Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, in de commissie Onderwijs van 5 oktober 2020 lichtte u de plannen van de Vlaamse onderwijsinspectie in de strijd tegen planlast toe. De inspectie kreeg de bijkomende taak om naast de bestaande doorlichtingen ook op te treden als planlastinspectie. Ze zal dat doen op basis van een viersporenmodel.
De inspectie zal in de eerste plaats informeren en zal daarom een kader ontwikkelen dat scholen en besturen duidelijkheid geeft over wat er minimaal van hen verwacht wordt volgens het referentiekader voor onderwijskwaliteit. Met dat kader wil men in feite planlast die expliciet gerelateerd is aan regelgeving, herkennen. Vervolgens zal de inspectie sensibiliseren met een planlastcalculator en inventariseren met een planlastradar. Die moeten een duidelijk beeld vormen van waar die planlast precies zit en wat er als planlast gepercipieerd wordt. Uiteindelijk zal de inspectie op basis van de vergaarde informatie periodiek aan u rapporteren. Waar mogelijk, zal ze ook beleidsaanbevelingen rond planlast doen. Het viersporenmodel zou in de loop van dit schooljaar verder moeten worden uitgewerkt.
Minister, hoe ver staat de onderwijsinspectie met de uitwerking van het viersporenmodel? Hebt u al zicht op de uitrol ervan en op de concrete timing?
De inspectie krijgt een belangrijke verantwoordelijkheid in de strijd tegen planlast en zal dit viersporenmodel gebruiken bij haar doorlichtingen. Zal de planlastberekening die de inspectie uitvoert een impact hebben op het uiteindelijke doorlichtingsadvies van scholen? Welk beleid zal de inspectie hier voeren?
Op welke manier zult u ervoor zorgen dat scholen deze planlastinspectie niet zullen ervaren als bijkomende verantwoordingsdruk?
In de commissie Onderwijs van 5 oktober gaf u aan dat u juridisering als een apart spoor ziet en dat het vaak ontstaat door regelgeving die we zelf uitvaardigen. Hebt u hierrond al stappen ondernomen?
Ten slotte, u verwacht ook dat uw eigen administratie een planlastreflex heeft. Welke beleidsmaatregelen hebt u hieromtrent al doorgevoerd?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft het eerste spoor, de ontwikkeling van een referentiekader ‘Alert voor planlast’, is een eerste mijlpaal, de eerste halte, bereikt. Dat kader is gebaseerd op het bestaande referentiekader voor onderwijskwaliteit en legt minimaal vast wat de regelgeving van scholen verwacht. De onderwijsinspectie heeft een grondige analyse gemaakt van de vrij uitgebreide regelgeving en heeft die gelinkt aan het referentiekader voor onderwijskwaliteit. In de loop van de maand januari van dit jaar heeft zij daaromtrent focusgesprekken gehouden met leraren en directeurs basis- en secundair onderwijs, met schoolbesturen en de pedagogische begeleidingsdiensten om aanvullende informatie te verzamelen. Dat spoort natuurlijk met mijn oproep om alle stakeholders te betrekken bij het aanpakken van die planlast.
Een tweede spoor is het zelfevaluatie-instrument, de planlastcalculator. Die is vrijwillig in te vullen. Ik zou die graag dit najaar lanceren.
Spoor drie, de planlastradar, is erop gericht dat de onderwijsinspectie die gebruikt om planlast op te sporen en zou er moeten zijn tegen de start van het schooljaar. Voor alle duidelijkheid: die vraagt geen extra werk voor de school. Het onderzoek loopt op de achtergrond tijdens de doorlichtingsweek.
De vaststellingen van de inspectie zullen geen impact hebben op het advies. Daar is immers geen juridische grond voor. Bovendien wil de onderwijsinspectie – en daar dring ik ook echt op aan – vooral een stimulerende, coachende rol opnemen. Wanneer er planlast wordt vastgesteld, wil ze scholen sensibiliseren om het nut en de noodzaak van bepaalde instrumenten en documenten in overleg met het team in vraag te stellen en tegen het licht te houden: is dat nodig? Planlast is ook aan context gebonden en daarom is een degelijke plaatselijke inschatting noodzakelijk. Met het gesprek dat de inspectie met de school daarover voert, wil de inspectie de school net verlossen van verantwoordingsdruk en onnodige planlast.
Wat de planlastreflex betreft, heb ik aan mijn administratie blijvende aandacht gevraagd voor planlast in alle beleids- en regelgevingsinitiatieven die wij of anderen nemen. Bovendien zal het vierde spoor, het rapporteren, van het planlastmodel van inspectie mijn administratie ook direct en indirect wijzen op planlastveroorzakers die eventueel via de regelgeving moeten worden aangepakt. Daarnaast zet mijn administratie ook in op die planlastverlaging die met een optimalisering van de dienstverleningsprocessen in de agentschappen kan worden gerealiseerd – we houden onszelf dus ook tegen het licht –, zoals de verdere digitalisering van de contacten met schooladministraties, geïntegreerde dataplatformen, geautomatiseerde dossierstromen en een beleidsdomeinbrede beleidsdatabank of het principe van de eenmalige gegevensopvraging. Mijn administratie stelt ook datasets ter beschikking aan de onderwijsverstrekkers, waardoor zij geen beroep meer hoeven te doen op de scholen voor gegevensverzameling. Dus: vraag niet wat je al weet. Dat zijn vormen van planlastverlaging die onderwijsinstellingen wel degelijk voelen.
Wat de juridisering tot slot betreft: dit zie ik als een apart spoor – nog een spoor –, omdat dit onder meer verband houdt met leerlingenevaluatie en attestering. Ik heb mijn administratie gevraagd om de regelgeving daaromtrent te evalueren, uiteraard in dialoog met alle stakeholders. De balans tussen juridisering enerzijds en rechtsbescherming van leerlingen en ouders anderzijds is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Op basis van die evaluatie bekijk ik hoe we de regelgeving desgevallend moeten bijsturen.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik had gisteren een minder leuke dag. Maar uw antwoord heeft mij al een pak vrolijker gemaakt.
Ik stel vast dat er heel hard is gewerkt rond de planlast. U zegt dat er al een analyse is gemaakt van de regelgeving en dat er in het najaar wordt gestart met de planlastcalculator, gevolgd door de planlastradar. U geeft daarmee aan de leerkrachten het heel belangrijke signaal dat u dat echt wilt aanpakken.
Er zijn enorm veel opdrachten en administratieve zaken waarvan je als leerkracht echt de zin en de noodzaak nauwelijks aanvoelt. Daar kruipt enorm veel tijd in, tijd die je dan niet meer kunt besteden aan onderwijstaken. Dat zorgt voor enorm veel stress en voor een hoge werkdruk. Het zorgt er zelfs voor dat leerkrachten vroegtijdig afhaken.
Heel wat actoren spelen een rol bij de planlast. Er is een heel belangrijke taak weggelegd voor de schoolleiders. Zij worden in dezen poortwachters genoemd. Zij moeten proberen om zoveel mogelijk planlast af te blokken. De inspectie kan daar een heel belangrijke taak opnemen. Zij heeft de belangrijke opdracht om in dialoog te gaan met de schoolleiders.
Minister, ziet u ook nog middelen om de schoolleiders te versterken in hun strijd tegen de planlast? Kan dit project in aanmerking komen voor de relancemiddelen van de Vlaamse overheid? Ik denk daarbij aan digitalisering of vereenvoudigde dienstverlening.
De heer Danen heeft het woord.
Planlast is zo een beetje zoals het monster van Loch Ness, met dat verschil dat we zeker weten dat het bestaat. Er zijn in het verleden al heel wat initiatieven genomen om planlast te meten en te verminderen. Deze discussie komt in de commissie wel elke paar maanden aan de orde, ook in de vorige legislaturen.
Minister, neemt u een aantal goede praktijken van het verleden mee? Het Rekenhof heeft in 2010 daarrond een aantal adviezen gegeven, onder andere een nulmeting. Hoe kunnen we planlast verminderen? U moet niet op die specifieke vraag ingaan in de zin van wat ik nu net precies vroeg, maar gewoon generiek, of we de goede praktijken van het verleden meenemen.
Er is een juridisering in de samenleving. Het onderwijs ontsnapt daar niet aan. Ik heb ook al met heel wat scholen, directies en leerkrachten gesproken de voorbije maanden en jaren. Zij zeggen: ‘Om ons maximaal in te dekken tegenover beroepsprocedures tegen resultaten moeten wij ons preventief gigantisch verantwoorden.’ Ik zou u en het onderwijs echt willen oproepen om niet bang te zijn. Als iedereen doet wat moet, moet je echt niet bang zijn voor een juridische procedure. Iemand die echt wil procederen, zal dat toch doen, hoe goed ook je je hebt ingedekt op voorhand. We moeten ons daardoor niet laten verlammen.
Ik doe een concreet voorstel. Ik begrijp dat de onderwijsinspectie hiermee aan de slag gaat. Ik zou toch willen suggereren om het Rekenhof eens de opdracht te geven om te bekijken hoe het nu zit met de planlast in het onderwijs. Ik denk dat er gigantische verschillen zijn tussen scholen, tussen niveaus, tussen regio’s. Dat moet men in beeld brengen. Als we die opdracht kunnen geven aan een onafhankelijke instelling zoals het Rekenhof, kunnen we daar een beter zicht op krijgen en dan kunnen we daar het beleid beter op afstemmen. Tenzij, minister, u denkt dat we volgend jaar van die planlastproblematiek af zijn. Dan hoeven we het Rekenhof die vraag niet te stellen.
Ik wil zelf kort even aansluiten. Ik herinner me dat inspecteur Lieven Viaene ook aangaf bij de bespreking van de Onderwijsspiegel dat de inspectie via een cocreatief traject planlast beter in kaart wil brengen en wil nagaan wat die drijvers van planlast zijn om dan uit te monden in een soort zelfevaluatie-instrument.
Ik heb nog twee vragen, minister. Hoe ziet u dat cocreatief traject precies? Wie betrekt u daarbij? Het kan niet de bedoeling zijn dat het onderzoeken van planlast zelf ook planlast met zich meebrengt. Hoe gaan we dat beperken? Je kunt er ook zoveel op focussen dat dat op zich ook een drijver van planlast kan zijn.
De heer Brouns heeft het woord.
Hierbij aansluitend denk ik inderdaad dat digitalisering niet alleen in het onderwijs maar in heel wat sectoren een hulpmiddel kan zijn om de administratieve last te verminderen. Dat zal niet anders zijn in het onderwijs. In de visienota Digisprong, minister, is er sprake van een kennis- en adviescentrum. Ik denk dat dat ook vanuit deze bril naar het onderwijs kan kijken: hoe kunnen digitale hulpmiddelen helpen om de administratieve last in het onderwijs te verminderen? Misschien ligt er daar een belangrijke opdracht om ook vanuit die bril naar het onderwijs te kijken en na te gaan welke mogelijkheden er zijn om de administratieve planlast te verminderen. Bent u bereid om dat aandachtspunt mee te nemen bij de verdere uitbouw van het kennis- en adviescentrum?
Minister Weyts heeft het woord.
Het Rekenhof is een instelling tot uw dienst. Ik heb daar niet veel over te zeggen. Het zou anders wel fijn zijn. Maar het is het parlement dat de opdracht en de vragen ter zake stelt. Ik vind dat goed.
Die planlast is een continue strijd. Ik wil op dat vlak ook de onderwijsinspectie inschakelen door het meersporenbeleid: de inspectie als coach en als stimulator, maar die ook de school een spiegel voorhoudt. Anderzijds moeten we dat ook zelf doen en constant de vraag stellen of de formaliteiten waaraan scholen moeten voldoen, nodig zijn, enerzijds op het vlak van de regelgeving, dus vanuit onszelf als decreetgever, maar anderzijds ook op het vlak van de agentschappen en de administratie. Is dat altijd nodig?
Een van de doelen is natuurlijk ook om de schoolleiders op dat vlak te versterken en onszelf ook altijd de vraag te stellen: de data die we opvragen of de stappen die de scholen moeten ondernemen, zijn die nuttig en nodig? Zo is er bijvoorbeeld de discussie over het bijhouden van leerlingeninformatie. Dat is ook een beetje een discussie over de juridisering. Sommigen gaan daar heel ver in. Dat brengt heel veel last met zich mee. Je moet dat proces niet alleen digitaliseren, maar ook via de digitale weg moet je je nog altijd afvragen of je bepaalde data effectief moet registreren. Soms heb je er niet veel bij gewonnen als je dat via het digitale proces kunt registreren. De vraag is of je dat moet registreren.
Ter zake kan een kenniscentrum natuurlijk ook een rol spelen. Dat lijkt me het meest essentieel: dat we dat via de verschillende sporen gewoon doen en onszelf altijd de spiegel voorhouden en altijd in vraag stellen of de planlast die we veroorzaken, überhaupt zinvol is. Er zal altijd planlast zijn, maar het gaat over het wegsnijden van de planlast die weggesneden kan worden, omdat de effectiviteit ervan beperkt is.
Mevrouw Grosemans heeft het woord.
Ik wil beginnen met te nuanceren. Niet alles is natuurlijk planlast. Dat klopt. Goed overleg met collega’s, extra aandacht besteden aan jongeren die wat meer zorgen nodig hebben of buitenschoolse activiteiten die een echte meerwaarde voor jongeren betekenen, dat is geen planlast. Maar nutteloos papierwerk, daar moeten we inderdaad van af. Zoals u zegt, moeten we dat wegsnijden.
Ik roep u op om dat zeker samen met de Onderwijsinspectie heel hoog op de agenda te laten staan. Als er in de toekomst beleidsaanpassingen of regelgeving nodig zijn, dan vindt u in ons zeker een partner. Verder zou ik alleen zeggen: op naar de volgende halte.
De vraag om uitleg is afgehandeld.