Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dit is een interpellatie. Dat is lang geleden, denk ik, in deze commissie. Ze gaat over het belemmeren van beleidsondersteunend onderzoek van het SONO. Het SONO is door de Vlaamse Regering erkend als steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek voor de periode 2016-2020. Dit consortium van Vlaamse onderzoekers voor beleidsgericht onderwijsonderzoek is een samenwerkingsverband van de UGent, de KU Leuven, de Universiteit Antwerpen, de VUB en de Arteveldehogeschool. Het aantal onderzoeksrapporten, papers en reviews die in september terug waren te vinden op de onderzoekswebsite van het departement, was veeleer beperkt. Dat is vreemd, want volgens de planning van het SONO zijn al heel wat onderzoeksprojecten afgelopen. We dienden daarom een schriftelijke vraag in om dat meer uitvoerig te bekijken. We vroegen een volledige lijst van alle projecten van het SONO voor de periode 2016-2020, met informatie over looptijden, oplevering, vrijgave en publicatie van de onderzoeksresultaten. Daarnaast vroegen we de verslagen op van de SONO-stuurgroep, die de activiteiten van het steunpunt tussentijds opvolgt en waar nodig bijstuurt.
Deze documenten brengen een aantal discussies aan het licht die zorgen baren over de manier waarop de Vlaamse overheid omspringt met de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek en met de openbaarheid van onderzoeksresultaten gefinancierd met publieke middelen. Uit onze analyse blijkt dat ongeveer de helft van de 34 gerealiseerde onderzoeken een half jaar of langer na datum bleven liggen op het bureau van de minister en niet werden vrijgegeven. Er zijn zelfs rapporten die anderhalf tot twee jaar bleven liggen. Vaak gaat het daarbij over onderzoek over politiek gevoelige onderwerpen, zoals gelijke onderwijskansen, financieringsbeleid, inclusief onderwijs of inschrijvingsgeld.
Een ander probleem is de manier waarop resultaten het grote publiek bereiken. De beheersovereenkomst met het SONO stipuleert dat de minister aangeeft op welke wijze de onderzoeksresultaten mogen worden bekendgemaakt en verspreid. Indien onderzoekers het initiatief willen nemen voor een communicatie in de pers over een reeds vrijgegeven rapport, dan horen ze de opdrachtgever, lees de minister, daarover op voorhand in te lichten.
Minister, dergelijke regels wijzen erop dat u van de oprichting van een nieuw steunpunt hebt gebruikgemaakt om uw vrijgavebevoegdheid zo op te rekken dat de regie, de vrijgave en de communicatie over de resultaten strak in de hand kunnen worden gehouden. Uit de opgevraagde documenten blijkt ook dat onderzoeksrapporten eerst aan de meerderheidspartijen worden bezorgd vooraleer ze worden vrijgegeven. Voor Groen gaat ook dat te ver. Meerderheid en oppositie moeten het debat met gelijke wapens kunnen voeren in het parlement. Onderzoek hoort los te staan van politieke belangen en behoort zo snel mogelijk toe aan de gemeenschap.
Misschien de meest alarmerende bevinding gaat echter over een recente maatregel binnen het SONO. Onderwijsonderzoekers horen zich in toekomstige publicaties te onthouden als het gaat over de beleidsimplicaties van hun onderzoek. Ze mogen hun aanbevelingen opsparen en meegeven in een ambtelijke werkgroep. Het hevig verzet van de onderzoekswereld mocht niet baten, want u eist dat een beperkt aantal rapporten bij wijze van test volgens die nieuwe formule zullen worden voorgelegd. Dit had nooit mogen gebeuren. Dat onderzoekers op deze manier aan de ketting worden gelegd, is ongezien. Wie onderzoekers reduceert tot iemand met een mening naast de anderen, legitimeert hen niet langer als onderzoeker. Beleidsgericht onderzoek bevindt zich altijd in een spanningsveld. Onderzoekers en beleidsverantwoordelijken horen elkaars terrein te respecteren.
Minister, in uw samenwerking met het SONO hebt u volgens ons een aantal grenzen overschreden. Om het broze evenwicht tussen beleid en onderzoek opnieuw in balans te brengen, vragen wij dat u uw beleid bijstuurt. Vandaar onze voorstellen: het voorstel dat onderzoekers geen beleidsaanbevelingen meer mogen doen, wordt opgeborgen. Beleidsaanbevelingen van een onderzoeker hoeven niet per se door de minister te worden gevolgd, maar dit dient in volle transparantie te gebeuren, en met een onderbouwde argumentatie. Rapporten worden na dertig dagen automatisch vrijgegeven, net zoals dat gebeurde bij het vroegere Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL), de voorganger van het SONO. Regels die onderzoekers belemmeren om geheel vrij en ongebonden deel te nemen aan het maatschappelijke debat, worden geschrapt.
Minister, wat is uw reactie op deze voorstellen, die de vrijheid van wetenschappelijk onderzoek moeten garanderen in plaats van dat men die verder in het gedrang brengt?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Meuleman, dank u wel. Ik denk dat het inderdaad de tweede interpellatie is in deze legislatuur. Daarom ben ik daar dus niet zo happy mee, maar laat me starten met een positieve noot. U bent bezorgd over de onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek. Dat siert u enorm, en dat verbindt ons, want ik ben dat ook. Ik ben in een ver verleden aan de slag geweest als assistent bij mijn eigen alma mater, de rechtenfaculteit in Gent. Ik heb zeer aandachtig geluisterd naar uw bemerkingen en voorstellen. Ik zal daar ook zo concreet mogelijk op antwoorden, maar toch zou ik eerst eventjes de voorgeschiedenis willen schetsen. Dat lijkt me ook wel belangrijk.
Ik wil toch starten met het uiten van mijn verwondering over de conclusies die ik hoor. Ik was ook zeer negatief verrast over de toon en de inhoud van een aantal artikels die ik heb gelezen, zeker toen ik ook hoorde dat niemand het dagelijks bestuur van het steunpunt had gecontacteerd. Voor de mensen die daar uitleg over willen, wie zit in dat dagelijks bestuur? Dat zijn professor Geert Devos van Gent, die promotor-coördinator is van het steunpunt, Melissa Tuytens van UGent, professor Bieke De Fraine, Kaat Delrue, van de Arteveldehogeschool, professor Mike Smet van de KU Leuven, professor Elke Struyf van Universiteit Antwerpen, Ilse Laurijssen van de VUB en Kristin Vanlommel van Universiteit Antwerpen.
Ik heb op 22 november, dezelfde dag als waarop het artikel in De Tijd verscheen, een brief gekregen van de voorzitter van het steunpunt, professor Geert Devos. Het is een brief waar ik niet naar gevraagd heb, collega Meuleman. Hij heeft een hele historiek geschreven, namens alle leden van het dagelijks bestuur. Ik ga u de brief geven, je mag die hebben. Ik kan hem ook voorlezen, maar dat kan misschien op het einde, mocht u dat wensen.
Ik heb ondertussen ook een heel lang gesprek gehad met professor Devos. Want als een parlementslid een interpellatie aan mij richt, en de inhoud van de interpellatie staat haaks op de manier waarop ik aan politiek doe en waarop ik mij wil opstellen ten opzichte van het wetenschappelijk onderzoek, dan is het ook maar logisch dat ik ook de mensen in kwestie eens bij mij roep, om te vragen wat er eigenlijk aan de hand is.
Eerst en vooral klopt het effectief – maar dat staat ook in de brief – dat een aantal onderzoeken vrij lang bij mij blijven liggen. Ik zal straks ook toelichting geven over hoe dat komt. Maar het zwaarste voor mij in uw opmerkingen is de stelling waarin u zegt dat onderzoekers geen beleidsaanbevelingen meer mogen opnemen. Dat is helemaal niet correct, en ik denk dat ze gebaseerd is op een misschien misbegrepen lezing van een verslag van een vergadering.
Ik kan u dan ook meteen geruststellen: in de meerjarenovereenkomst die de Vlaamse Regering afsloot met het Steunpunt Onderwijsonderzoek (SONO) is expliciet opgenomen dat onderzoekers in elke onderzoekslijn beleidsaanbeveling móéten formuleren. Mogen of niet meer mogen speelt dus geen rol; ze móéten beleidsaanbevelingen formuleren.
Dat is niet altijd gemakkelijk. Ik heb daar ook met professor Devos vrij lang over gesproken. Als je midden in een onderzoek zit, en je moet dan een aanbeveling doen naar het beleid toe, dan is dat niet altijd evident.
De onafhankelijkheid van de onderzoekers staat voor mij voorop bij elk onderzoek dat we uitbesteden. Wij bepalen natuurlijk als opdrachtgever de onderzoeksthema’s, maar het zijn de onderzoekers die autonoom daaruit de onderzoeksvragen en hun volledige onderzoeksopzet kunnen bepalen. Ik vind dat ook terecht, want de expertise van de onderzoekers – u hebt de namen van de mensen die in het dagelijks bestuur zitten, ook gehoord – schat ik bijzonder hoog in. Het is voor mij van belang dat ze in volle autonomie hun onderzoek kunnen voeren.
Daar staat tegenover dat ik als opdrachtgever wel mag verwachten dat het onderzoek kwaliteitsvol gevoerd wordt en dat de beleidsaanbevelingen relevant zijn in functie van de beleidsontwikkeling. Waarom zouden we anders beleidsgericht onderzoek financieren vanuit de overheid? Dat is hier geen FWO-onderzoek (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek), het is onderzoek dat vanuit de middelen van Onderwijs komt om het beleid te ondersteunen. Daar is het eigenlijk voor bedoeld. Sinds het begrotingsjaar 2014 geven wij jaarlijks iets minder of iets meer dan 5 miljoen euro uit aan dat onderzoek. Dat is dus ook een heel belangrijke post binnen onze begroting.
Om de kwaliteit van het onderzoek te bewaken, en om de resultaten te kunnen opvolgen, zijn er binnen de werking van ons steunpunt SONO vier thematische opvolgingsgroepen opgericht. Die opvolgingsgroepen zijn samengesteld uit inhoudelijke experts van mijn administratie, de onderwijsinspectie, de onderwijsverstrekkers, de vakorganisaties en de Vlaamse Onderwijsraad. De opvolgingsgroepen ondersteunen de onderzoekers en formuleren finaal een advies over de formele erkenning en vrijgave van het eindrapport door mij. Mijn kabinet is – en wat mij betreft is dat evident – niet vertegenwoordigd in de opvolgingsgroepen. Het is ook niet betrokken bij het onderzoek en niet betrokken bij het formuleren van beleidsaanbevelingen. Ik wil daar toch wel duidelijk in zijn.
Wij – of mijn kabinet dan toch – zijn wel vertegenwoordigd in de algemene stuurgroep die als taak heeft om het steunpunt strategisch aan te sturen en op te volgen. In die stuurgroep worden soms ook onderzoeksresultaten inhoudelijk gepresenteerd in functie van doorstroming naar beleid, maar de opvolging en het advies tot vrijgave van onderzoek gebeurt daar niet.
Er is in de stuurgroep een debat geweest over het formuleren van beleidsaanbevelingen. Dat debat is er niet gekomen op mijn verzoek – daar ben ik ook bijzonder formeel in. De aanleiding waren de discussies in de opvolgingsgroepen over de kwaliteit van sommige ingediende rapporten en de beleidsaanbevelingen. Het ging dan om beleidsaanbevelingen waarvan men vond dat ze niet voldoende onderbouwd werden vanuit het onderzoek, of geen rekening hielden met recente beleidskeuzes. Tijdens dit debat kwam ook naar voren dat vooral jonge onderzoekers worstelen met het formuleren van goede beleidsaanbevelingen.
Mijn administratie heeft naar aanleiding van deze discussie, in overleg met het dagelijks bestuur van het steunpunt, een voorstel geformuleerd met als doel te komen tot meer kwaliteitsvolle, onderbouwde en ook bruikbare beleidsaanbevelingen, wat de finale doelstelling is van dit beleidsgericht onderzoek. Er is daarbij inspiratie gehaald uit het buitenland, met name dat er wordt vertrokken van het eindrapport met conclusies die de onderzoekers onafhankelijk opmaken, waarna een werkgroep met onderzoekers – experten uit de administratie en het onderwijsveld – zich buigt over de beleidsaanbevelingen die de onderzoekers formuleerden.
Na het debat hierover in de stuurgroep heeft ze, rekening houdende met de geformuleerde opmerkingen, beslist om voor twee kleine reviewstudies – dus geen grote onderzoeken maar reviewstudies – die nieuwe aanpak experimenteel uit te testen. Het ging om een reviewstudie naar masters in het basisonderwijs en een reviewstudie naar het vreemdetalenonderwijs in het basisonderwijs. Daarna zal bekeken worden of dit werkt, of er inderdaad voldoende autonomie is voor de onderzoekers en of dit al dan niet een optie kan zijn om in de toekomst op een aantal vlakken toe te passen.
Maar ik was als minister niet betrokken in dit debat, en de eerste keer dat ik daar ten gronde over gesproken heb, is – naar aanleiding van uw interpellatie deze week, maandag of dinsdag – met professor Devos. Ik wilde goed de context kennen van datgene wat nu eigenlijk voorgesteld was. In de brief die professor Devos aan mij gestuurd heeft, en die ik ook zal mee bezorgen, heeft hij trouwens expliciet geschreven dat zij achter het proefproject staan om voor twee reviewstudies deze beleidsaanbevelingen te schrijven in dialoog met de groep van experten uit het onderwijsveld en de administratie. Uit die ervaringen zal blijken wat de voor- en nadelen zijn van die aanpak.
Zij hebben dit dus nogmaals op deze wijze aan mij bevestigd. En ik heb op dit ogenblik eigenlijk geen intentie om mij in dit debat te mengen.
In het verslag van de stuurgroep van juni 2018 staat te lezen dat aan beide rapporten geen beleidsaanbevelingen zullen worden toegevoegd. Dit slaat enkel op de twee reviews en niet op alle mogelijke onderzoeken die nog zullen gebeuren. Het slaat enkel op de twee reviews, en dit punt staat in het verslag omdat de stuurgroep bezorgd was dat de werkgroep die zich over de beleidsaanbevelingen moet buigen, de vrijgave van de rapporten zou vertragen. Om die reden is afgesproken dat de rapporten eerst zonder beleidsaanbevelingen aan mij zouden worden bezorgd, zodat ze konden worden vrijgegeven. De aanbevelingen zouden nadien nog worden toegevoegd.
Mevrouw Meuleman, u hebt gesteld dat het onderzoek vooral zou worden gebruikt in functie van mijn communicatiebeleid. Ik wil hieromtrent toch even mijn hart luchten. Ik denk dat ik in deze commissie al ettelijke keren heb verteld dat ik bij mijn aantreden als minister een kast bomvol dikke en bestofte onderzoeken heb gevonden. Ik druk me redelijk beeldrijk uit. Die rapporten met beleidsaanbevelingen zijn opgesteld, maar er is niets mee gedaan. Er is ten tijde van mijn eerste begroting of mijn eerste beleidsnota nog een hele discussie over die studies en over de budgetten gevoerd. Er zijn van die momenten die iemand bijblijven. De vraag was toen hoe we hiermee aan de slag konden gaan, want het ging tenslotte om beleidsonderzoek.
Ik heb me toen voorgenomen elk onderzoek dat in mijn opdracht wordt geschreven, grondig te laten doornemen en, samen met onze mensen, te bekijken wat we met dat onderzoek kunnen doen. Ik doe dat ook uit respect voor de mensen die het onderzoek uitvoeren. Volgens mij is het voor een onderzoeker niet fijn dat zijn onderzoek nutteloos blijft liggen. Er komt dan geen valorisatie, en dat is bijzonder slecht.
Vervolgens heb ik mijn administratie de opdracht gegeven het onderzoek dat we financieren, meer en beter te valoriseren, niet enkel door de Vlaamse Regering maar ook door middenveldorganisaties en door de scholen zelf. We hebben deze legislatuur tal van initiatieven genomen om onderzoeksresultaten beter en meer bekend te maken, zodat ze ook meer zouden worden gebruikt. Ik vind het mijn plicht uitgevoerd onderzoek breed te verspreiden en om onderzoeksresultaten mee bekend te maken.
Mevrouw Meuleman, u hebt wellicht ook gemerkt dat onderzoeken vaak een vertaling vinden in mijn beleid. Zo heeft het onderzoek ‘Taalstimulerende maatregelen in de praktijk’ tot concrete beleidsmaatregelen geleid. Nederlands niet-thuistaal is toegevoegd aan de lijst van onderwijsvakken in de professionele bachelor voor het secundair onderwijs. Waar zouden we anders de mosterd hebben gehaald?
Ik kan u het volledige overzicht bezorgen bij het verslag van deze vergadering. Ik geef u ook nog even mee dat de rapporten van het SONO altijd worden gepubliceerd op de onderzoekswebsite www.onderwijs.vlaanderen.be/onderzoek en op de website steunpuntsono.be. Verder zijn naar aanleiding van onderzoek door het SONO ook op de website van Klasse artikelen verschenen. Het gaat dan onder meer om stress en welbevinden van schoolleiders, wat volgens mij zeer belangrijk is. Ook in de media zijn artikelen verschenen, onder meer over spijbelen en vroegtijdig schoolverlaten (VSV) of de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Naast een eigen website heeft het SONO ook een eigen nieuwsbrief. Om de doorstroming van de bevindingen naar het beleid en de praktijk nog te versterken, zijn in verband met een aantal onderzoeken, onder meer over team teaching en stress en welbevinden bij schoolleiders, praktijkbrochures gepubliceerd. In mijn beleidsbrief heb ik ook maar liefst 22 keer naar onderzoek door het SONO verwezen. Professor Devos heeft dit in zijn brief ook vastgesteld. Dit was ten tijde van het vorige steunpunt, het Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL), nooit het geval. Ik doe dus zeker aan ‘evidence-informed policy’.
Mevrouw Meuleman, ik nodig u van harte uit om aan de studiedagen en seminaries deel te nemen. Daarnaast hebt u altijd de mogelijkheid om de onderzoekers in deze commissie uit te nodigen om hun bevindingen te presenteren. Ik wacht op dat vlak op initiatief vanuit uw hoek.
Na de vrijgave staat het de onderzoekers trouwens vrij over hun onderzoek te communiceren. Hun autonomie wordt langs geen kanten ingeperkt. De beheersovereenkomst bevat geen belemmeringen voor onderzoekers om na de vrijgave van het rapport over hun onderzoek te communiceren. In het huishoudelijk reglement van de stuurgroep van het SONO staat dat de promotor-coördinator zich ertoe verbindt mij en de voorzitter van de stuurgroep minstens zes werkdagen op voorhand in te lichten over die communicatie. Ik hoor nu kritiek, maar in feite is die regel uit het huishoudelijk reglement van het SSL overgenomen. Dat stond evengoed in het vorig huishoudelijk reglement. Bovendien is dit geen belemmering, maar een aspect van goede samenwerking.
In dat huishoudelijk reglement is overigens ook een regel opgenomen die onderzoekers toelaat om hun resultaten tussentijds te delen en om feedback te vragen op hun work in progress. Onderzoekers kunnen een aanvraag indienen om hun nog niet vrijgegeven onderzoek te presenteren, bijvoorbeeld tijdens wetenschappelijke bijeenkomsten. Ze kunnen een gemotiveerde vraag stellen aan en het akkoord krijgen van de voorzitter van de stuurgroep. Dat is tot nu toe zes keer gebeurd en zes keer is ook toestemming gegeven. Het ging toen om loopbanen in het secundair onderwijs (LiSO), inclusief onderwijs, de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt, financiering en tweemaal over team teaching. Ik kom hier niet in tussenbeide.
Mevrouw Meuleman, dit brengt me bij het heikele punt. In verband met een aantal onderzoeken is de vrijgavetermijn inderdaad een issue geweest. Ik beken volledig schuld en ik neem de verantwoordelijkheid op mij. Ik kan die kritiek wel volgen. U vraagt me de rapporten na dertig dagen automatisch vrij te geven, zoals dat ten tijde van het SSL gebeurde, maar ik wil toch even een misverstand rechtzetten.
U laat uitschijnen dat het SONO al heel wat eindproducten heeft opgeleverd. De meeste onderzoekslijnen van het steunpunt lopen echter over een periode van vier jaar. De meeste eindrapporten worden pas in de loop van 2020 verwacht. Op mijn initiatief hebben we ervoor geopteerd met tussentijdse rapporten te werken en niet tot op het einde van de rit te wachten. De reden waarom ik hiervoor heb gekozen, is net dat we zo sneller gebruik kunnen maken van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers krijgen de kans om op basis van tussentijdse resultaten publicaties op te stellen en om het onderwijsveld en het Vlaams Parlement sneller kennis te laten nemen van bepaalde wetenschappelijke inzichten.
Dit neemt echter niet weg dat bepaalde rapporten te lang op mijn kabinet zijn blijven liggen. Het steunpunt SONO werkt in mijn opdracht. Het is misschien een beroepsmisvorming van mezelf, maar ik bekijk alle opgeleverde rapporten grondig. Als er een rapport van beneden naar boven, naar mijn bureau, komt, en de samenvatting is niet volledig of ik kan er niet uit halen wat de relevantie is, dan gaat het terug naar beneden en moet er een nieuwe samenvatting worden gemaakt. We bekijken die dus grondig en in functie van nuttigheid voor ons onderwijsbeleid en in functie van toepasbaarheid. Wij hebben afspraken gemaakt. Ik heb dat ook met de professor besproken om dat bij mij een beetje vlotter te laten verlopen. Ik moet er gewoon tijd voor nemen om daar grondig naar te kijken, maar ik zal niet nalaten om dat te blijven doen. Soms is het aangewezen om de vrijgave van rapporten te laten samenvallen met de oplevering van andere rapporten. Soms wordt er beslist de vrijgave te koppelen aan de organisatie van een studiedag of een seminarie. Dat betekent dat de vrijgave soms wat langer op zich laat wachten. Daarvoor pleit ik niet schuldig. Ik weet wel dat ik er een aantal echt wel te lang heb laten liggen.
Finaal worden alle rapporten vrijgegeven en integraal gepubliceerd op de website van het ministerie van Onderwijs en het steunpunt SONO. Ik wil formeel stellen dat in de tijd dat een rapport op mijn kabinet ligt, er nooit wijzigingen aan dat rapport worden doorgevoerd. Als het op mijn kabinet ligt, is het gewoon omdat ik het zelf nog niet grondig heb kunnen bekijken.
U doet het voorstel om rapporten vrij te geven binnen de dertig dagen na oplevering, zoals vroeger. Los van het feit dat er in het steunpunt SSL niet gewerkt werd met een dergelijke termijn en u ook vergeet te vermelden – dat vind ik wel kras, collega Meuleman – dat de minister toen over een vetorecht tot vrijgave beschikte, wat nu niet meer het geval is, wil ik liever niet terugkeren naar de praktijk van het steunpunt SSL. Toen kregen de stuurgroepleden die twee keer per jaar samenkwamen, vlak voor de stuurgroepvergadering in één keer veel rapporten opgestuurd. Als ik zie hoeveel tijd het bij ons vraagt om ze te lezen, stel ik me de vraag of iedereen dat zo grondig kon lezen, of er aandacht was voor de wijze waarop je kon valoriseren en of de minister die rapporten wel zo gemakkelijk kreeg en of ze niet gemakkelijker dan vandaag gewoon ergens werden weggelegd.
Met het nieuwe steunpunt SONO hebben we met de Vlaamse Regering voluit de kaart getrokken van meer beleidsrelevantie en meer valorisatie. We betrekken beleidsexperts van de administratie, de onderwijsinspectie en belanghebbenden zoals de onderwijsverstrekkers en vakorganisaties heel nauw bij het onderzoek, van in de beginfase tot bij de valorisatie. Ik nodig ook regelmatig onderzoekers uit om hun onderzoek te komen toelichten op mijn kabinet. En dat vraagt meer tijd dan een rapport in de kast leggen en er niets mee aanvangen.
Collega Meuleman, ik begrijp dat u een interpellatie tot mij richt, maar ik zal er wel over waken dat er sneller een reactie komt en dat de redelijke termijn meer gerespecteerd wordt. Ik vind dat u daar gelijk in hebt. Nog eens, als u gelijk hebt, dan moet ik dat ook toegeven.
Tendentieus vind ik wel de zin – ‘beschuldiging’ is misschien een te zwaar woord – waarin u zegt dat de meerderheidspartijen systematisch eerder kennis zouden krijgen van onderzoeksresultaten dan de oppositiepartijen. Dat is wat mij betreft niet correct. Eerlijkheidshalve moet ik zeggen dat er één dossier geweest is waar we inderdaad de onderzoekers hebben uitgenodigd op een overleg tussen de meerderheidsfracties. Dat was in het kader van het Inschrijvingsdecreet waarbij we een aantal inzichten uit het onderzoek hebben ingebracht in de discussie. Dit was de enige keer. Tenzij u me voorbeelden kunt geven, is het zeker niet zo dat onderzoeksrapporten systematisch apart aan alle meerderheidspartijen zouden worden bezorgd. Ik weet ondertussen dat u er voorstander van bent dat we op een goed onderbouwde manier aan beleid moeten doen.
Tot slot wil ik nog aangeven dat we, zoals in de beheersovereenkomst staat, het steunpunt SONO in 2019 zullen evalueren. Ik zal hierover ook aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) advies vragen. Het rapport zal worden afgerond tegen het begin van volgend schooljaar. De bedoeling van deze evaluatie is om de werking van het steunpunt te bekijken en hieruit zaken te leren die meegenomen kunnen worden in de werkzaamheden om te komen tot de erkenning en subsidiëring van een steunpunt beleidsgericht onderwijs tegen de zomer van 2020.
Voor het vervolg zou ik u toch nog willen wijzen op het feit dat er een brief is die ik jullie zal bezorgen. De voorzitter van de stuurgroep, Jeroen Backs, heeft een reactie bezorgd op uw opiniebijdrage in Knack. Ik zal de reactie van Jeroen Backs meegeven aan alle leden van de commissie. Ik denk dat de heer Backs per mail een uitnodiging heeft verstuurd om wat duiding te geven over de wijze waarop het beleidsgericht onderzoek wordt georganiseerd.
Ik hoop om op deze wijze een aantal zaken te hebben rechtgezet en mijn uitdrukkelijke appreciatie te hebben geuit voor de manier waarop aan onderzoek wordt gedaan en om mijn goede intenties mee te geven als het gaat over de vrijgavetermijn van onderzoek, want dat is het meest heikele punt wat mij betreft.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Eerst en vooral: beleidsondersteunend onderzoek is onderzoek in opdracht van het beleid. Maar dat wil geenszins zeggen dat dat het beleid moet ondersteunen, dat dat beleidskeuzes moet ondersteunen of genomen beslissingen moet bevestigen of ondersteunen. Wel integendeel. Dat is evengoed volledig onafhankelijk onderzoek, wat de resultaten ook zijn. Dat moeten we altijd voor ogen houden.
Minister, u zegt altijd: ‘U zegt ... U beschuldigt ...’ Ik ben hier eigenlijk de spreekbuis en de vertolker van een aantal zaken die zeer letterlijk uit de verslagen van de stuurgroep komen. Het zijn allemaal citaten, die eigenlijk geuit zijn door de Vlor. De Vlor is op zijn beurt de spreekbuis van een grote groep mensen en van een aantal onderzoekers die zeer duidelijk een aantal bezorgdheden hebben.
Ik licht dat toe en geef een aantal letterlijke citaten mee. Dan wordt het toch wel duidelijk dat ik niet zomaar iets heb zitten opkloppen en dat ik niet zomaar mensen heb willen beschuldigen, maar dat ik gewoon een aantal oprechte bezorgdheden heb proberen te vertolken.
Ik heb de verslagen van de stuurgroep mee. U hebt die meegestuurd met het antwoord op mijn schriftelijke vraag. De eerste stuurgroep was op 22 september 2016. Dat was gewoon een toelichting bij de rol van de stuurgroep enzovoort. Daar loopt alles nog goed.
Dan is er het verslag van de tweede stuurgroep SONO, op 10 november 2016. Daar krijgen we de voorstelling van het huishoudelijke reglement. En daar hebben we de vertegenwoordiger van de Vlor, die toch al een aantal bezorgdheden meegeeft. “Zij maakt bezwaar tegen de vrijgavebeslissing door de minister en vraagt hoe dit gestipuleerd werd in het vorige steunpunt. Zij is vragende partij om met termijnen te werken. Zij verwijst naar de werkwijze bij onderzoeksrapporten van het Rekenhof: de onderzoekers kunnen in alle onafhankelijkheid beleidsconclusies schrijven; interne oplevering aan de minister, die een maand de tijd heeft om samen met de administratie een schriftelijk antwoord te geven op de beleidsconclusies; de onderzoekers geven schriftelijk aan hoe zij dit antwoord verwerken. Al deze stukken worden dan publiek gemaakt.” Dat is dus ook een mogelijke werkwijze. Zij geeft daar al aan dat de termijnen en de manier waarop beleidsconclusies verwerkt worden, anders kunnen.
Dan gaat het verder: “De vertegenwoordiger van de Vlor wijst erop dat er verschillende vormen van output op verschillende momenten te vinden zijn in de meerjarenplanning van de onderzoeken. Op zich vindt zij dat positief maar ze vraagt zich af of over iedere vorm van output vrijgavebeslissing moet gevraagd worden aan de minister. De Vlor is vragende partij voor garantie van spoedige vrijgave.”
We zitten hier nu telkens bezig over die termijnen. U hebt gezegd dat in een aantal gevallen de onderzoeken inderdaad te lang op uw bureau zijn blijven liggen. Van de 34 goedgekeurde is bij 60 procent de termijn niet gerespecteerd. De helft daarvan is langer dan een jaar blijven liggen. Er zijn er die anderhalf tot twee jaar op uw bureau zijn blijven liggen, minister. Het gaat hier over onafhankelijk onderzoek. Het is voor onderzoekers belangrijk dat zij hun onderzoek kunnen valoriseren en publiceren, zodat er nog interesse is in de publicatie van hun onderzoek. En dat gaat niet als je twee jaar na datum van een onderzoek nog moet proberen om je onderzoek aan een wetenschappelijk tijdschrift te slijten. Dat is toch wel belangrijk.
Hier werden dus een eerste keer de timing en de manier waarop dat wordt vrijgegeven, serieus aangekaart. Dan krijgen we nog een aantal andere stuurgroepvergaderingen. De volgende stuurgroep, de derde, is op 10 maart 2017. Daar herhaalt de Vlor zijn bekommernis “om te komen tot een snelle vrijgave van de rapporten, zodat deze maximaal maatschappelijk benut kunnen worden. De Vlor-vertegenwoordiger vindt dat er een serieuze mindshift gebeurd is over dit item bij het nieuwe steunpunt en vraagt onder meer in functie van vrijgave deelrapporten om vanuit deze benchmarking de bepalingen inzake vrijgave te herbekijken. De administratie geeft aan dat er geopteerd is voor een zo licht mogelijke vrijgaveprocedure via de opvolgingsgroepen, maar waarbij de minister als opdrachtgever toch ook haar rol kan spelen. De bezorgdheid van de Vlor wordt genoteerd.” De administratie geeft dus aan dat er toch wel een filter op zit, terwijl de Vlor duidelijk aangeeft dat dat eigenlijk niet kan.
Dan krijgen we het verslag van 2 juni. Dan is er het verslag van 27 oktober. Daarin gaat het daar wat minder over.
Collega Meuleman, ik kijk naar de klok. We zijn aan onze vijf minuten. Kunt u afsluiten?
Ik heb toch nog een aantal belangrijke zaken, voorzitter.
Ik kom dan bij het rapport van 26 maart. Daar zijn er ook heel wat opmerkingen bij het overzicht van opgeleverde, maar niet vrijgegeven onderzoeken. Daar wordt ook weer aangekaart dat een aantal zaken niet vrijgegeven zijn. Er wordt nog eens onderstreept hoelang die procedure wel duurt.
Dan krijgen we de discussie over bepaalde rapporten, en dan is de vraag of de rapporten vrijgegeven zijn. Daarop krijgen we in het verslag het letterlijke citaat: “De rapporten worden eerst aan de meerderheidspartijen bezorgd en in een latere fase vrijgegeven.” Dat staat letterlijk in het verslag van 27 oktober.
En dan hebben we het laatste verslag, van 29 juni 2018, zeer recent dus. Dat is de grote discussie over het proces van de totstandkoming van de beleidsaanbevelingen, ‘presentatie van voorstel en goedkeuring’. Er staat een voorstel van nieuwe aanpak in. Ik citeer: “Wat houdt het voorstel van de nieuwe aanpak in? Het onderzoeksrapport bevat geen beleidsaanbevelingen, maar enkel de conclusies van het onderzoek en een duidelijke beleidssamenvatting. Na de laatste opvolgingsgroep wordt een traject gestart met geïnteresseerde stakeholders, experts van het ministerie en onderzoekers, om te komen tot verschillende mogelijke beleidspistes.” Eerst wordt er gezegd ‘geen beleidsaanbevelingen’, daarna gaat het over een extra groep die samen met de minister zal bekijken welke beleidsaanbevelingen mogen worden gegeven. Ik citeer verder: “Voor het traject is er een cotrekkerschap van het departement en het Steunpunt SONO. De opvolgingsgroep waakt strenger dan nu het geval is over de kwaliteit en nuance van de geformuleerde beleidsaanbevelingen.”
Dan staat er in het verslag dat het voorstel tot een uitgebreide discussie leidt, waarbij er heel wat leden opmerkingen hadden: “Hoe garanderen we de onafhankelijkheid van onderzoekers?” En dan: “De vertegenwoordiger van de Vlor maakt een aantal bezwaren tegen het voorstel en geeft aan er niet mee akkoord te zijn. De Vlor vindt dat de onderzoekers in eigen naam in het rapport de beleidsconclusies vanuit de eigen expertise en professionaliteit moeten kunnen schrijven. Als de onderzoekers fouten maken, dan valt dat onder hun verantwoordelijkheid. De administratie en de minister kunnen de beleidsaanbevelingen wel of niet volgen en aanpassen, maar dat dient transparant te gebeuren.” En verder staat er: “De vertegenwoordiger van de SERV sluit zich hierbij aan. Het is volgens haar een meerwaarde van de steunpunten dat de onderzoekers zelf beleidsaanbevelingen maken.”
We hebben allemaal die brief kunnen lezen. Jeroen Backs heeft naar heel wat mensen gemaild om te melden dat er voorheen wat problemen waren geweest met een aantal beleidsaanbevelingen. Maar moet je dan die procedure omgooien? Gaan we de procedure omgooien omdat er enkele rapporten zijn waarvan de kwaliteit van de beleidsaanbevelingen ons niet helemaal zinde? Ik denk toch van niet, minister.
U hebt toegegeven dat er omtrent de termijnen serieuze problemen zijn. Meer dan de helft blijft veel te lang liggen. Er is inzake de beleidsaanbevelingen een extra filter gekomen, een alternatieve procedure die nu opgestart is waarbij men begint met proefprojecten, maar die men wil doorduwen en die de onafhankelijkheid van de onderzoekers belemmeren. U zegt dat dit absoluut niet uw intentie is.
Het resultaat van deze interpellatie zal een motie zijn, die zeer gematigd is, maar wel zegt dat de termijnen moeten worden gerespecteerd en dat de vrijheid moet worden gegarandeerd om beleidsaanbevelingen te formuleren. We moeten die motie goedkeuren als bevestiging en geruststelling naar de onderzoekers opdat ze in alle onafhankelijkheid onderzoek zullen kunnen doen. Het is belangrijk om dat te bevestigen.
De heer De Ro heeft het woord.
Bij de bespreking van de begroting en de beleidsbrief heb ik gepolst naar de vrijgave van een onderzoek. Ik heb gevraagd of het mogelijk is om een lijst te bezorgen van de onderzoeken die nog komende zijn, in welke fase ze zitten en in welke termijn van vrijgave is voorzien. Dat moet nu niet vandaag, dat mag ook schriftelijk. We naderen het einde van de legislatuur en het zou goed zijn mocht dat beschikbaar zijn. We zullen binnenkort onze verkiezingsprogramma’s maken. We hebben toch heel graag dat het stuk Onderwijs gebaseerd is op recent wetenschappelijk onderzoek.
Ik heb de minister horen zeggen dat er wel wat termijnen zijn overschreden en dat ze daarvoor zelf de verantwoordelijkheid neemt. Dat siert haar. Vanuit parlementair standpunt bekeken, hebben we er wel alle baat bij om zo transparant mogelijk te zijn op het vlak van termijnen en dat die ook worden gehouden. Het maakt niet uit van welke partij de minister nu is, van welke partij de volgende minister zal zijn en van welke partij de vorige minister was. Het is van het allerhoogste belang dat in tijden dat de publieke opinie en politieke debatten meer gevoerd worden in teksten van 140 karakters, wij als commissie en u als minister debatten kunnen voeren op basis van inhoud en degelijke inhoud. Dan zullen we waarschijnlijk nog verschillen van mening tussen de partijen, soms binnen de meerderheid en soms over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, over wat er moet gebeuren met bepaalde aanbevelingen, maar dat is nu eenmaal de invalshoek van een partij. We hebben dan ten minste wel wetenschappelijke resultaten.
Onze fractie is zeker ook gevoelig voor het argument van mevrouw Meuleman dat het uiteindelijk ook onderzoekers zijn. Oké, ze werken in opdracht van en ze worden betaald met middelen van het ministerie van Onderwijs, maar voor hun beroepsfierheid en voor hun academische loopbaan is het kunnen publiceren van dit type onderzoek van cruciaal belang. Dan zijn termijnen die met maanden of jaren worden overschreden, zeker niet positief.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Namens de sp.a-fractie wil ik ook het belang onderstrepen van degelijk en goed onderbouwd beleidsvoorbereidend wetenschappelijk onderzoek. Voor het draagvlak inzake onderwijshervormingen tot op de klasvloer, is het belangrijk dat we wetenschappelijke evidentie kunnen aantonen om beleidskeuzes te staven. We vinden het dan ook ontzettend belangrijk dat dit wetenschappelijk onderzoek, zeker als het beleidsondersteunend is, in alle objectiviteit en onafhankelijkheid kan worden gevoerd. We gaan ervan uit dat die onafhankelijkheid gewaarborgd is zowel binnen het Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL), als binnen het kader van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO), als binnen het kader van het nieuwe SONO. Maar een aantal caveats die mevrouw Meuleman aanhaalt, vinden we belangrijk genoeg om te onderstrepen en om duidelijk de rode lijn te trekken inzake het onderscheid tussen administratieve afhandeling en publicatie van resultaten enerzijds en politieke inmenging anderzijds.
Minister, u hebt aangegeven dat er een aantal bezorgdheden zijn met betrekking tot de timing. U slaat mea culpa, wat zeker belangrijk is. Ik wil wel het pleidooi ondersteunen voor een termijn op de publicatie van de resultaten met en zonder beleidsaanbevelingen. Men zou daar nog een kloof kunnen laten, namelijk dat de wetenschappelijke resultaten – de output – gepubliceerd worden en dat er in overleg wordt gegaan met de onderzoekers om daaruit beleidsaanbevelingen te distilleren in een tweede fase.
Ik vind het ook belangrijk dat onderzoekers in volle onafhankelijkheid en los van budgettaire, politieke of andere ‘contraintes’ hun aanbevelingen kunnen doen.
Misschien is het dus ook belangrijk om dat onderscheid te maken, ook in de beleidsaanbevelingen: wat is, bijvoorbeeld, haalbaar binnen het lopende regeerakkoord, wat is wenselijk op basis van de resultaten van dat onderzoek? Ook wat dat betreft, zou men toch wel een onderscheid moeten maken, en dat kan men dan ook in zijn aanbevelingen meegeven. Wat ons betreft, moet kwaliteit dus altijd vooropstaan, moet onafhankelijkheid vooropstaan, en uiteraard ook een goede timing, die ook traceerbaar is voor het parlement en voor andere actoren in het onderwijsveld. Ik denk dat er qua timing problemen zijn. Dat wordt ook erkend. Wat kwaliteit betreft, ik denk dat de kwaliteit van ons wetenschappelijk onderzoek doorgaans hoog is, maar als er problemen zijn, dan moeten we ook niet aarzelen om die te benoemen en daarover in overleg te gaan.
Het formuleren van beleidsaanbevelingen vind ik de kern van beleidsondersteunend wetenschappelijk onderzoek. Het heeft weinig zin om onderzoek te doen waarvan de maatschappelijke relevantie, de meerwaarde of de hanteerbaarheid dan nul is. Ik zou dus absoluut willen pleiten voor een heel transparante en ook heel breed gedragen procedure, met de Vlor, met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), met de stuurgroep van het SONO, vooral ook met een goede bewaking van de kwaliteit en de timing, zodat alle fracties in dit parlement en alle andere onderwijsactoren inzicht krijgen in het wetenschappelijk onderzoek, met beleidsaanbevelingen, zonder politieke interferentie. Het lijkt me zeer belangrijk om daar inzicht in te krijgen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, in een eerste opzicht is de vraag die collega Meuleman naar voren brengt, voor onze fractie ook een belangrijke vraag, namelijk over het ter beschikking stellen van het onderzoek dat met belastinggeld is gefinancierd. Wij denken dat dat een legitieme vraag is.
Zelf heb ik ooit nog op de afdeling Beleidscoördinatie (ABC) gezeten – nu de afdeling Strategische Beleidsondersteuning (SBO) – en heb ik OBPWO-projecten zien passeren, dus ik begrijp wel de opmerking dat sommige projecten langer blijven liggen. Ik verklaar me nader. Soms komen projecten in een stroomversnelling, komen er veel meer naar de stuurgroep. Je kunt op voorhand wel een aantal richtlijnen geven over hoe onderzoeken methodologisch worden opgebouwd, maar soms blijkt dan dat ze anders worden uitgevoerd en worden ze bijgestuurd door de stuurgroep. Dat is dan geen politieke inmenging, maar puur door de stuurgroep of de onderzoekers zelf. Soms stellen we vast dat beleidsaanbevelingen bij sommige onderzoeken toch wel heel voluntaristisch zijn geformuleerd op basis van de soms smalle scope van het onderzoek.
Ik denk dat dat van alle tijden is. Ik denk dat dat ook bij vorige ministers zo is geweest. Op dat vlak is er inderdaad een spanningsveld, als dat al als spanningsveld naar voren mag worden geschoven, tussen het onderzoek, beleidsaanbevelingen en hoe die tot stand zijn gekomen. Tot daar kunnen we als fractie wel volgen als sommige zaken langer blijven wachten.
Ik neem er één heel concreet onderzoek uit, de studiekostenmonitor. Collega De Meulemeester heeft er in het verleden ook al naar verwezen. Dat is een onderzoek waarnaar wij allemaal reikhalzend uitkijken. We vernemen dan bijvoorbeeld dat de steekproef te klein is, zodat men daar eigenlijk geen valide uitspraak over kan doen. Dat zijn voor ons valide redenen om als parlement om onze honger te blijven. Binnenskamers vloeken we dan wel eens, omdat dat net een onderzoek is waar we toch allemaal naar uitkijken.
Collega’s, minister, misschien is het een optie om op bepaalde momenten gewoon een overzicht te geven van de onderzoeken die lopen. Dat kan dan gaan over het SONO, monitors, het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen, internationaal vergelijkend onderzoek, beleidsvoorbereidend onderzoek, OBPWO, wat wel uitdovend is, beleidsevaluatieonderzoek, studieopdrachten, juridisch onderzoek of onderzoek van de vorige steunpunten. We hebben een heel gamma ter zake. Dan hebben we een overzicht van wat nu loopt, wat is afgerond, in welke fase iets zit en waarom iets vertraging heeft opgelopen.
Ik wil immers ook het volgende vermijden. We moeten daar niet flauw over doen: op het moment dat het onderzoek naar buiten komt, geeft dat aanleiding tot parlementair debat, en gelukkig maar. Het zou echter jammer zijn, mochten er parlementaire debatten ontstaan over onderzoeken waarover stuurgroepen en ook andere onderzoekers het eigenlijk eens zijn dat ze niet breed genoeg zijn om er een parlementair debat over te doen. Dan krijg je een heel raar debat, een parlementair debat over al dan niet valide uitspraken op basis van het onderzoek dat is gebeurd. Dat wil onze fractie toch absoluut vermijden. Als men regelmatig een overzicht kan geven van waar men staat, wat de reden is waarom sommige onderzoeken vertraging oplopen, wat de reden is waarom sommige onderzoeken niet worden vrijgegeven, dan zou dat misschien wel een aantal ideeën kunnen wegnemen die daaromtrent leven.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, wat het tijdig vrijgeven betreft, heb ik duidelijk begrepen dat de minister zegt dat ze de verantwoordelijkheid op zich neemt, en tegelijkertijd haar engagement. Wat de andere elementen van de interpellatie betreft, en ik heb geprobeerd zo goed mogelijk te luisteren, meen ik dat die toch wel zijn weerlegd en bijzonder sterk genuanceerd.
Collega’s, ik grijp eventjes terug naar het begin van deze legislatuur. Bij de eerste begroting hebben we een vrij uitgebreide discussie gehad over de onderzoeken die waren gebeurd. Minister, u hebt daar ook naar verwezen. Ik meen me te herinneren dat toen diverse fracties de volgende zorg hadden: moeten al die studies gebeuren, zijn ze allemaal even relevant en wat is de kostprijs ervan? Ik wil toch nog eventjes aanbrengen dat dit een zorg was die in deze commissie leefde in het begin van deze legislatuur.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Misschien eerst nog wat opmerkingen over die termijn. Ik heb net gezegd dat een aantal onderzoeken bij mij blijven liggen. Er zijn echter heel weinig onderzoeken die in deze legislatuur zijn opgeleverd waarvan ik niet weet dat ze bestaan, en als ze bestaan, dan vraag ik wat erin staat en zal ik er toch een aantal hoofdlijnen uit kunnen halen, gewoon omdat dat me interesseert. Ik vind het ook nuttig om te weten hoe je je beleid wetenschappelijk kunt onderbouwen. Soms leiden we daar maatregelen uit af. Het is ook om die reden dat ik vraag aan de mensen van mijn kabinet en, wanneer de beleidsbrieven worden geschreven, aan de administratie, dat ze zouden proberen het onderzoek dat we hebben, mee te integreren in die beleidsdocumenten. Ik heb dat gemist toen ik aankwam in deze legislatuur. Dat was ook een beetje de traditie bij mijn vorige bevoegdheden. Ik vind dat belangrijk. Het is überhaupt ook een belangrijke waardering voor de mensen die dat onderzoek doen.
Collega Meuleman, ik blijf geen voorstander van uw voorstel om dat binnen de dertig dagen vrij te geven. Ik heb wel geluisterd naar de nuanceringen die collega Gennez daarop aanbrengt. Zij stelt voor een splitsing te maken... (Opmerkingen van Elisabeth Meuleman)
Het is nu aan mij, collega Meuleman. Ze stelt voor dat men het onderzoek al kan vrijgeven en dat men dan zou bekijken wat men met de beleidsaanbevelingen kan doen. Ik zal u echter mijn persoonlijke mening geven over het experiment dat ze nu zullen doen. Ik ben daar persoonlijk niet zo wild van. Ik denk dat het belangrijk is dat het experiment plaatsvindt, maar ik vind ook, collega Gennez, zoals u zelf suggereert, dat, als je een beleidsaanbeveling doet, je niet verplicht bent om rekening te houden met de hele budgettaire context waarin de regering zich bevindt. Dat fnuikt ook. Anderzijds vind ik het wel interessant, en daar moeten we wel eens over nadenken, om, als er een onderzoek is, dan ook eens te bekijken wat de context is en op welke manier je dat kunt vertalen. Dat is dan echter de tweede fase. Dat is iets dat, wat mij betreft, niet noodzakelijk bij die eerste beleidsaanbevelingen thuishoort. Nu heeft dat dagelijks bestuur – ik weet niet wat de naam van die groep precies is – mij gevraagd om dat experiment te mogen doen. Ik ben niet degene die hen zal muilkorven, die zal zeggen dat ze dat niet mogen doen. Voor mij mogen ze dat doen, maar ik heb dinsdag of maandag aan professor Devos gezegd dat ik eigenlijk betwijfel of dat de beste werkwijze is voor de toekomst.
Ik heb dat voorstel niet zelf gedaan. Dat is gegroeid uit de groepen. Dat is helemaal niet aan mijn brein ontsproten. Dat staat volledig los van het feit dat het soms lang duurt om ze vrij te geven. Een automatische vrijgave zou ik echter zeer spijtig vinden. Er wordt nu ook soms met onderzoekers contact opgenomen met de vraag of het niet nuttig zou zijn om een studiedag omtrent iets te organiseren. Dat is al ettelijke keren gebeurd. Men is dan ook blij dat we dat willen organiseren, en ik zou graag die mogelijkheden houden.
In de brief die de mensen aan mij geschreven hebben, staat ook dat het allemaal een beetje te lang duurt, en dat ze daar wat gefrustreerd over zijn. Ik begrijp dat ook. Men zegt dat er bij de onderzoekers inderdaad een zekere frustratie bestaat over de lange termijn tot vrijgave van sommige rapporten, maar dat de SONO-studiedag van 4 oktober, tot hun tevredenheid, de vrijgave van een groot aantal rapporten versneld heeft.
In die zin ben ik ongeveer weer mee. Dat betekent dat ik kan proberen om het nu voor de laatste periode van de legislatuur consequent te doen. Ik heb ook begrepen dat er een studie een jaar is blijven liggen; ik was ook verrast toen u dat net zei, mevrouw Meuleman. Ik dacht: dat kan niet. Een jaar vind ik veel te veel. Maar het klopt dat er een onderzoek niet op mijn bureau is blijven liggen – want ik heb het heel snel vrijgegeven – maar op een ander bureau. Dat was een menselijke fout. Het was trouwens een heel interessant onderzoek, waarvan ik vond dat het heel snel vrijgegeven mocht worden. Het ging over de studieloopbanen, denk ik. Dat heeft dus niets te maken met enige kritiek of een lezing die ik nog wilde doen. Bij een aantal andere rapporten is dat wel het geval geweest.
Collega Daniëls in het bijzonder, maar ook collega De Ro, ik vind het wel goed dat we op een of twee momenten een stand van zaken geven. Ik zal bekijken op welke manier we ons daar zo snel mogelijk op kunnen organiseren. Dan weet je ook goed dat een onderzoek lopende is. Ofwel moeten we de stand van het onderzoek op de website zetten, zonder dat het onderzoek beschikbaar is. Zo wordt het voor mij ook gemakkelijker, want de informatie voor jullie is ook mijn informatie. Als dat onderzoek dan op een bepaald moment naar het kabinet gaat, is ook geweten dat het naar boven gestuurd is. Ik heb daar geen probleem mee.
Ik zal dus bekijken op welke manier we ons daarop kunnen organiseren. Dat is voor jullie transparant, en dan weet je ook welke onderzoeken er zijn. Maar ik stel voor dat we dat bespreken met onze administratie en met het dagelijks bestuur van SONO zelf. Ik denk dat het ook goed is dat het in het parlement komt. Mevrouw Meuleman, ik apprecieer ook de toon van uw interpellatie; ik probeer alleen maar om het beter te maken. En ik ben ook de eerste om het toe geven als ik zelf iets een beetje durf te laten liggen. Maar daar zit geen kwade trouw bij.
We hebben ook even gekeken of de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een unaniem advies heeft gegeven over die automatische vrijgave. Dat blijkt niet zo te zijn. Dat was een persoonlijke mening van mevrouw Douterlungne, zonder dat dat daar uitgebreid besproken werd. (N.v.d.r. Het kabinet van minister Crevits heeft gevraagd om volgende rechtzetting aan het verslag toe te voegen: "Het was de intentie van de minister om duidelijk te maken dat er geen advies van de Vlor was dat pleitte om de vrijgave van onderzoek te doen binnen vaststelbare termijnen (bv. een maand). Een dergelijk advies is er inderdaad niet. De Vlor wijst er echter wel terecht op dat er wel verschillende adviezen zijn over het feit dat de Vlor over de resultaten van onderzoeken wil kunnen beschikken (en dat dus elk onderzoek dient te worden vrijgegeven).")
Mijn voorstel zou dus echt zijn dat we de regels of het systeem houden zoals het is, maar met gewoon wat meer spoed en transparantie. Ook dat zal een argument zijn voor mij: als het op de website komt wanneer het op mijn kabinet is, dan is de kans reëel dat ik zal zorgen dat het daar op een fatsoenlijke termijn ook weer buitengeraakt. En als het niet vrijgegeven wordt op vraag van, of met instemming van de stuurgroep, omdat er bijvoorbeeld een studiedag is, dan kunnen we dat meteen ook zo publiceren.
Mevrouw Gennez en mevrouw Meuleman, ik ben het absoluut eens met de opmerkingen die er waren – op een voorzichtige wijze – rond politieke inmenging. Ik heb ook geen enkele intentie, en ik heb nooit de opdracht gegeven, om resultaten van onderzoek te wijzigen. Dat zou ik wel kras vinden. Ik vind wel – en ik heb dat ook met professor Devos besproken – dat er aandacht moet besteed worden aan de wijze waarop beleidsaanbevelingen geformuleerd worden. Professor Devos heeft mij zelf gezegd dat hij geen klagen heeft over de vrijgave van de onderzoeken waar hij zelf aan werkt. Hij heeft ook heel veel ervaring met het formuleren van aanbevelingen. Maar dit is ook iets wat je onder de knie moet krijgen, en waar ook voldoende aandacht moet aan besteed worden, om jongere of oudere onderzoekers aan te leren op welke wijze ze dat het best kunnen doen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik hoor u zeggen dat u moeite zult doen om onderzoeken sneller vrij te geven. Ik hoor u ook zeggen dat u geen voorstander bent van een nieuwe procedure, en dat we niet kunnen zeggen dat het veel te lang duurt vooraleer onderzoeken vrijgegeven worden. Dus laten we dan maar een andere procedure installeren waarbij de resultaten worden vrijgegeven zonder beleidsaanbevelingen? Dat lijkt mij absoluut geen correct antwoord op het feit dat het vrijgeven van onderzoeken te lang duurt.
Ik denk dat die beleidsaanbevelingen essentieel zijn, en dat de onderzoekers vrij moeten zijn om de beleidsaanbevelingen te doen die ze willen doen. De minister heeft altijd het recht om daarop te antwoorden, en dat zie je in de procedures die toegepast worden bij het Rekenhof ook. Je krijgt de aanbevelingen, dan krijg je een reactie van de minister, en dan zie je inderdaad – ik denk aan het laatste Rekenhofrapport over die inkanteling: hier zitten een aantal elementen in waar onvoldoende rekening mee gehouden is. Dat kan dan tegengesproken worden, publiek maar in alle transparantie. En dat is voor mij essentieel.
En het is niet zo alsof nu om het even welke malloot om het even welke beleidsaanbevelingen kan doen. Die worden vrijgegeven. Er is op dit moment al een procedure voor onderzoeken, waarbij er voor elk onderzoek een of meerdere ervaren promotoren zijn die de teksten nalezen voor oplevering. Na de oplevering is er een grote opvolgingsgroep die feedback geeft voor de finalisering. Dan is er nog de grote stuurgroep die advies geeft over de vrijgave. Daar zitten dus al filters in.
Ik denk dat er dus geen nood is aan die nieuwe procedure, dat we dat moeten bevestigen en – vandaar ook mijn motie – dat we toch een termijn moeten installeren. Van mij mag dat ook zestig dagen zijn in plaats van dertig dagen. We kunnen ook zeggen dat daar gemotiveerde uitzonderingen op gegeven worden, als we zoiets zeggen. Maar ik denk dat het signaal wel belangrijk blijft om te zeggen dat we de termijnen beperkt houden, dat de vrijgave zo snel mogelijk gebeurt, en dat de beleidsaanbevelingen onafhankelijk kunnen gebeuren en evenwaardig voor meerderheid en oppositie. Ik zou dat toch willen bepleiten, en dat signaal geven vanuit het parlement.
Want ik heb het gevoel dat we eigenlijk niet ver van elkaar af staan wat de interpretatie betreft, maar dat er toch wel een aantal dingen in de praktijk fout zijn gelopen. En ik ben het niet die dat zegt, maar de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), en een aantal onderzoekers uit de stuurgroep die zeer duidelijk een signaal gegeven hebben in die verslagen.
Mevrouw Meuleman, u kondigde een motie aan. Ik neem aan dat u op de hoogte bent van de reglementair bepaalde indieningstermijn.
De interpellatie is afgehandeld.