzorg in dat kader, gelet op de nieuwe wet die er aankomt, nieuwe campagnes opgezet om broers en zussen samen te kunnen houden? Wanneer ze toch niet kunnen samenblijven, hebben ze een contactrecht. Men kan dat in theorie garanderen, maar dat moet ook in de praktijk uitgewerkt kunnen worden. Dan hangt er natuurlijk veel af van bereikbaarheid van voorzieningen, van nabijheid van plaatsing. Op welke manier zal daarop worden ingezet?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Ik heb er alle begrip voor dat we nu nog voor een stuk moeten uitzoeken hoe we dat in de praktijk zullen waarmaken. Maar ik wil er toch voor waarschuwen om niet te lang in het principe te blijven hangen. Ik merk dat we allemaal dat principe onderschrijven. Maar het heeft geen zin om iets in de wet te schrijven als er in de praktijk niets verandert en we proberen het contact waar te maken terwijl er allerlei uitzonderingssituaties ontstaan waar dat niet mogelijk is.
Natuurlijk moet altijd het belang van de kinderen centraal staan. Maar we moeten in de komende twee jaar toch grote stappen vooruit zetten en ervoor zorgen dat we minder noodzakelijke keuzes moeten maken om broers en zussen op te splitsen.
Minister, daarom wil ik toch ook het pleidooi ondersteunen om structureel te monitoren. Ik vind het eigenlijk niet uit te leggen dat we anno 2021 niet in staat zouden zijn om wat er op het terrein gebeurt gewoon digitaal in kaart te brengen en te houden. Dat waarmaken lijkt me nu echt geen huzarenstukje.
Ik denk ook dat dit inderdaad een momentum kan zijn om campagnes op te zetten rond pleegzorg, rond de gezinshuizen, om extra mensen aan te trekken om daaraan mee te doen, en ook om het statuut van die mensen te versterken, zodat het ook voor hen aantrekkelijker wordt om met alle nodige veiligheid daarin in te stappen.
Minister, als we er niet in slagen om in bepaalde situaties deze wet te volgen, wat zijn daar dan de wettelijke gevolgen van voor de Vlaamse overheid? Ik ga er immers van uit dat de wet ook wel een bepaalde afdwingfunctie heeft. Ik weet niet of u daarover al juridisch advies hebt gekregen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, collega’s, als kinderen uit huis worden geplaatst, dan is dat een ingrijpende gebeurtenis. Ze verliezen hun thuis, de nabijheid van hun ouders. Als ze daarbij dan ook nog eens hun broer of zus verliezen, dan is dat extra pijnlijk. Samen opgroeien zou de norm moeten zijn. Het Kinderrechtencommissariaat en SOS Kinderdorpen hebben dat recht van broers en zussen om niet van elkaar te worden gescheiden ook altijd aanbevolen. Als kinderen van elkaar worden gescheiden, dan heeft dat een effect voor de rest van hun leven. Het samenhouden van broers en zussen is ook heel belangrijk voor de individuele ontwikkeling van deze kinderen. Dit wetsvoorstel is een eerste stap in de goede richting, maar nu is het echt belangrijk om ervoor te zorgen dat dit ook haalbaar wordt en dat het opvangen van broers en zussen in de praktijk mogelijk is. Dat geeft dan ook de nodige uitdagingen.
Minister, ik wil u dan ook vragen om hiervoor de nodige initiatieven te nemen, uiteraard met de nodige budgetten. Een belangrijke eerste stap is de registratie van het aantal broers en zussen in de jeugdhulp, zoals de collega’s Parys en Vaneeckhout al aangaven. Meten is uiteraard weten. Minister, hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende aanbod in de jeugdzorg is om meerdere kinderen uit hetzelfde gezin samen op te vangen? Ik denk immers dat er toch ook heel wat moet worden gedaan aan de capaciteit van de jeugdvoorzieningen. Hoe kunnen er meer pleeggezinnen worden aangetrokken die bereid zijn om twee of meer kinderen uit eenzelfde gezin op te vangen?
Ik kom dan tot mijn laatste punt, dat heel belangrijk is. Op welke manier zullen die kinderen een stem krijgen wanneer ze toch worden gescheiden? Wordt er dan een mogelijkheid geboden zodat zij in rechte kunnen optreden?
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Minister, ik schrik wel een beetje van uw antwoord dat er geen nood zou zijn aan het uitbreiden van het aantal plaatsen om die broers en zussen bij elkaar te kunnen houden. Vandaag worden kinderen geplaatst, en het feit dat ze worden gescheiden van broers of zussen zorgt voor een nog groter trauma. Om broers en zussen vandaag samen te houden, moet er een prioraanvraag worden ingediend, zodat de ‘siblings’ uiteindelijk alsnog samen in dezelfde voorziening kunnen blijven nadat ze een periode van elkaar waren gescheiden, terwijl die priors in wezen dienen voor jongeren die in een zeer ernstige, gevaarlijke situatie verkeren. Zij komen in realiteit via die priors op een wachtlijst van een wachtlijst terecht.
Minister, sedert jaren kampt de bijzondere jeugdzorg met een chronische wachtlijst, die ieder jaar langer wordt. Dat weet u ook. Het bewuste wetsvoorstel dreigt na de stemming dode letter te worden zolang de wachtlijsten binnen de voorzieningen van de jeugdzorg niet zijn weggewerkt. Volgens hulpverleners is de oplossing niet zozeer het uitbreiden van de werking van de Simbahuizen, maar wel een combinatie van de uitbreiding van deze capaciteit met het scheppen van bijkomende middelen in de andere voorzieningen, zodat de jarenlange wachtlijst kan worden weggewerkt en de jeugdzorg opnieuw efficiënt kan werken. Dat is nodig om die kinderen te kunnen samenhouden.
Minister, mijn vraag is dus toch: hoe zult u ervoor zorgen dat de broers en zussen nu wél samen kunnen blijven als u het aantal plaatsen niet wilt uitbreiden?
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, het onderzoek waarover we spreken, start in september. Dat willen we maximaal een halfjaar laten duren. Ik kan daar nu dus nog niet op vooruitlopen. Ik zal morgenavond over het thema van de broers en zussen al in gesprek en dialoog gaan met de jongeren die in voorzieningen verblijven.
We hebben ondertussen het overleg met de verwijzers, de jeugdrechtbanken en dergelijke opgestart, zodat we dit ook kunnen implementeren.
Mevrouw Schryvers, we overleggen met de pleegzorgdiensten over strategieën om gerichter pleeggezinnen te zoeken die broers en zussen kunnen samenbrengen. In dat verband kan onder meer worden nagedacht over specifieke wervingscampagnes en gerichte zoekacties op maat van individuele dossiers waarin sprake is van de nood van de plaatsing van broers en zussen.
Mijnheer Vaneeckhout, we gaan na wat nodig is om bij te sturen waar dat nodig is. We moeten niet laten uitschijnen dat de volledige jeugdhulp zich schuldig maakt aan het scheiden van broers en zussen zonder ernstige redenen. U hebt over sancties gesproken, maar bij mij weten, staat dat niet in het wetsvoorstel.
Mevrouw Wouters, de beslissing om al dan niet samen te plaatsen, wordt door de jeugdrechter genomen. We weten dan precies over welke kinderen het gaat. Registraties doen daar niets aan af.
Mevrouw Vandecasteele, ik zou proberen dat niet te generaliseren. De wachtlijsten zijn niet noodzakelijk gelinkt aan het feit dat het om broers en zussen gaat.
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb geen verdere vragen meer. Ik kijk uit naar volgend jaar. Wanneer de studie is afgerond, zullen we weten welke impact deze federale wetgeving op het Vlaams jeugdhulplandschap heeft.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Na de discussie over de gezinshuizen die we daarstraks hebben gevoerd, hoop ik dat we ook hiermee een serieuze stap vooruit kunnen zetten voor onze jeugdhulp.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het aanvullend antwoord. Ik denk dat we het er inhoudelijk allemaal over eens zijn dat dit een stap vooruit is, maar ik ben toch heel bezorgd. Het is eigenlijk onvoorstelbaar dat we op dit ogenblik de cijfers niet kennen. We moeten een discussie in abstracte termen over de nood aan bijkomende opvangplaatsen voeren. Wat betekent dit voor de wachtlijsten? Hoeveel mensen moeten we vinden? In 2021 weten we in Vlaanderen niet hoeveel broers en zussen gescheiden in de pleeg- en jeugdzorg zitten. Dat lijkt me alvast een eerste opdracht voor we het beleid verder kunnen uitwerken.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.