Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Fournier heeft het woord.
De dienstenchequesector neemt met 1,3 miljard euro een gigantische hap uit het Vlaamse budget voor tewerkstelling. Daar staan natuurlijk voordelen tegenover inzake tewerkstelling, evenwicht werk-gezin, minder zwartwerk en dergelijke meer.
Een gedegen handhaving van de regelgeving blijft – gezien het grote budget – zeker nodig. Het gaat om een handhaving van regelgeving, op basis van regelgeving. En wat dat laatste betreft lijkt hier en daar toch het schoentje te knellen.
We horen namelijk dat tal van dienstenchequeondernemingen ervaren dat ze op de vingers worden getikt, met soms buitenproportionele strafmaten, zonder dat ze op een objectieve manier konden weten wat de juiste regelgeving hieromtrent was.
In het recente verleden hebben we hierover in de commissie al een discussie gevoerd, in het kader van de strijkateliers. Maar ook andere aspecten komen nu naar boven.
Voor de strijkateliers is het aanrekenen van één cheque per gepresteerd uur per activiteit op naam van één persoon zeer moeilijk in de praktijk te brengen. De inspectie is streng. Nadat mevrouw Coppé dit aankaartte, werd een soort omzendbrief uitgewerkt met richtlijnen die we op de website van het departement Werk kunnen terugvinden.
Maar ook na deze richtlijnen zouden er zich tot op heden nog problemen voordoen en dan voornamelijk voor de registratie van gemengde activiteiten, dus strijken met en zonder dienstencheques. De straffen zijn meestal flinke terugvorderingen. Strijkateliers trekken zich regelmatig terug uit het dienstenchequecircuit. Dat gebeurt ook om andere administratieve redenen: bedrijven die zowel mét als zonder dienstencheques werken, krijgen te maken met werknemers die een dubbele arbeidsovereenkomst moeten hebben, namelijk een arbeidsovereenkomst dienstencheques en een gewone arbeidsovereenkomst.
Het is, naar we vernemen, voor dienstenchequeondernemingen (DCO’s) onduidelijk of ze gebruik kunnen maken van jobstudenten, om de hoge noden aan personeel in te vullen. Na navraag blijkt dit effectief te kunnen, maar het probleem is dat men hun bij aanvang van de derde maand een vast contract zou moeten aanbieden. De Federatie van Partners voor Werk (Federgon) vraagt in dezen een versoepeling in haar memorandum.
Ten slotte zijn de exacte richtlijnen bij het gebruik van openstaande dienstencheques op naam van overleden personen onduidelijk. Ook hier werden al straffen uitgesproken, met zelfs een intrekking van de erkenning. Dat is toch verregaand, als we het verweer dat we informeel hebben ingekeken, mogen geloven. Ondanks de vragen en antwoorden op de website, zou ook hier enige bijkomende verduidelijking aan het adres van de DCO’s én gebruikers op haar plaats zijn. Men is namelijk vaak te goeder trouw in het gebruik van de cheques van overleden naasten.
Hebt u weet van bovenstaande problemen?
Zal er nog voor het einde van de legislatuur een omzendbrief vertrekken met duidelijke omschrijvingen van wat kan en wat niet kan, met betrekking tot bovenstaande en eventueel ook andere gekende onduidelijkheden?
Minister Muyters heeft het woord.
U hebt zelf al gezegd dat ik naar aanleiding van een vraag om uitleg van mevrouw Griet Coppé mijn administratie richtlijnen heb laten opmaken voor de strijkateliers die werken met dienstencheques. Hierin wordt duidelijk uitgelegd wat er kan en niet kan, en hoe ondernemingen hun werking op een wettelijke manier kunnen organiseren.
Deze richtlijnen werden ook afgetoetst met de werkgeversorganisaties van de sector en daar positief onthaald.
Bovendien hebben we samen met de sector twee infosessies georganiseerd, namelijk op 30 mei en 26 november 2018. Deze regeling zou dan ook duidelijk moeten zijn voor iedereen. Dat signaal krijg ik ook. Zowel de regeling op het vlak van het registratiesysteem als de gescheiden arbeidsovereenkomsten zouden nu duidelijk moeten zijn. Als de inspectie dan toch nog inbreuken vaststelt, denk ik dat het normaal is dat ze daarover straffen uitspreekt. Wie het wil, kan het goed doen. Het is duidelijk wat er nu kan en niet. De sector weet het, er zijn informatievergaderingen met de sector geweest. Als men twijfelt, kan men het aan de sector vragen. Indien men het dan nog niet juist doet … Er is er ergens een grens en dan moet er worden gestraft. Dan is er geen keuze.
De studentenarbeid in de dienstenchequesector moet voldoen aan de arbeidsovereenkomst voor de dienstenchequeregelgeving, maar ook aan de regelgeving rond studentenarbeid. Er zijn twee regelgevingen. Studentenarbeid moet steeds gebeuren met een contract van bepaalde duur en in het systeem van de dienstencheques is een contract van bepaalde duur maar toegestaan tijdens de eerste drie maanden. De wetgeving rond studentenarbeid zegt dus dat het een contract van bepaalde duur moet zijn, studenten kunnen geen contracten van onbepaalde duur krijgen. Bij de dienstenchequeregelgeving hebben we heel bewust gezegd dat er maar contracten van bepaalde duur voor drie maanden mogen zijn.
Ik wil u er ook op wijzen dat het de doelstelling van de dienstenchequemaatregel net was om een duurzame tewerkstelling voor laaggeschoolde en langdurig werkzoekenden en voor leefloongerechtigden te creëren. Zij waren de doelgroep. Dat werd zo bepaald in de memorie van toelichting van de toen nog federale wetgeving van 20 juli 2001, en dat werd herbevestigd in het huidige Vlaams regeerakkoord. Ik vrees dan ook voor een mogelijke verdringing door studenten indien we zouden meegaan in een versoepeling van de studentenregelgeving. Ik zie geen problemen indien studentenarbeid wordt gebruikt tijdens de zomervakanties, bijvoorbeeld als de reguliere dienstenchequemedewerkers in verlof zijn. Dan gaat het over een tijdelijke opvang. Laat ons daarom de regeling die vandaag voor studenten in dienstenchequebedrijven bestaat, toch houden. Het gaat over studenten, dat zijn mensen die aan het studeren zijn en normaal niet laaggeschoold zijn. Zij zullen de jobs die worden aangeboden in de dienstenchequebedrijven, later niet uitvoeren. We hebben niet veel jobs voor laaggeschoolde mensen. Laat ons die toch voorbehouden aan de laaggeschoolden. Dat studenten deze mensen drie maanden lang kunnen vervangen, lijkt me wel een goede zaak. Ik denk dat we daar niet van kunnen en mogen afwijken. Ik hou me dus aan die regel.
Het departement heeft met Sodexo ook afspraken gemaakt over het beheer van de dienstencheques van overleden gebruikers. De cheques van overleden gebruikers kunnen enkel nog gebruikt worden om onbetaalde prestaties van vóór het overlijden te betalen. Dat is ook logisch. Het lijkt mij evident dat dienstencheques van overleden gebruikers verder niet meer gebruikt kunnen worden, maar – en dat lijkt me ook logisch – het is natuurlijk mogelijk dat de erfgenamen aan Sodexo de terugbetaling van de resterende dienstencheques kunnen vragen.
Ik spreek ook tegen dat er op basis van een dergelijke inbreuk alleen al een erkenning zou zijn ingetrokken. Als er zo’n zware beslissing genomen wordt, is dit steeds omdat er sprake is van manifeste fraude of ernstige tekortkomingen in de bedrijfsvoering.
Ik wil dat heel nadrukkelijk stellen. Ik denk zelfs dat er bij het voorbeeld dat u geeft, geen intrekking is gebeurd.
Als er een intrekking is, zou er sprake zijn van manifeste fraude of ernstige tekortkomingen.
Ik zie dus ook geen noodzaak voor bijkomende richtlijnen. Zowel op de website van het departement als op die van Sodexo staat veel informatie over de diverse topics. Ik zal met mijn administratie bekijken of het misschien wel zinvol is om via een nieuwsbrief enkele aandachtspunten voor de ondernemingen in de kijker te zetten en op die manier de informatie toch nog eens op te frissen.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw heel duidelijk antwoord. Ik had andere signalen ontvangen van bepaalde dienstenchequebedrijven. Ik vond het dus wel eens nodig om hierin duidelijkheid te scheppen.
Ik heb nog enkele kleine opmerkingen, maar ik weet niet of u die zult kunnen beantwoorden. Zo hoor ik dat de dienstenchequecontroleurs, de controlediensten, toegang hebben tot de gegevens van het rijksregisternummer. Blijkbaar hebben de dienstenchequeondernemingen die niet en moeten ze voortgaan op de info van de klanten. Is er eventueel een mogelijkheid om de dienstenchequebedrijven ook toegang te laten hebben tot het rijksregisternummer?
Verder heb ik wat vragen over het klein herstel. Ik zie ondertussen dat er daarover enige duidelijkheid is op de website. Misschien bent u niet echt thuis in klein herstel: het gaat over het aannaaien van knopen, het stikken van naden enzovoort. Blijkbaar bestaat er op dat vlak ook onduidelijkheid, en daardoor kreeg een bepaald bedrijf een boete van om en bij de 3000 euro. Kunnen we daarrond betere richtlijnen krijgen?
Ik rond af. Minister, ik ben heel blij met uw duidelijk antwoord. Ik zal dat ook zo doorgeven aan de personen in kwestie.
Mevrouw Libert heeft het woord.
Ik wil het even hebben over de jobstudenten. Minister, ik ben het niet helemaal eens met uw antwoord. U zegt dat het voor laaggeschoolden is. Dat klopt helemaal. Maar ik hoor dat de bedrijven in de sector kampen met een tekort aan mensen om die vacatures in te vullen. Op dat vlak is het soms wel nuttig om... (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ja, maar die vacatures blijven oningevuld. Het kan volgens mij geen kwaad om ook studenten die een opleiding volgen aan een hogeschool of een universiteit in het kader van het leerproces mee te laten werken in dat soort functies.
Ten slotte heb ik nog een praktische opmerking. Als ik in de paasvakantie een jobstudent twee weken laat werken om het verlof van een werknemer op te vangen, en die zou in de zomervakantie opnieuw komen werken, dan zitten we al aan drie maanden. Ook praktisch lijkt het daar dan... (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ja, maar als die dan begint in de paasvakantie en tot eind augustus werkt, zitten we over de drie maanden.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik wil graag de brug maken naar de volgende twee vragen, die iets ruimer gaan en naar de toekomst van de dienstenchequesector in zijn geheel kijken.
Minister, ik ben het vaak roerend eens met de Federatie van Partners voor Werk (Federgon), maar in dezen nu echt niet. Een pleidooi houden om een aantal – volgens mij evenwichtige – beperkingen aangaande studentenarbeid op te geven, zou inderdaad wel eens kunnen leiden tot verdringing en ‘uberisatie’ van de dienstenchequesector.
Ik wil, net als u, bij de collega’s in herinnering brengen dat, toen het systeem in het leven is geroepen, een stabiel contract van onbepaalde duur een van de architecturale elementen was, structureel ingebed in het systeem van dienstencheques, om het mogelijk te maken dat mensen van zwartwerk, een heel precair statuut, in een stabiel statuut konden instappen. En met succes, want als de werkloosheid bij vrouwen vandaag lager ligt dan bij mannen, dan is dat in grote mate te danken aan het succes van die dienstenchequeondernemingen.
Het argument dat sommige vacatures niet ingevuld geraken, gaat volgens mij maar ten dele op. Want in de dienstenchequesector wordt er massaal deeltijds gewerkt, en lang niet altijd louter op vraag van de werknemer. En het is heus niet zo dat er geen marge of vraag zou bestaan bij mensen om hun betrekking meer voltijds in te vullen. Het aantrekkelijker maken van het beroep an sich zou het invullen van vacatures kunnen vereenvoudigen. Dat blijkt uit studies en we hebben daarover ook al debatten gevoerd.
Tot nu toe was ik u vooral aan het steunen, minister. Maar nu heb ik een bijkomende vraag, over de strijkateliers. Het is inderdaad zo dat er, na het eerdere signaleren van problemen, uitklaring is gekomen van wat kan en wat niet kan. Maar dat neemt niet weg dat het wel eens zou kunnen dat de strijkactiviteit an sich, in combinatie met de regelgeving, niet altijd zo evident is om te organiseren binnen het regelgevende kader. Ik vraag me af of de evolutie van het aandeel dat strijk inneemt binnen dienstencheques gemonitord wordt. Welke richting gaat dit uit? Kunnen we dat, in het kader van een aangekondigde al dan niet hervorming van het dienstenchequesysteem, niet eens nader bekijken?
Idem dito wat betreft het klein herstel enzovoort. Mijn aanvoelen, in het contact dat ik met de sector heb, is dat strijken niet als booming business wordt beschouwd, wel integendeel. Terwijl daar misschien nog wel marge ligt en er wellicht ook maatschappelijke nood aan is, en het daarom ook binnen de doelstellingen van het dienstenchequesysteem zit.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik vind het heel goed dat er duidelijke regels en afspraken gemaakt zijn. Die waren ook broodnodig, en die zijn er nu. Dus als er nu iets niet correct gebeurt, zijn er op dit moment inderdaad toch wel de nodige straffen voorzien. Ik denk dat we misschien enige soepelheid van die controlediensten kunnen verwachten, maar we moeten er wel over waken dat de kwaliteit toch bewaard blijft. Ik denk dus dat dat nu wel heel duidelijk is. Ikzelf hoor daar niet direct opmerkingen over vanuit de sector.
Wat de jobstudenten betreft, was het opzet van werken in een dienstenchequesysteem om laaggeschoolden, langdurig werklozen, leefloners heel laagdrempelig toe te laten. De mogelijkheid bestaat dus om voor drie maanden een jobstudent aan te werven. Die regels zijn heel duidelijk, dus dat kan. Als iemand in de paasvakantie een week als jobstudent werkt, kan die in de grote vakantie nog twee maanden en drie weken jobstudent zijn. Maar we moeten er echt ook wel over waken dat we de jobs voor die specifieke doelgroep toch handhaven en er zeker niet aan tornen.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik heb een paar reacties. Als ik het goed begrepen heb, vraagt u eigenlijk of de werkgevers kunnen beschikken over het rijksregisternummer. Ik denk dat dat niet kan, ik denk dat geen enkele werkgever dat kan, dat dat volgens de privacywetgeving niet kan. Ik wil het nakijken, maar ik weet het niet juist – het is ook een rare vraag.
Ten tweede wil ik u in verband met het klein herstel vragen om mij wat meer concrete bedrijven te mailen – als u dat wilt doen –, en dan zal ik het nakijken. Maar dat is heel specifiek. Als u zegt dat het met een boete is, kan ik het bekijken, maar in zijn algemeenheid is het vrij duidelijk wat kan en wat niet kan, denk ik. Collega Van Malderen, of we dat moeten herzien – zoals u zegt –, moeten we in een volgende periode, met een volgende regering, bekijken en zien of de taken die we nu voorzien voor dienstenchequebedrijven, aangepast moeten worden. Ik vind dat echt niet iets voor op het einde van een legislatuur, dat doe je in het begin van een legislatuur.
Collega Libert, ik kom voor een groot deel met u overeen, denk ik, namelijk dat het in eerste instantie blijft voor anderen, en dat studenten in depannage kunnen – zoals u letterlijk gezegd hebt. Dat is ook juist de bedoeling van de beperking tot drie maanden. De federale wetgeving zegt dat studenten alleen contracten van bepaalde duur mogen aannemen. Om dat in de tijd te beperken, vind ik dat drie maanden in een dienstenchequebedrijf eigenlijk voldoende is. Als dat dan voor een dienstenchequebedrijf moeilijk is, nemen ze desnoods maar iemand anders aan. Er zijn nog andere studenten. Het aantal studenten is niet beperkt. Dus als het echt is opdat anderen in verlof zouden kunnen gaan, lijkt mij dat goed om knelpuntberoepen op te lossen. Daar moeten wij met VDAB, onder meer met het versnellingsplan en dergelijke meer, maar proberen te zorgen dat er meer instroom is. Ik denk dat daar ook de nodige afspraken met de sector over gemaakt kunnen en zullen worden. Ik vind dus dat dat daar thuis hoort.
Collega Van Malderen, bedankt voor de ondersteuning – ik begon al schrik te krijgen. Maar ik volg uw redenering helemaal. Het aandeel monitoren in de strijkateliers, ik weet niet of dat effectief gebeurt, wellicht wel. Natuurlijk weet ik ook niet wat de vraag is, en of het wegens de administratieve moeilijkheid is. Het enige dat ik wel weet is dat de sector zelf mee naar een oplossing heeft gezocht, en we moeten natuurlijk wel bij het correct uitvoeren van de maatregel blijven. In een bedrijf zijn er soms mensen die in aanmerking komen voor dienstenchequewerk, en andere niet. Het komt er toch op neer dat men dat allemaal door elkaar doet en met staatssteun. We mogen niet vergeten dat de ondersteuning van die jobs door de staat zeer hoog is. Het is een groot verschil: als die studenten in een privaat bedrijf gaan meewerken, heeft dat een economisch belang dat toch wel anders is dan bij een dienstenchequebedrijf. Ik wil toch ook nog die kanttekening maken bij uw niet akkoord zijn met mijn geheel.
Mevrouw Fournier heeft het woord.
Minister, ik wil nog even terugkomen op de krapte op de arbeidsmarkt enerzijds, vooral in die sector, en anderzijds op het redelijk grote aantal van 86.000 laaggeschoolde en 64.000 middengeschoolde niet-werkende werkzoekenden. Misschien is het mogelijk om via opleidingen van het Vormingsfonds en Opleidingsfonds die mensen opnieuw in die sector aan de slag te krijgen. Dat is misschien ook een punt waar nog aan gewerkt kan worden. Het klopt inderdaad dat er toch wel een krapte is op de arbeidsmarkt, wat de dienstenchequebedrijven betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.