Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, in de commissie Onderwijs van 7 juli 2016 bespraken we al de tekorten aan leerkrachten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, naar aanleiding van vragen om uitleg van de collega’s Segers en Meuleman. We hebben al elk jaar deze problematiek aangekaart: als het niet de tekorten aan plaatsen waren dan wel de tekorten aan leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs. U bevestigde toen deze noden.
Vorig jaar al berekende Brussels Studies dat het totaal aantal voltijdsequivalenten (vte’s) voor het schooljaar 2019-2020 minstens 155 zal bedragen. In een ideale situatie zouden echter ruim 342 vte’s nodig zijn. Hoewel het om ‘slechts’ 3 tot 7 procent gaat van het totaal aantal leerkrachten, zijn lerarentekorten desalniettemin erg voelbaar. Vacatures geraken doorgaans niet of pas na enige tijd ingevuld, andere leerkrachten moeten inspringen naast hun vaste opdracht, of directeurs moeten wederom hun takenpakket noodgedwongen uitbreiden. In uw antwoord uitte u de prognose dat de reserves in Vlaanderen en voornamelijk Vlaams-Brabant deze aantallen zouden indekken.
Het is echter onduidelijk in welke mate het beleid ten aanzien van het veel grotere lerarentekort aan Franstalige zijde, oplopend tot 1822 vte’s, vruchten afwerpt. Deze aanpak oefent immers een grote invloed uit op de eventuele instroom van bijkomende leerlingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs en de Rand. Er is inderdaad een grote druk op Nederlandstalige scholen, niet alleen als gevolg van hun goede reputatie op het vlak van kwaliteit, maar ook omdat men minder het risico loopt dat de jongeren gedurende enkele weken geen les krijgen.
De oorzaken van het lerarentekort zijn uiteenlopend. Er is een hoge uitstroom van starters, die maar liefst 20 procent bedroeg in 2014. Bovendien brengt de grootstedelijke en anderstalige context evenals de diversiteit van Brussel, uitdagingen met zich mee voor leerkrachten. De meesten zijn niet voorbereid op deze uitdagingen. Ik heb het niet alleen over de praktijkschok maar over de dubbele praktijkschok wanneer het deze context betreft.
Tot slot woont ongeveer 90 procent van de Brusselse leerkrachten buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, hetgeen een uitstroom naar nabijere werkplekken met zich meebrengt. De meeste mensen werken graag zo dicht mogelijk bij huis.
Minister, hebt u omtrent deze problematiek specifieke onderwijspunten geagendeerd tijdens het interministerieel Overlegcomité? Indien ja, wanneer werd dit besproken en hoe evalueert u de uitkomst van deze gesprekken? Indien neen, welke motivering haalt u hiervoor aan gezien de eerder geschetste problematiek?
Hoe worden scholen momenteel ondersteund om vacatures zo efficiënt mogelijk in te vullen binnen een kort tijdsbestek? Welke initiatieven plant u om dit proces te faciliteren?
Hoe wilt u ervoor zorgen dat meer Brusselse jongeren ervoor kiezen om in eigen omgeving leraar te worden? In welke mate werkt u samen met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), die regelmatig zelf initiatieven hiertoe neemt?
Hoe schat u de evolutie van het lerarentekort voor 2019-2020 in, een jaar na de publicatie van het onderzoek van Brussels Studies? Wordt de prognose waarbij Vlaamse reserves tekorten opvangen, bevestigd of is er bijsturing nodig?
Minister Crevits heeft het woord.
De nood aan leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest moet worden gesitueerd in de arbeidsmarktevolutie voor het onderwijs voor de rest van Vlaanderen. We hebben daarover een prognose gemaakt. Er is een studie van juni 2016 van het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA). Dat stelt dat het extra aantal vte’s voor 2019-2020 vermoedelijk ligt tussen 155 en 342 voor het Nederlandstalige onderwijs. In het licht van de totale tekorten van ongeveer 7000 die we verwachten in Vlaanderen per jaar, is dit een relatief beperkt cijfer, maar natuurlijk is de participatie aan het Nederlandstalig onderwijs in Brussel kleiner. Toch zien we dat er in Brussel en bij uitbreiding in meerdere grote steden een probleem is.
Hoe gaan we daarmee om? We moedigen scholen aan om gebruik te maken van de VDAB-leerkrachtendatabank om vacatures te plaatsen. Met de hulp van de Vlaamse Gemeenschapscommissie zetten we in op een efficiënte invulling van de openstaande vacatures in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Op de website ‘Lesgeven in Brussel’ worden alle relevante vacaturedatabanken opgesomd. Er is een pagina gecreëerd op de website van VDAB met een apart overzicht van alle vacatures in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. De vacatures worden, op vraag van de scholen zelf, ook gepost op de Facebookpagina van ‘Lesgeven in Brussel’. Op cruciale momenten tijdens het schooljaar wordt ook een extra vacaturecampagne gevoerd, bijvoorbeeld in de aanloop naar de zomervakantie en in september.
U weet dat de keuze voor het lerarenberoep me bekommert voor heel Vlaanderen. We zien dat leraren soms afhaken als ze starten in de grootstad. Lesgeven in de hoofdstad of in grote steden zou wat aangewakkerd kunnen worden door ook in de lerarenopleiding de stedelijke context op te nemen. Ik vind het bijzonder goed als elke jongere die leraar wordt, waar die ook studeert, ervaring zou opdoen in een grootstad om met de multiculturele problematiek en uitdagingen om te leren gaan en er de kansen in te zien. Als je in je opleiding nooit te maken hebt gehad met een meertalige en culturele context, dan zul je minder gemakkelijk wennen in zo'n omgeving. U weet ook dat we in de lerarenopleiding ‘Nederlands niet thuistaal’ willen geven om leerkrachten beter te wapenen. Het vraagt immers een andere pedagogische aanpak om Nederlands aan te leren.
Om jongeren te stimuleren om in de eigen buurt leraar te worden, geloof ik ook sterk in lokale samenwerkingsverbanden. Een goed voorbeeld hiervan is het sectoraal netwerk onderwijs in Antwerpen, een samenwerking met onderwijspartners, lerarenopleidingen, het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) en VDAB. Dit kunnen we misschien op een aantal plaatsen in Vlaanderen overplanten omdat het goed werkt.
In Brussel doet de VGC veel inspanningen. Zo is er de campagne ‘Lesgeven in Brussel’ waarbij wordt ingezet op het motiveren van Brusselse jongeren om te kiezen voor de lerarenopleidingen. Bovendien stimuleert men de studenten in de lerarenopleidingen aan de Nederlandstalige hogeronderwijsinstellingen in Brussel om te kiezen voor het leerkrachtenberoep in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. Dat gebeurt op een aantal manieren. Het project ‘Ketjes met Talent’ laat scholieren in het Nederlandstalig secundair onderwijs in Brussel op een speelse manier kennismaken met het lerarenberoep. Ze bereiden een activiteit voor die ze nadien met leerlingen uit een basisschool uitvoeren. Voor studenten in de Brusselse lerarenopleidingen ontwikkelde ‘Lesgeven in Brussel’ het interactieve stadsspel ‘Big City Life’ om de toekomstige leerkrachten kennis te laten maken met Brussel als culturele, onderwijs- en leefstad. ‘Lesgeven in Brussel’ is ook aanwezig tijdens proclamaties van de Brusselse lerarenopleidingen om hen rechtstreeks toe te leiden tot het vacatureaanbod. De communicatiecampagne die draait rond het reclamefilmpje in de Brusselse cinemazalen richt zich naar Brusselse jongeren om hen aan te moedigen om leraar te worden. Er wordt dus wel wat geïnvesteerd.
De meest recente arbeidsmarktbarometer van AGODI voor het onderwijs toont aan dat de schaarste op de arbeidsmarkt in Brussel is toegenomen. Dat geldt voor heel Vlaanderen. De werkloosheid in onderwijs is nog nooit zo laag geweest of het is toch heel lang geleden. Concreet zien we dat er in september 2017 minder werkzoekende leerkrachten zijn om openstaande vacatures in Brussel in te vullen in vergelijking met september 2016: een daling met 22 procent in het basisonderwijs en met 15 procent in het secundair onderwijs. Dat is toch wel fors.
In het kader van de strategie 2025 voor Brussel heeft de Brusselse Regering aan het BISA gevraagd om de te verwachten tekorten verder te monitoren. Zodra daar resultaten van zijn, zullen we moeten kijken hoe we ons daarop organiseren om de gebeurlijke tekorten op te vangen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, het klopt dat er heel wat wordt gedaan door de VGC. Men ziet het probleem al enige jaren en men pakt het ook al enige jaren aan. Het is elke keer opvolgen en monitoren om te kunnen vaststellen welke maatregelen er precies impact hebben. Het is niet zo evident want elke maatregel zal een andere impact hebben. De campagne 'Lesgeven in Brussel' en meer ludieke zaken zoals het stadsspel kunnen een impact genereren. Afgestudeerden toeleiden naar de vacatures is ook een zeer goede zaak. Het blijft nog een hele tijd moeilijk zolang men in de lerarenopleiding geen deel van de stage in de grootstad laat doen.
Ik weet niet meer wanneer ik daar voor het eerst een pleidooi voor heb geschreven, maar tot mijn grote tevredenheid – waarschijnlijk ook omdat Jo De Ro en ikzelf dit al vaak hebben onderstreept – wordt het nu bekeken in de hervorming van de lerarenopleiding. Onze fractie acht het absoluut noodzakelijk dat al wie leerkracht wil worden, ten minste een aantal basisvaardigheden moet hebben, niet om expert te worden in multiculturaliteit, maar om te kunnen functioneren in deze multiculturele, multireligieuze, meertalige context. Dat zorgt soms voor vragen die niet altijd evident op te lossen zijn. Je moet daar een beetje in gesterkt worden.
Als ik nog een suggestie zou mogen doen: het zou in Brussel ook interessant zijn om in te zetten op de aanvangsbegeleiding. Misschien kan men rekening houden met bepaalde parameters. Misschien moeten de scholengroepen en inrichtende machten toch eens bekijken om in bepaalde wijken startende leerkrachten, afhankelijk van de samenstelling van de school, een sterkere steun te geven en daar eventueel middelen voor uit te trekken. Hoe dit het best wordt georganiseerd, moet op het terrein worden bekeken. Startende leerkrachten mogen niet het gevoel hebben dat ze er helemaal alleen voor staan. Dan zinkt de moed hen al heel snel in de schoenen.Er is niet alleen het taalprobleem maar ook een cultureel probleem van kinderen die een bepaalde opvoeding krijgen en een bepaalde manier van leven hebben in bepaalde wijken in deze stad die helemaal niet te vergelijken is met de opvoeding die veel jonge mensen van de middenklasse in Vlaanderen krijgen. Dat is waar ons lerarenpubliek voornamelijk afkomstig van is, de Vlaamse middenklasse.
Ik heb een tijd geleden de kans gekregen om les te geven in het project TADA, het ToekomstATELIER. Dat was een interessante ervaring, maar ook een ontnuchterende, als ik zonder taboe mag spreken. Die kinderen hebben wel degelijk een aantal andere manieren om zich uit te drukken dan de doorsnee 8-jarige die u en ik kennen. Dat is voor startende leerkrachten niet gemakkelijk. Men heeft een zeker beeld en men gaat met enthousiasme naar de school. Men hoopt vooral dat het heel leuk zal zijn om met die jonge kinderen te werken en dan blijkt het ook heel erg moeilijk te zijn.
De maatregelen van de VGC zijn zeer goed, maar we moeten ons best doen om te blijven nadenken over wat nog beter kan. Zeker wat de lerarenopleiding betreft, hoop ik dat we snel vooruitgang boeken en dat we voldoende uitdrukkelijk meegeven als decreetgever wat we verwachten van die grootstedelijke component, zodat het niet te vrijblijvend wordt ingevuld en jonge leerkrachten echt worden opgeleid voor deze problematiek.
De heer Daniëls heeft het woord.
Er wordt wat ten onrechte gefocust op de jonge leerkrachten. Ik merk dat leerkrachten met ervaring in steden vertrekken met een tijdelijke andere opdracht als er een plaats vrijkomt buiten de steden. Er komt dan een plaats vrij in de stad, die dan wordt ingevuld door een jonge leerkracht die na verloop van tijd net hetzelfde doet. In steden hebben we zo allemaal onervaren jonge leerkrachten. We moeten niet alleen kijken hoe dat komt en die jonge leerkracht ondersteunen, maar voor onze fractie is het even belangrijk om na te gaan hoe het komt dat ervaren leerkrachten vertrekken naar een andere plaats als ze daar de kans toe krijgen, hetzij omdat ze daar een vaste benoeming kunnen krijgen, hetzij omdat ze het willen. Dat is een minstens even belangrijke vraag om te stellen.
We moeten niet alleen kijken naar wat we moeten doen. We moeten ook kijken naar wat er al gebeurt in de coëfficiënten die worden toegepast, zeker in Brussel met de zogenaamde Brusselcoëfficiënten en Brusselnormen. Wat gebeurt er met al die extra middelen en uren?
Er zijn eveneens de SES-kenmerken en GOK-middelen. Het profiel van leerlingen in scholen in Brussel maar ook in andere grootsteden tikt op heel veel van die zaken aan. Die scholen krijgen heel veel extra middelen, maar wat gebeurt daarmee? Dat zijn minstens even belangrijke vragen om te stellen en mee te nemen in de analyse. Daar gaat het net over. We kunnen wel zeggen dat we ze extra moeten ondersteunen, maar er is al veel. Mijn vraag is wat daarmee gebeurt. Heeft dat het gewenste effect of niet? Wordt er soms rond bepaalde hete brijen waardoor leerkrachten afhaken, rondgedanst? We leggen steeds het probleem bij de leerkrachten en de scholen, maar niet zozeer bij de context rond de leerkrachten. We moeten daar ook eerlijk in zijn. Ik zou het debat wat breder willen maken dan enkel de beginnende leerkracht in die context.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me graag aan bij de bezorgdheid van mevrouw Brusseel. Mijnheer Daniëls, u hebt het over eenzelfde trend in de andere steden. Is dat effectief zo? Is dat ook een trend in de twee andere grootsteden? Is dat een trend in de centrumsteden? Mocht dat zo zijn, dan had ik graag wat meer monitoring en meer cijfers alvorens we daar grote uitspraken over doen. Mocht dat de trend zijn, dan moet dat onze gezamenlijke bezorgdheid zijn. Ik wil graag eerst iets meer duidelijkheid daarover.
Een ander element is het tekort aan leerkrachten. Ik denk dat dit in sommige regio's – maar ik spreek met twee woorden – voor sommige specialiteiten het geval is, maar we mogen niet veralgemenen. We weten dat het tekort na Kerstmis meestal iets groter is dan op 1 september. We hebben daar recent nog cijfers over kunnen lezen in de krant. Blijkbaar is het tekort dit jaar iets minder groot dan vorig jaar. Anderzijds weten we dat als we worden geconfronteerd met een griepepidemie, dit opnieuw zal toenemen.
Minister, men verwijst in dezelfde artikelen ook naar een ideetje dat u enkele maanden geleden had, dat mij nieuwsgierig maakt en intrigeert. U sprak over gepensioneerde leerkrachten die opnieuw lesgeven. We weten dat dit maar tijdelijke oplossingen zijn en geen langetermijnoplossing, maar ik had daar graag wat meer cijfers over gekregen. Ik heb er alle begrip voor als u die nu niet meteen kunt geven, maar dan krijgen we ze wel via het commissiesecretariaat.
Ik ondersteun de vraag van mevrouw Brusseel ten volle. Verschillende jonge leerkrachten uit mijn omgeving maken de verplaatsing naar Brussel of Antwerpen om daar een lesopdracht op te nemen. Ik kan alleen maar vaststellen dat deze mensen enorm tevreden zijn dat ze deze kans krijgen omdat het een boeiende omgeving is om in te werken. We mogen dat ook wel zeggen. In de omgeving waar ik woon, is de grootstedelijke context niet gekend.
Er is vooral veel angst om te solliciteren in een stad als Brussel of Antwerpen omdat men die omgeving niet kent en omdat men er geen positief beeld van heeft. Dat is een probleem, want wie die stap wel zet en er aan de slag gaat, vindt het vaak een enorm boeiende context om te werken. Ze vinden eigenlijk dat elke leerkracht de kans zou moeten krijgen om in die omgeving te werken. Het is een belangrijke stap om daar in de lerarenopleiding veel belang aan te schenken.
Mijnheer Daniëls, u stelt vast dat het niet alleen een aandachtspunt is voor jonge leerkrachten en dat veel leerkrachten die een tijd aan de slag zijn in Brussel of Antwerpen, daar weggaan als ze daar de kans toe krijgen. Het klopt dat een aantal mensen die stap willen zetten. Ik stel vast dat mobiliteit daar een heel belangrijke rol in speelt. Het is soms moeilijk en vraagt veel tijd om in de grootstad te geraken, zowel met de wagen als met het openbaar vervoer. Ik kan dan ook wel begrijpen dat ze na een aantal jaren deze keuze maken. Een tweede element is de problematiek van de schoolinfrastructuur in de Brusselse context. Ook daar zie ik een aantal voorbeelden van. Er is vaak weinig aandacht voor de gebrekkige schoolinfrastructuur in de stad. Mensen vinden de omgeving waarin ze werken ook belangrijk. Dat is ook een element dat meespeelt.
Ik stel in geen enkel geval vast dat het werken met kinderen, met ouders in een team in de Brusselse context een element is waardoor jonge mensen de stap terug zetten naar een landelijk gebied, net omdat het een verrijkende omgeving is.
De heer De Ro heeft het woord.
In Brussel is er ten opzichte van andere steden nog een bijzondere context. De Franse Gemeenschap heeft ook scholen. Nogal wat afgestudeerde Nederlandstalige leerkrachten geven daar les. Ik ken een aantal mensen die in immersiescholen staan. Hebt u er enig zicht op hoeveel van de afgestudeerden van de Nederlandstalige lerarenopleidingen lesgeven in de Franse Gemeenschap? Ik zeg niet dat we die allemaal moeten terughalen, want dan hebben we daar een probleem, maar speelt dit voor Brussel een grote rol of is dat maar iets in de marge?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Ro, ik zal starten met uw vraag. Ik ken toevallig ook een paar mensen die naar het Franstalig onderwijs gegaan zijn.Eigenlijk is dat een remmende factor, want het statuut en het loon zijn minder goed. Als men dat doet, doet men dat deels ook om redenen van persoonlijke ontwikkeling. Het is niet zo dat het daar zoveel beter is. Er zijn er die die keuze maken, maar dat is niet significant. De arbeidsvoorwaarden en de jongerenpopulatie zijn niet noodzakelijk beter. Dat is ook de reden waarom de mobiliteit, het uitwisselen van leerkrachten tussen gemeenschappen, zo moeilijk loopt.
Voorzitter, we merken inderdaad dat mobiliteit een grote rol speelt. In het basisonderwijs heeft men nog redelijk stabiele blokken, maar in het secundair onderwijs kan men soms nu een paar uren moeten geven en dan een paar uren. Als men dan weg en weer moet gaan, is dat een vrij vervelende situatie. Dergelijke argumenten spelen zeker.
Mevrouw Brusseel, ik heb ook het genoegen gehad om een paar keer bij TADA les te geven. Ik ben zwaar onder de indruk van de manier waarop men het daar aanpakt. Dat heeft ertoe geleid dat ik vanaf dit jaar detachering toesta aan TADA. Ik vind het van belang dat men door de manier van werken jongeren goesting kan doen krijgen om naar het onderwijs te stappen. Dat is recent beslist omdat ik wil dat dit erg waardevol initiatief blijft bestaan.
Een tijdje geleden heb ik aan mijn raadgevers gevraagd om een foto te maken van de scholen waar meer SES-leerlingen zitten en de leeftijdspiramide van de leerkrachten. Scholen met veel SES-leerlingen, dus zeker scholen in grootsteden, hebben veel jongere leerkrachten. We vermoedden dat, maar zijn nu nagegaan of dit ook klopt.
Mevrouw Brusseel, u zegt dat we moeten focussen op jonge leerkrachten en ik denk dat dit een terechte focus is. Ik zeg niet dat er geen oudere leerkrachten verdwijnen, maar dat heeft met andere oorzaken te maken. We moeten zeker gevoelig zijn voor de jonge leerkrachten omdat die in de eerste vijf jaar van hun carrière sneller uitvallen. Ze zitten ook vaak in scholen met meer kwetsbare kinderen. In Antwerpen was ik onlangs in een school met bijna 100 procent SES-kinderen met een heel stabiel lerarenkorps. Er zijn zeker omgevingsfactoren te bedenken die ervoor zorgen dat je stabiele lerarenkorpsen kunt creëren.
Ik verwacht wel wat van het feit dat we verplichten om in elke lerarenopleiding de grootstedelijke context op te nemen. Ik ben ervan overtuigd dat op termijn heel Vlaanderen een ander profiel van jongeren in de scholen zal krijgen. We kunnen niet denken dat het in West-Vlaanderen altijd hetzelfde zal blijven. De stad is meestal de voorbode van wat in de toekomst overal zal gebeuren. Ik vind het dan ook van belang dat dit gebeurt. Dit kan perfect worden geregeld via de stages. Er zijn zoveel mogelijkheden om dit op te lossen. Er moeten natuurlijk voldoende scholen zijn die eraan willen participeren.
Mijnheer De Meyer, ik dacht dat ik daarover al een schriftelijke vraag had beantwoord. Ik heb er de laatste tijd zoveel beantwoord dat het ook in een droom kan zijn dat ik plots de leeftijd van leraren zag – of op oudejaarsavond terwijl de heer Daniëls met zijn matrix rondliep. Ik weet het niet meer. (Gelach)
Ik denk dat we daar informatie over hebben, maar ik vind die niet meteen terug. Als er iets over is, maak ik het over.
Tot slot: het is goed dat u mij deze vraag stelt, maar er zit ook een verantwoordelijkheid bij andere ministers. Nog maar gisteren is er in het Vlaams Parlement het debat geweest over het pact dat minister Muyters zou sluiten met de private sector om een match te doen. Men kan perfect vragen dat VDAB een extra inspanning doet op het vlak van leerkrachten. Er zijn er nog altijd die werkloos zijn. Hoe kunnen we tot een wederzijdse grotere aantrekkelijkheid komen? Dat zou een mooi project zijn voor VDAB. We moeten kijken hoe we daarop kunnen inzetten. Ik wil daar gerust initiatief toe nemen, maar ik kan het vooral bespreken met minister Muyters. Er zijn wat mij betreft nog quickwins mogelijk zonder dat mensen per se hoeven te verhuizen. Er zijn ook regio's waar er een overschot is. In de Westhoek bijvoorbeeld is er een grote denataliteit. Daar zijn er te veel kleuterleiders. Er was een boom van kleuterleidsters die zwanger zijn geworden, en die teruggekomen zijn waardoor er een groep mensen zonder werk zit. Mochten we die allemaal in Brussel kunnen laten werken, zou er al een stuk van de tekorten zijn opgelost. Dat is uiteraard niet evident, maar we moeten wel eens bekijken met VDAB of er geen betere of grotere matching kan zijn.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Er ligt een enorme opportuniteit in een ambitieus loopbaanpact. Het zal u niet verbazen dat ik daarmee afsluit.
Er zijn de initiatieven van de VGC die een stimulans kunnen zijn. Er is inderdaad het probleem van de mobiliteit en het pendelen. Het is ondankbaar om te moeten pendelen om drie uur les te geven. Dat kan worden opgelost door te zeggen dat de opdracht in het onderwijs loopt van maandag 8 uur tot vrijdag 17 uur en dat elke dag een werkdag is. Daar moet de infrastructuur dan wel aan worden aangepast.
Een tweede punt betreft goed leiderschap. Wanneer is er veel verloop in een school, weze het in Torhout of in Brussel of Antwerpen? Als een leerkracht, van welke leeftijd dan ook, zich niet gesteund voelt door de directeur. Dat is ook een punt van aandacht.
Voor mij is de meest ingrijpende wijziging die kan gebeuren, van scholen flexibele organisaties maken waar iemand carrièreperspectief heeft. Dan kan je mensen die de uitdaging aangaan om les te geven in een dergelijke context, belonen. Dat kan een pluspunt zijn op je cv zoals je bijvoorbeeld in andere sectoren ook bepaalde functies in een moeilijkere of minder moeilijke context kunt uitoefenen.
Want het is toch eigenlijk wel straf dat de jongsten de moeilijkste opdrachten krijgen. Ik heb aan het begin van mijn loopbaan ook de moeilijkste klassen gekregen in Vilvoorde, collega De Ro. Ik was de jongste, je hebt er het minst te zeggen, de anciens stellen hun eisen op school en krijgen de braafste klassen. Dat was voor mij dan het geval voor Frans, want mijn leerlingen Latijn waren sowieso wel redelijk braaf – mondig, maar braaf.
Maar alle gekheid op een stokje, ik wil niet in anekdotes vervallen. Als je perspectief kunt bieden, een bevordering van junior tot normale leerkracht tot specialist, of er is een gedifferentieerd loon voor wie een zwaardere opdracht heeft dan een andere – ik weet dat de vakbonden dit niet willen, daar is in het verleden al over gediscussieerd, maar het is me dunkt toch maar normaal dat wie een moeilijkere job doet, een zwaardere, meer belastende job, daar iets meer voor betaald wordt? Als men over havenarbeid discussieert, dan vindt de vakbond dat wel normaal dat daar meer tegenover staat, maar in het onderwijs is dat wel net hetzelfde, collega’s. Eigenlijk zouden die ervaren leerkrachten zoveel waardering moeten krijgen voor hun specialisatie in die diverse, meertalige context, dat ze er trots op zijn en dat ze wel willen blijven, dat ze niet weglopen, collega Daniëls. Want u hebt een punt, maar daarvoor moet men een personeelsbeleid op maat kunnen voeren, een personeelsbeleid dat waarderend is en dat extra inspanningen waardeert. Men mag niet zomaar jonge mensen voor de leeuwen gooien, maar de mensen, of ze nu pas afgestudeerd zijn of niet, waarderen voor hun extra inzet en voor hun bijzondere expertise. Hun expertise hebben we vandaag nodig in Brussel en in Antwerpen, maar uiteindelijk heb je dat ook al nodig in Oostende en in Sint-Truiden, dus het duurt inderdaad niet lang vooraleer je dat ook nodig hebt in Torhout en in Grobbendonk.
Laten we dus werk maken van een ambitieus lerarenloopbaanpact. U hebt mij er al een tijdje niets over horen zeggen, but I’m back. (Gelach)
De vraag om uitleg is afgehandeld.