Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het plaatstekort in het Nederlandstalige basisonderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Vraag om uitleg over het capaciteitstekort in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel
Vraag om uitleg over het plaatstekort in het Nederlandstalige onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Laeremans heeft het woord.
Eind mei kregen we een recente tussenstand van het aantal aanmeldingen in het Nederlandstalig lager onderwijs te Brussel voor volgend schooljaar. Hieruit blijkt dat nog nooit eerder zoveel kinderen waren ingeschreven voor een Nederlandstalige basisschool. Toen kwamen we uit op 6900 aanmeldingen, wat een stijging is met zo’n 7 procent tegenover vorig jaar, en dat is dus een nieuw record. Van die kleine 6900 waren er een kleine 3000 kinderen die een zekerheid kregen, maar voor een kleine 4000 kinderen werd nog geen plaats gevonden, ondanks het aanmeldingssysteem. Dat leidt toch wel tot heel wat onrust van ouders, die graag zouden weten waar ze met hun kleuter of lagereschoolkind naartoe kunnen.
De voorbije jaren is er zeker al ingespeeld op die stijgende trend. Er zijn 755 nieuwe plaatsen gecreëerd, maar desondanks neemt het plaatstekort opnieuw toe. Het cijfer van degenen die nog geen plaats hebben, zal sterk dalen, omdat er nog veel leerlingen een plaats zullen krijgen van kinderen die ook ergens anders waren ingeschreven, zodat we op het einde de meesten nog zullen kunnen plaatsen. Vorig jaar bleek 70 procent van dat laatste contingent toch nog een plaats te hebben gevonden. Het betekent toch ook dat er een aantal uit de boot vallen.
De druk op de capaciteit in onze scholen in Brussel is onmiskenbaar. Het Nederlandstalig onderwijs is hierin echt wel slachtoffer van zijn eigen succes. Het lokaal overlegplatform (LOP) Brussel roept dan ook op om te blijven investeren in extra plaatsen. Zijn voorzitter, Joost Vaesen, vroeg extra aandacht voor het kleuteronderwijs, aangezien de meeste van die niet-ingeschreven kinderen waren aangemeld voor de onthaalklas en de eerste twee kleuterklassen.
Minister, hoe evalueert u deze recordcijfers en het aantal nog niet geplaatste kinderen? Ligt deze stijgende trend in lijn met de demografische trend van het aantal jonge kinderen die in Brussel wonen of komen er steeds meer aanmeldingen van kinderen uit het Vlaamse en het Waalse Gewest? Hebt u zicht op het aantal aanmeldingen in het Franstalig basisonderwijs in Brussel? Is daar ook een enorme toename merkbaar of is daar juist een stagnatie of een daling bezig? Zult u samen met de Brusselse collega’s van de Vlaamse Gemeenschapscommissie werk maken van een verdere capaciteitsverhoging en investering in schoolinfrastructuur in het Nederlandstalig onderwijs? Wat zijn volgens u de prioriteiten bij deze investeringen? Volgt u de oproep van de voorzitter van het LOP om meer aandacht te hebben voor kleuterscholen? Neemt u eventueel nog andere initiatieven om dit probleem op te lossen?
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Het Nederlandstalig onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is een kwaliteitsmerk dat hoog aangeschreven staat. De vraag naar een plaats in het Nederlandstalig basisonderwijs is er zeer groot, zowel van Nederlands-, Frans- als anderstaligen. Dat is ook dit jaar niet anders, net integendeel.
Nooit eerder schreven zoveel kinderen zich in voor een Nederlandstalige basisschool in Brussel. Er waren maar liefst 6888 aanmeldingen, een stijging met 7,3 procent tegenover vorig jaar en meteen een nieuw record. Net voor de start van het pinksterweekend kregen de ouders van 2936 aangemelde kinderen een positief antwoord. Maar voor 3952 kinderen, eveneens een recordcijfer, werd momenteel geen plaats gevonden. In de komende maanden zal het merendeel van deze groep kinderen door verschuivingen alsnog een plaats kunnen bemachtigen in een Nederlandstalige basisschool, maar dit zal mogelijk niet voor elk ketje het geval zijn.
Door middel van accurate capaciteitsmonitoring houdt Vlaanderen de vinger aan de pols en worden de prognoses voor de verwachte vraag en het verwachte aanbod van plaatsen in de klassen objectief in kaart gebracht. Op basis van deze gegevens werd de capaciteit de voorbije jaren al fors opgetrokken en werd er bijgevolg veel geïnvesteerd in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Het afgelopen jaar werden er maar liefst 755 extra plaatsen gecreëerd. Maar omdat ook het aantal aanmeldingen jaarlijks blijft stijgen, blijft het voorzien van voldoende capaciteit in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel een grote uitdaging die continue aandacht en inspanningen vereist.
Minister, welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk aangemelde ketjes volgend schooljaar een plek op een Nederlandstalige basisschool in Brussel kunnen krijgen?
Op welke manier coördineert u de inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap inzake capaciteitsuitbreiding met de acties ter zake van VGC-Collegelid (Vlaamse Gemeenschapscommissie) Sven Gatz, bevoegd voor het onderwijs en de scholenbouw?
Op welke manier zult u, met de VGC als partner, met het gemeentelijke niveau in Brussel in dialoog treden en samenwerken om een groter Nederlandstalig schoolaanbod te verwezenlijken?
Hebt u reeds een overleg gehad met uw Franstalige collega Désir om minstens evenveel inspanningen te leveren voor de Brusselse ketjes, zowel inzake onderwijskwaliteit als inzake onderwijscapaciteit? Indien ja, wat waren de belangrijkste conclusies van dit overleg? Indien neen, plant u een dergelijk overleg in de toekomst?
De heer Bex heeft het woord.
De vraag naar Nederlandstalig onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is de voorbije jaren inderdaad ongelooflijk sterk gestegen. De laatste tien jaar is het Franstalig onderwijs met 13 procent gegroeid en het Nederlandstalig onderwijs met maar liefst 29 procent. Bij de kleuters zitten we ondertussen al aan ongeveer 25 procent kinderen in Brussel die in het Nederlands naar school gaan. En ik vind dat fantastisch. Ik denk dat we dat echt als een pluim op onze hoed mogen steken, dat Vlaanderen daar steeds meer zijn verantwoordelijkheid in neemt.
Maar dat zorgt natuurlijk ook voor een aantal frustraties. Er is al verwezen naar de cijfers voor het basisonderwijs, maar ook voor het secundair onderwijs werden er dit jaar records genoteerd. Uit de recente cijfers van het lokaal overlegplatform (LOP) Brussel bleek dat 76 procent van de 2253 kinderen die zich in maart en april hebben aangemeld in een van de 31 Nederlandstalige Brusselse secundaire scholen, een plek kreeg toegewezen. 1361 daarvan kregen hun eerste schoolkeuze, 230 kinderen hun tweede schoolkeuze en 66 kinderen hun derde schoolkeuze. Maar voor 543 kinderen werd nog geen school bepaald. Het aantal negatieve aanmeldingen overstijgt het aantal vrije plaatsen ruim, met nog slechts 108 vrije plaatsen over.
In Brussel is er een groeiende populatie kinderen van wie de ouders thuis geen Nederlands of Frans spreken, maar wel Engels, Spaans of Arabisch. Ook deze kinderen moeten terechtkunnen in het onderwijs van hun keuze. We hebben met de Vlaamse Regering trouwens ook een Brusselnorm, die ons tot doel stelt om 30 procent van het onderwijs in Brussel in het Nederlands aan te bieden. We doen daar volgehouden investeringen en het aandeel stijgt, maar de bijgekomen plaatsen volstaan inderdaad niet om de sterker stijgende vraag bij te benen.
Ik denk echt dat een sterke vraag naar Nederlandstalig onderwijs de beste kans biedt om de positie van het Nederlands in onze hoofdstad te versterken. Maar wie de grondwettelijke vrijheid van onderwijs wil respecteren, heeft die motivatie zelfs niet nodig om versneld te investeren in extra capaciteit. Zo kan iedereen die in het Nederlands naar school wil gaan, dat ook effectief doen. Bovendien stopt de nood aan extra plaatsen niet aan de gewestgrenzen. Het is mijn overtuiging dat alleen voldoende capaciteit, zowel in Brussel als in de rand, ervoor kan zorgen dat de druk op de scholen in de rand en in Brussel wordt verlicht, en vice versa.
Minister, zult u maatregelen nemen om op korte termijn, tegen de start van volgend schooljaar in extra capaciteit te voorzien in het basis- en secundair onderwijs in Brussel, in scholen waar de vraag echt zeer groot is? Welke ondersteuning wordt er gegeven aan de ouders van kinderen die een negatief antwoord hebben gekregen in hun zoektocht naar een plaats voor hun kind? Overweegt u bijkomende inspanningen om de geplande capaciteitsgroei in Brussel en de Rand te versterken?
Ik denk ook dat overleg met de Franse Gemeenschap belangrijk is, zeker ook om te bekijken waar in Brussel er een bijkomende nood aan scholen is. Er is deze week een heel interessant artikel verschenen in BRUZZ met een heel mooi overzichtskaartje, en daaruit blijkt dat we in sommige delen van Brussel zeer veel Nederlandstalig onderwijs aanbieden, maar dat er ook nog zeer veel blinde vlekken zijn. Ik denk dat we goed moeten afspreken met de Franse Gemeenschap wie waar bijkomend investeert.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
De collega’s hebben de situatie al goed geschetst. Ook ik heb twee weken geleden een hele resem wanhopige ouders aan de lijn gekregen die hun kind hadden aangemeld, maar in deze eerste ronde geen plaats toegewezen hadden gekregen in het Nederlandstalig basisonderwijs in Brussel. Die gaan dus een aantal zenuwslopende weken tegemoet, waarin ze niet weten of er alsnog een plaats uit de bus zal komen.
Het probleem wordt er inderdaad ook elk jaar groter op. Het is al gezegd: vorig jaar meldden 6600 ouders zich aan voor een Nederlandstalige basisschool en kregen 3450 kinderen geen plaats toegewezen. Dit jaar werden 6888 aanmeldingen geregistreerd, nog eens 7,3 procent meer dan vorig jaar, en kregen 3952 kinderen geen plaats toegewezen in de eerste ronde. Gelukkig – het is hier al gezegd – zal een groot deel van die kinderen alsnog een plaats krijgen als de carrousel wordt afgerond. Er zijn immers veel kinderen die vandaag een plaats hebben in een Nederlandstalige school en die aangemeld zijn voor een andere Nederlandstalige school. Als ze die plaats innemen, dan komt er in andere scholen weer een plaats vrij. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het plaatstekort een realiteit blijft.
Wat ook opvalt, is dat het probleem in sommige gemeenten inderdaad duidelijk groter is dan in andere. Dat is nog een extra element. Ik heb er de LOP-cijfers eens bijgehaald. Dat is zeer interessant. Ik heb zelf een kleine berekening gemaakt, waarbij ik het aantal plaatsen in de instapklas afzette tegen de totale bevolking van die gemeente. Als je dan de capaciteit berekent voor kinderen geboren in 2018 die volgend schooljaar instappen, zie je dat er bijvoorbeeld in de gemeente Vorst maar 0,56 vrije plaatsen zijn voor elke 1000 inwoners. In Elsene zijn dat zelfs maar 0,48 vrije plaatsen, dus zelfs geen halve plaats per 1000 inwoners. Een aantal gemeenten doen het beter, zoals Jette, met 5,72, of Sint-Agatha-Berchem met 5,4 vrije plaatsen per 1000 inwoners, maar goed, collega’s, dat blijft natuurlijk laag. De algemene tendens lijkt me duidelijk. Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is enorm populair. Ik denk dat we daar allemaal blij mee zijn hier. Dat is ook alleen maar een goede zaak voor het Nederlands in onze hoofdstad, maar dat betekent natuurlijk ook dat de capaciteitsverhogingen de extra inschrijvingen niet kunnen bijbenen. We moeten immers ook eerlijk zijn: er zijn in de voorbije legislaturen inderdaad aanzienlijke inspanningen geleverd om de capaciteit van de Nederlandstalige Brusselse scholen op te trekken. Op dit moment zitten we inderdaad aan ongeveer 20 procent als het gaat over het totale aantal kinderen in Brussel die schoollopen in een Nederlandstalige Brusselse school. De Brusselnorm is 30 procent. Ik ga daar nu niet flauw over doen, maar dat betekent dat er dus nog ruimte is voor verbetering en een verhoging van het aantal plaatsen. Ik denk dus, wellicht zoals alle collega’s, dat bijkomende inspanningen toch wel nodig zijn om het oplopende tekort aan plaatsen in het Nederlandstalig Brussels onderwijs in te dijken.
Minister, ik heb dus een aantal vragen, die natuurlijk ook in de lijn liggen van die van de collega’s. De eerste is heel eenvoudig: wat stelt u voor? Op welke manier wilt u het oplopende plaatstekort aanpakken? Bent u ook bereid om specifiek voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs een ambitieus investeringsprogramma voor meerdere jaren uit te werken, met focus op capaciteit, maar ook op kwaliteit? We mogen die kwaliteit immers niet vergeten. Plaatsen erbij blijven creëren is één zaak, maar we moeten natuurlijk ook wel de leerkrachten vinden om les te geven in die scholen. Daarover ging het net. Met bakstenen alleen zullen we er niet geraken.
Dan een heel specifieke vraag, waar ik zelf mee aan het worstelen ben. Welke pistes ziet u om te verzekeren dat ouders die onder de voorrangsregeling vallen, de garantie hebben op een plaats in een basisschool in de buurt waar ze wonen? Dat moet het vertrekpunt zijn. Ik vind absoluut dat Nederlandstalige Brusselse ouders de garantie moeten krijgen dat ze een plaats vinden in een Brusselse Nederlandstalige basisschool in de buurt. Op welke manier kunt u daar vanuit het beleid op inspelen?
Hebt u al overleg gepleegd met de VGC om samen een strategie uit te werken om het plaatstekort in het Nederlandstalig onderwijs aan te pakken? Zo ja, met welke resultaten?
Bent u bereid overleg te plegen – rechtstreeks – met de Brusselse gemeenten, in eerste instantie met degene waar het plaatstekort het grootst is? Zult u samen kijken waar de komende jaren capaciteitsuitbreiding mogelijk en wenselijk is, te beginnen, en dat geldt voor alle uitbreidingsplannen, op het niveau van de onthaalklassen en de eerste kleuterklas? Uit cijfers blijkt dat daar de nood het hoogst is.
Minister Weyts heeft het woord.
Dit is een problematiek die me nauw aan het hart ligt als inwoner van de Rand met een hart voor Brussel. Als het regent in Brussel, druppelt het minstens in de Vlaamse Rand. We hebben – en we mogen daar best fier over zijn – een recordaantal aanmeldingen voor Vlaams basisonderwijs in Brussel, dat zijn er 6400. Voor het schooljaar 2019-2020 komt 93 procent van de vragen of dossiers van mensen woonachtig in Brussel zelf, en 7 procent vanuit Vlaanderen.
De cijfers die werden aangehaald, vormen een reden te meer om verder te gaan met het voorrangsbeleid dat we voeren, ten voordele van Nederlandstalige gezinnen en van degenen die al in het curriculum voordien, in het kleuter- of het lager onderwijs gekozen hebben voor Nederlandstalig onderwijs.
Het capaciteitstekort is geen uniek Brussels probleem. Het is een uitdaging voor het Vlaams onderwijs als geheel. Het probleem is bijvoorbeeld in de Vlaamse Rand nog acuter, maar er zijn ook andere probleemgebieden in de Vlaamse Gemeenschap. Het is wel een van de vijf onderwijsprioriteiten van deze Vlaamse Regering.
Wat is er wel uniek aan het Vlaams onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? Er zijn twee dominante onderwijssectoren: de Franse Gemeenschap en Vlaamse Gemeenschap. Die situatie geeft Brusselse ouders een keuze. De populariteit van die twee is in de loop der tijden grondig gewijzigd. We zijn een stuk populairder geworden, maar niettegenstaande dat gegeven is het niet zo heel lang geleden dat er verschillende scholen sloten.
We hebben vanuit Vlaanderen toch wel enorme inspanningen geleverd. De cijfers zijn redelijk indrukwekkend. Ik doe meteen ook een vooruitblik.
Van 2010 tot 2019, over een periode van tien jaar, zijn er in totaal in het basisonderwijs 22.908 plaatsen gecreëerd. Daarvan is 34 procent gecreëerd in het Nederlandstalig onderwijs, een overmatig aandeel. Nu hebben we nog eens de creatie van ongeveer 5500 plaatsen in de steigers staan. Tot 2025 zal het grootste aantal gebeuren, namelijk meer dan 4000 plaatsen in het Nederlandstalig onderwijs. Aan Franstalige zijde is er gepland om 5270 plaatsen te creëren.
Tegen 2025 wordt 43 procent van de extra plaatsen in het basisonderwijs gecreëerd in het Nederlandstalig onderwijs. Om maar te zeggen dat wij wel degelijk ons ding doen en zelfs meer dan dat. Na 2025 plannen we 1500 extra plaatsen voor het Nederlandstalig onderwijs. Het Franstalig basisonderwijs plant 800 plaatsen. Voor de plaatsen die worden gepland in het basisonderwijs na 2025, bedraagt het aandeel in het Nederlandstalig onderwijs dus 66 procent, tegenover 34 procent voor het Franstalig onderwijs.
Als ik terugblik naar het secundair onderwijs de afgelopen 10 jaar, dan zijn er 8754 plaatsen gecreëerd, waarvan 20 procent in het Nederlandstalig onderwijs. Kijken we vooruit, dan zien we dat er nog iets meer dan 4000 plaatsen gepland staan. Tegen 2025 komt hiervan 36 procent in het Nederlandstalig onderwijs.
Dit moet nog worden gekoppeld aan de wetenschap dat wij in deze regeerperiode onze middelen voor capaciteit hebben verhoogd naar 3 miljard euro. Dat is een half miljard euro meer dan de vorige beleidsperiode en in die vorige beleidsperiode was het al fors gestegen. We doen ongelooflijk ons deel, maar we vragen voor het basisonderwijs – en dat was de aanleiding – een correcte inspanning van de andere overheden. Dat is natuurlijk het grote probleem: het basisonderwijs wordt veelal op het niveau van de gemeenten georganiseerd en de gemeenten laten het gewoon afweten. Gemeenten die de grootte hebben van een Vlaamse centrumstad, organiseren geen Nederlandstalig basisonderwijs. Elsene, Etterbeek, Ganshoren, Oudergem, Ukkel en Watermaal-Bosvoorde hebben geen Nederlandstalige gemeenteschool. Dat is toch om te wenen. Sint-Agatha-Berchem liet onlangs een Nederlandstalige school sluiten. Aan Franstalige zijde zijn er enorm veel gemeentelijke scholen. Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen. Ik heb u geschetst dat wij dat voluit doen en nog meer willen doen: we hebben nog meer middelen voorzien. Opnieuw, dit zijn gemeenten met de grootte van een gemiddelde Vlaamse stad. Ik snap niet dat die gemeenten niet de verantwoordelijkheid nemen om de vraag die bestaat in hun eigen gemeente, zowel bij Nederlandstaligen als bij Franstaligen, in te willigen.
Ik heb een kaartje bij waarbij we Brussel opsplitsen in wijken. We geven een kleurcode aan elke wijk: hoe roder, hoe minder Nederlandstalige plaatsen per kind. Rood wil zeggen dat minder dan 1 procent van de schoolplaatsen voor Nederlandstaligen in de gemeenten is. Dat levert dan dit plaatje op. (Minister Weyts toont een kaartje)
U ziet heel duidelijk ‘l’oasis francophone’: de hele zuidwestelijke en oostelijke rand is bijna rood gekleurd. Het is toch wel hemeltergend. Ik denk dat we met z'n allen in verschillende gemeenten participeren in het bestuur. We moeten over de grenzen van partijen heen allemaal aan hetzelfde zeel trekken en eisen dat eenieder zijn verantwoordelijkheid neemt, zeker die gemeenten die geen Nederlandstalige gemeenteschool hebben, zoals Ganshoren en Ukkel. Etterbeek is trouwens een van de laatste gemeenten die is toegevoegd aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, net zoals Evere, maar daar is wel een gemeenteschool.
We moeten daar met zijn allen verantwoordelijkheid nemen, ook in het pleidooi van de Brusselse gemeenten.
Wanneer we relateren aan de Brusselnorm, dan stellen we vast dat 15 procent van de capaciteitsmiddelen zich tussen 2010 en 2020 situeerde in Brussel. De Brusselnorm is een budgettaire norm van 5 procent van de gemeenschapsuitgaven. Op het vlak van onderwijs doen we het drievoudige. Gelet op de cijfers die ik heb opgesomd, is het nogal kras dat wij ook ten dele gefinancierd worden op basis van de 80/20-verdeelsleutel tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. Voor hun bevoegdheden in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is er een 80/20-verdeelsleutel, u weet wie de 20 procent krijgt. Dat is gebaseerd op twee financiële sleutels. Enerzijds wordt de opbrengst van de personenbelasting van Brusselaars volgens de 80/20-verdeelsleutel verdeeld over de Franse en Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast is er de 80/20-verdeelsleutel van de middelen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest die worden toegekend aan de VGC en de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF). In relatie tot wat we uitgeven, worden wij ondergefinancierd.
Voor de ouders die geen plaats vonden voor hun kind in een Vlaamse school, zorgt het lokaal overlegplatform Brussel voor ondersteuning. Ouders kunnen met hen contact opnemen en samen met hen bekijken welke oplossing op maat kan worden geboden.
Men geeft ook een algemene toelichting bij de principes van ordening en toewijzing en bij het individuele toewijzingsresultaat en men bekijkt welke verder stappen in de procedure kunnen worden overwogen.
Wij hebben natuurlijk ook contact met de VGC en de Franse Gemeenschap. Het contact met de Franse Gemeenschap loopt niet altijd even gemakkelijk, maar we zijn wel ‘on speaking terms’. Ook tijdens de coronacrisis verloopt de samenwerking goed. Maar wij vragen natuurlijk ook aan hen om te investeren, niet alleen in bakstenen maar ook in de onderwijskwaliteit. Wij zijn immers niet alleen het slachtoffer van ons eigen succes maar ook van het feit dat het Franstalig onderwijs in Brussel minder succes kent. Van die twee fenomenen zijn wij het slachtoffer. Het is heel goed dat ons Nederlandstalige onderwijs aantrekt, maar het is soms een vluchtheuvel voor veel Franstaligen, en dat zou eigenlijk niet het geval mogen zijn.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, maar ik blijf nog een beetje op mijn honger wat de oorzaken betreft, namelijk of men kan aantonen dat er in het Franstalig onderwijs echt minder kinderen zitten dan voorheen. Of zijn het kinderen uit het Vlaamse Gewest die over de gewestgrens naar Brussel komen? Dat is een eerste aspect.
Een tweede aspect is dat u cijfers geeft over wat er nog zal worden gecreëerd. Dat is natuurlijk hoopgevend en wij hopen dat daar snel werk van wordt gemaakt. Maar de rode vlekken op de kaart die u hebt getoond en die in het artikel van BRUZZ goed zichtbaar zijn, baren me toch zorgen. U spreekt met de Franse Gemeenschap, maar is het niet denkbaar om met elk gemeentebestuur een gesprek te hebben of elk gemeentebestuur uit te nodigen? Ik weet wel dat die grotendeels Franstalig zijn en dat DéFI daar aan de macht is, maar misschien kan wat meer druk op hen worden gezet wanneer zij individueel worden aangesproken.
Tot slot, zoals mevrouw Goeman heeft gezegd, aanvaarden wij niet dat één Nederlandstalig kind uit de boot zou vallen in Brussel.
Niek Lootens heeft er al in 2002, bij het begin van die maatregelen, in het Brussels Parlement voor gewaarschuwd dat dat gevolgen zou hebben op Nederlandstalige leerlingen, die geen plaats hebben omdat je zoveel voorrang geeft aan andere groepen. Daarom vinden wij dat de wetgeving sterk moet worden aangepast. We gaan nu wel naar 65 procent en we vinden het goed dat die vooruitgang er reeds is. Maar wat ons betreft, moet die voorrang 100 procent zijn. En als er dán nog plaatsen zijn in de Nederlandstalige scholen, met ons geld gefinancierd voor onze eigen leerlingen, dan pas kunnen anderstaligen erbij komen. Uiteraard zijn zij dan welkom. Maar het kan niet zijn dat onze eigen mensen uit de boot blijven vallen.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Het is duidelijk dat u de capaciteitsproblematiek in Brussel ter harte neemt. Er worden forse inspanningen geleverd, daarover zijn we het allemaal eens. De cijfers liegen er niet om. Zoals u zelf stelde, zijn die indrukwekkend. De voorbije tien jaar ging maar liefst 15 procent van de voorziene capaciteitsmiddelen naar Brussel. Dat percentage ligt flink boven de Brusselnorm. Via capaciteitsmonitoring houdt u de vinger aan de pols en ook in de komende jaren zal het aantal Nederlandstalige plaatsen uitkomen boven de huidige 20/80-verdeelsleutel tussen het Nederlandstalige en het Franstalige onderwijs.
U blijft dus volop investeren in bijkomende capaciteit, zodat zoveel mogelijk Brusselaars kunnen genieten van het Nederlandstalig onderwijs. Dat is een uitstekende zaak. Het is dan ook jammer dat, ondanks al die inspanningen, het capaciteitstekort blijft bestaan. Heel wat ouders blijven momenteel in het ongewisse over waar hun kind het volgende schooljaar zal kunnen schoollopen. Dat is natuurlijk niet leuk, en het is vooral heel erg stresserend.
Sven Gatz, collegelid van de VGC, onderstreepte onlangs, zowel in de raad van de VGC als in de media, dat de voorrangsgroep van 55 procent voor Nederlandstaligen zelden volledig wordt bereikt. Hij gaf aan dat deze groep bij de inschrijvingen van dit jaar statistisch 28,5 procent bedroeg. Ik wil daar graag iets over zeggen. Want dat is een algemeen cijfer en het zegt natuurlijk niets over de individuele situaties op individuele scholen. Ik werd de afgelopen twee weken opgebeld door verschillende eentalig Nederlandstalige ouders, die in geen enkele van de door hen opgegeven Nederlandstalige scholen een plekje voor hun kinderen konden bemachtigen en er wanhopig van worden. In de media kon ik gelijkaardige getuigenissen lezen. Voor deze mensen heeft de voorrangsregel dus duidelijk niet gewerkt. Deze situatie zorgt er soms voor dat de Nederlandstalige gezinnen er natuurlijk voor kiezen om Brussel te verlaten.
Daarom verwelkom ik dat de voorrangsregels voor Nederlandstaligen in het nieuwe Inschrijvingsdecreet zullen worden opgetrokken. Dat zal hopelijk al een gevoelige verbetering opleveren. We moeten kunnen garanderen dat Nederlandstalige ouders in Brussel een plaats vinden voor hun kinderen in de Nederlandstalige school van hun keuze.
Bovendien, minister – u haalde het zelf aan –, staan of vallen de inspanningen van Vlaanderen met de aanpak van de Franse Gemeenschap, zowel inzake investeringen met betrekking tot de capaciteit als inzake investeringen met betrekking tot de kwaliteit. En wat betreft de kwaliteit hebben het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs een zeer verschillend imago. Ik haalde het al aan: ons onderwijs kent een goede reputatie, waardoor we ook veel Frans- en anderstaligen aantrekken. Maar daardoor komt ons onderwijsnet onder constante druk te staan. De huidige coronacrisis heeft de verschillen tussen de twee onderwijsnetten nogmaals pijnlijk blootgelegd. Terwijl leerkrachten in Vlaanderen vlijtig aan de slag zijn gegaan met het aanloopleren, bleef het bij de Franstalige collega's bij herhalingsoefeningen. Men stond er bovendien sterk op de rem om de scholen te heropenen, terwijl wij in Vlaanderen een heropening wél nodig en essentieel vonden.
Maar ook de Brusselse gemeenten hebben hun verantwoordelijkheid. Ze nemen te weinig een rol op als inrichtende macht van het Nederlandstalige onderwijs. Gemeenten zoals – u hebt ze zelf opgesomd – Ukkel, Ganshoren, Etterbeek en nog tal van andere gemeenten, hebben geen enkele Nederlandstalige gemeenteschool. Bovendien staan sommige gemeentebesturen op de rem voor het uitvaardigen van bouwvergunningen aan Nederlandstalige scholen, waardoor heel wat Vlaams geld onbenut blijft. Mijn eigen gemeente, Schaarbeek, is daarvan jammer genoeg een voorbeeld.
Zolang die andere partners geen evenredige inspanningen leveren, is het een beetje vechten tegen de bierkaai. De Franse Gemeenschap en de Brusselse gemeenten vormen mee een deel van de oplossing voor de druk op het Nederlandstalig onderwijs. Wij hopen daarom dat u de komende jaren werk kunt maken van constructief overleg met alle betrokken partners zodat in de toekomst elk Brussels kindje een plekje kan krijgen op de school van voorkeur.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik vind het heel goed dat u blijvend wil inzetten op een grotere capaciteit van het Nederlandstalig onderwijsaanbod in Brussel.
Ik wil wel drie kanttekeningen maken bij wat door u gezegd wordt maar ook door collega's van N-VA en Vlaams Belang. Ik vind het jammer en zelfs een beetje klein dat wij ons hier afzetten tegen het Franstalig onderwijs, waar zeker heel veel dingen beter kunnen. Maar laat ons eerst naar onszelf kijken, laat ons niet naar vergelijkingen post 2025 kijken en wie dan de beste plannen heeft, maar laat ons gewoon doen wat we moeten doen en wat we kunnen doen. Er zijn ook goede voorbeelden in het Franstalig onderwijs, waar wij van kunnen leren. In mijn eigen gemeente heb ik een foldertje in de bus gekregen waar een Franstalige school een klas organiseert waar 50 procent van de lesuren in het Nederlands worden gegeven, immersie-onderwijs. Dat zou iets kunnen zijn waar wij in Vlaanderen kunnen leren van de Franse Gemeenschap.
Een tweede puntje dat ik jammer vind, is dat u het een beetje afschuift op de gemeenten. Ik ben het er, voor alle duidelijkheid, volledig mee eens dat de gemeenten in Brussel meer inspanningen kunnen doen om vooral basisonderwijs te organiseren. Maar als u met dat kaartje met die rode vlekken zit te zwaaien, dan zijn die rode vlekken plekken waar de gemeenten inderdaad hun verantwoordelijkheid niet nemen, maar waar ook de VGC en de Vlaamse Gemeenschap geen onderwijs voorzien, want het gaat over het totale aanbod. Ik kan u zeggen dat we bijvoorbeeld in Elsene echt ons best doen om een Nederlandstalige basisschool in te richten. Er zijn in het bestuursakkoord ook middelen voor voorzien, maar dan kom je bijvoorbeeld tegen dat het niet zo eenvoudig is om geschikte grond te vinden om zo een school te bouwen. Collega Tavernier verwijst naar het voorbeeld van Schaarbeek, maar ook in Vlaanderen zijn er gemeentebesturen die, wanneer er een bouwaanvraag gebeurt, daar een aantal voorwaarden bij stellen. Maar het is helemaal niet zo dat Schaarbeek een school tegenhoudt. Er mag nog wel gediscussieerd worden over een bouwaanvraag, denken we.
Wat betreft mijn negatieve kanttekeningen bij uw antwoord, verwijs ik tot slot naar de Brusselnorm. Het klopt natuurlijk wat betreft de 15 procent capaciteitsmiddelen, maar laat ons ook naar de werkingsmiddelen kijken. We moeten er ook voor zorgen dat 5 procent van de reguliere onderwijsuitgaven naar Brussel gaan. Ik vraag me af hoe het daarmee zit.
Maar laat me positief eindigen. Ik denk dat we allemaal willen dat kinderen een plek vinden in hun buurt om naar school te gaan. Daar mangelt het. Ik denk dat we de aanmeldingsprocedures moeten stroomlijnen zodat het veel vlotter verloopt en het ook allemaal veel beter op elkaar is afgestemd en we zo de onzekerheid kunnen vermijden. Er is een suggestie om Nederlandstalige ouders in groep te laten inschrijven in een school waar relatief weinig Nederlandstaligen naar school gaan. Dat is een idee dat misschien kan worden overwogen.
Ik wil nog kort ingaan op de vraag van de collega van het Vlaams Belang over zijn voorstel om 100 procent voorrang voor Nederlandstaligen in bepaalde scholen te organiseren. Mevrouw Tavernier heeft het al gezegd: 28,7 procent van de aangemelde kinderen in het basisonderwijs heeft ofwel Nederlands als thuistaal ofwel een ouder met een talenattest. Dat is veel minder dan die 55 procent. Slechts een op de tien Nederlandstalige scholen overschrijdt de grens van 55 procent Nederlandstaligen. Laat ons vooral kijken hoe we die scholen kunnen helpen en versterken en laat ons vooral kijken hoe we gericht naar capaciteitsuitbreiding kunnen gaan om toch een voldoende aanbod te voorzien. Ik denk dat daar nog altijd de klepel hangt, minister: zowel in de Vlaamse Rand als in Brussel voldoende capaciteitsuitbreiding doen zodat alle kinderen die in het Nederlands naar school willen gaan, ook in het Nederlands naar school kunnen gaan in een school van hun keuze.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Het is duidelijk dat in het hele capaciteitsdossier iedereen zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Dan hebben we het over de Brusselse gemeenten. Minister, de kaart die u laat zien, spreekt boekdelen. Vooral in de zuidelijke rand is er een gigantisch probleem. Alle gemeentebesturen moeten daar op hun verantwoordelijkheid worden aangesproken.
Die zuidelijke rand, dat zijn inderdaad typische MR-gemeenten, die de belangen van de Nederlandstalige inwoners blijkbaar minder belangrijk vinden, terwijl er gemeenten zijn zoals de stad Brussel, Anderlecht en Molenbeek, waar het een stuk beter is gesteld met het Nederlandstalig gemeentelijk onderwijs. Toevallig zijn dat meer socialistische gemeenten. Ik kan u garanderen wij elke keer opnieuw op tafel blijven kloppen om van dat gemeentelijk Nederlandstalig onderwijs in Brussel werk te maken. U hebt gelijk, dat mogen we ook verwachten van gemeentebesturen.
De tweede partner is natuurlijk de VGC, die haar duit in het zakje doet. Dan is er ook de Vlaamse Regering, die inderdaad investeert in het Brusselse Nederlandstalige onderwijs. U zwaait vandaag opnieuw met de cijfers van 3 miljard euro en het bijkomend budget van 0,5 miljard euro. De vraag is nu hoeveel daarvan naar Brussel zal gaan. Ik heb daarover een schriftelijke vraag ingediend, dus we zullen dat snel genoeg weten.
Vandaag is het belangrijk dat we verder gaan dan alleen maar het benoemen van het probleem van het plaatstekort an sich, maar dat we ook in de commissie samen durven na te denken over hoe we dat gaan oplossen. De vraag zal blijven stijgen door de populariteit van het Nederlandstalig onderwijs. Een deel van de oplossing is om gericht te werk te gaan, en dat betekent samen met de Franse Gemeenschap.
Laten we hier alstublieft geen ander verhaal van maken. Wat we moeten doen als Vlaamse Gemeenschap, is samen met de Franse Gemeenschap rond de tafel gaan zitten om op basis van de cijfers van perspective.brussels, dat monitort waar de tekorten zitten in elke wijk, een masterplan onderwijs te maken voor Brussel, zodat we heel complementair kunnen werken waar de capaciteitsnoden het grootst zijn.
Voor het Nederlandstalig onderwijs moeten we fijnmaziger, wijk per wijk in kaart brengen hoeveel ouders worden geweigerd. Ik heb het dan over ouders met een attest Nederlands van een Nederlandstalige school. Daarmee moeten we heel erg rekening houden als we gericht capaciteit gaan uitbreiden. Als blijkt dat er in een bepaalde wijk een probleem is, dat er veel ouders worden geweigerd in de voorrangsgroep, dan moeten we daar eerst inzetten op capaciteitsuitbreidingen in de bestaande Nederlandstalige scholen. Dat zijn concrete oplossingen, veeleer dan de voorrangsregel op te trekken naar 25 procent. Ik heb dat al heel vaak gezegd. Dat is vooral een symbooldossier.
Mevrouw Tavernier, u zei het zelf: 28 procent van de plaatsen wordt ingenomen door kinderen uit Nederlandstalige gezinnen. Er zijn dus meer dan voldoende plaatsen in het Nederlandstalig Brussels onderwijs voor Nederlandstalige kinderen. Het probleem is gewoon dat ze allemaal willen inschrijven in dezelfde bijzonder populaire scholen.
Er zijn twee dingen belangrijk. Laat ons nu bij de capaciteitsuitbreiding eerst een prioriteit maken van de wijken waar het heel duidelijk is dat er een probleem is voor de ouders die in de voorrangsgroep zitten. Als we daar een succes van willen maken, moeten we er vooral voor zorgen dat de kwaliteit van alle Brusselse Nederlandstalige scholen op dezelfde manier wordt gepercipieerd, zodat ouders afstappen van hun neiging om veeleer in te schrijven in de ene dan in een andere school.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil kort enige nuance aanbrengen met betrekking tot het aantal dubbeltellingen dat ongetwijfeld nog in de cijfers zit. En de toenemende media-aandacht rond die krapte geeft ongetwijfeld aanleiding tot nog meer dubbele inschrijvingen.
Mijnheer Laeremans, u vroeg wat de herkomst is van de aanmeldingen. Ik geef u mee dat 93 procent van de aanmeldingen uit Brussel komt, en 7 procent uit Vlaanderen. Dat kan het verschil dus niet verklaren. Ik heb u ook de cijfers gegeven, waardoor je ziet dat, door onze investeringen in de afgelopen tien jaar en door hetgeen we gepland hebben, ons Nederlandstalig aandeel in het totale onderwijsaanbod stelselmatig stijgt, dit in verhouding tot de totaliteit van het aanbod.
In verband met de communicatie naar gemeenten toe: ik weet niet of men daar stevig van onder de indruk zal zijn, maar ik ga dat zeker bekijken. Wat die gemeenten betreft die geen enkele Nederlandstalige gemeenteschool hebben: dat zijn gemeenten die de grootte hebben van een Vlaamse centrumstad. Het is toch hemeltergend dat die dat niet hebben. Mevrouw Goeman, u sloeg zich op de borst voor het feit dat de socialistisch bestuurde gemeenten het ongetwijfeld beter zouden doen. Ik denk dat er in het rijtje Elsene, Etterbeek, Ganshoren, Oudergem, Ukkel en Watermaal-Bosvoorde toch ook wel een socialistische bestuurlijke verantwoordelijkheid in het geding is. Er is dan toch nog wel wat werk aan de winkel.
Als het tot slot gaat over de discussie rond 100 procent voorrang: daar heeft men gelijk als men zegt dat gemiddeld ongeveer 55 procent van de ouders inderdaad al Nederlandstalig is. Dat is natuurlijk een gemiddelde; je hebt ongetwijfeld locaties waar dat aantal hoger zou kunnen zijn. Ik ken het advies van de Raad van State niet meer vanbuiten, maar ik denk wel dat 100 procent juridisch iets moeilijker zou komen te liggen. Ik weet dus niet of dat de toets van de Raad van State of het Grondwettelijk Hof zou kunnen doorstaan. Dat lijkt mij ook een overweging die je in acht moet nemen. Ik dank u.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Men zegt dan dat er wel genoeg plaatsen zijn in totaal, en dat die kinderen dan maar niet allemaal naar dezelfde school moeten willen gaan. Maar je kunt toch ook niet verwachten dat een kind van Nederlandstalige ouders in Vorst ’s morgens eventjes naar Laken wordt gebracht? Het moet wel in de nabijheid zijn.
Ten tweede, wat die voorrangsregeling betreft: ik denk dat we erover moeten nadenken of de wetgeving niet kan worden aangepast. De Raad van State zal dat dan ook wel inwilligen als we die zouden kunnen aanpassen. Maar dat is misschien een iets complexere methode.
Dan hoop ik in elk geval dat we die kinderen die momenteel uit de boot vallen, van zeer kortbij zouden opvolgen en ondersteunen, zodat die niet het gevoel hebben dat ze pas tegen eind augustus misschien ergens een plaatsje krijgen. Ik vind dat het echt niet fijn zou zijn dat die ouders zo lang in onzekerheid worden gelaten.
Mevrouw Tavernier heeft het woord.
Ik heb mijn punten gemaakt, denk ik. Ik heb geen verdere opmerkingen of vragen.
De heer Bex heeft het woord.
Laat ons allemaal constructief samenwerken om elk kind een stoel in zijn of haar onmiddellijke buurt te kunnen bezorgen. Ik denk dat dat onze plicht is.
Collega Laeremans, u mag proberen om een meerderheid te vinden om de vrijheid van onderwijs uit de Grondwet te schrappen, maar daarvoor gaat u mijn partij niet bereid vinden.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Om het nog eens duidelijk samen te vatten: voor ons moet een belangrijk criterium bij de capaciteitsuitbreiding in het onderwijs zijn dat ook ouders in de voorrangsgroep eigenlijk een plaats moeten kunnen vinden in het basisonderwijs in hun buurt. Dat lijkt me niet meer dan logisch. Ik hoor die verhalen nu ook. Ouders verwachten echt wel dat zij hun kind in de buurt naar school kunnen sturen, en ik vind dat niet meer dan terecht.
Ik herhaal het: het echte probleem is dat sommige Nederlandstalige Brusselse basisscholen gewoon veel populairder zijn dan andere, zodat bijvoorbeeld ouders in Vorst geneigd zijn om hun kind toch in te schrijven in Brussel-Stad omdat die school heel populair is. Minister, als we dat probleem dus willen oplossen, dan moeten we er in eerste instantie voor zorgen dat alle Brusselse Nederlandstalige scholen even populair worden omdat ze allemaal even kwaliteitsvol onderwijs aanbieden. Dat is de oplossing, niet het voorrangspercentage optrekken naar 100 procent, nog los van het feit – daar ben ik heel zeker van – dat dat juridisch nooit zal passeren bij het Grondwettelijk Hof.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.