Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Mijn vraag is al een hele tijd geleden ingediend. We kennen de problematiek van de afschaffing van de Vestigingswet. Ik ga dat niet allemaal herhalen. We hebben het hier herhaaldelijk besproken, ook in de plenaire vergadering. De Europese richtlijn met betrekking tot de vestigingsvoorwaarden voor zelfstandige ondernemers moest worden omgezet. Dat zou tot gevolg hebben dat er een potentiële discriminatie was van onze eigen Vlaamse ondernemers ten opzichte van de buitenlandse ondernemers, die dan aan minder of geen voorwaarden moeten voldoen. Onze eigen ondernemers moeten dat wel doen. Wij hebben toen beslist om die Europese richtlijn om te zetten. Daardoor stelde het probleem zich.
Minister, nadat we in de commissie en in de plenaire vergadering die omzetting hebben goedgekeurd, bent u relatief snel met een visienota gekomen. Die werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Daarbij werd beslist om de vestigingswetgeving af te schaffen.
Ik denk niet dat het nodig is om dieper in te gaan op de redenen voor de wijziging van de Vestigingswet. Ik heb enkele vragen over die visienota en het verder af te leggen traject.
Minister, das was toch vrij snel. U hebt toen in de commissie aangekondigd dat u in een heel traject met de sectoren zat. Toen leek het nog alsof er een massa werk aan de winkel was. En enkele weken later werd die visienota door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Hoe kwam het dat er een vrij snelle definitieve beslissing was?
Hoe ziet u nu de vervolgstappen na de goedkeuring van de visienota?
Welke mogelijke acties ziet u om de verantwoordelijkheden aan sectoren en federaties te geven om zelf stappen te zetten in de richting van voldoende kwaliteit en vorming? In hoeverre kunnen hierbij de buitenlandse ondernemers gevat worden door de kwaliteitsnormen en vormingen die door de federaties of sectoren zouden worden opgelegd? In hoeverre kunnen we er ons van verzekeren dat ook buitenlandse ondernemers daaraan zullen moeten voldoen?
Kunt u uw visie geven over het verplichte ‘bewijs kennis bedrijfsbeheer’, dat niet was opgenomen in de visienota?
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Christiaens, u weet dat die richtlijn op 18 januari 2016 directe uitwerking had. Dat werd hier door de EU zelf in de commissie toegelicht. Ook al was de omzetting in Vlaamse regelgeving nog geen feit, zij moest in de praktijk al worden toegepast. De discriminatie op grond van desbetreffende richtlijn bestaat al vanaf 18 januari 2016. Ik vind dus niet dat we snel zijn geweest. Het komt ook door de zesde staatshervorming, waardoor het federale niveau niet meer de nodige maatregelen heeft genomen om de richtlijn om te zetten. Wij konden er pas aan beginnen toen we bevoegd waren. Ik heb de tijd genomen om alle overleg te plannen. Ik heb daar de vorige keer een overzicht van gegeven. Als ik het mij goed herinner, hebben we toen bijna veertig gesprekken gehad met de verschillende sectoren over dat geheel. Ik heb het nuttig en nodig gevonden om met diegenen met wie de gesprekken al waren afgerond, effectief die nota naar de Vlaamse Regering te brengen.
Bij de definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering van de visienota heeft de Vlaamse Regering mij belast met de uitvoering van de visienota. Het betreft de opheffing van de zestien beroepen die het voorwerp uitmaken van de visienota. Dat is ondertussen principieel door de Vlaamse Regering goedgekeurd. Vorige week kreeg ik het positieve advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Dat advies stelt dat het niet nodig is om de visienota aan te passen, waardoor ik haar morgen een tweede keer naar de Vlaamse Regering breng voor een tweede principiële goedkeuring. Ik kan er natuurlijk niet op vooruitlopen om te zeggen of dat al dan niet wordt goedgekeurd, maar ik verwacht het wel.
Door de opheffing van de KB’s kunnen de leerplannen in direct overleg tussen de onderwijsinstellingen en de sectoren worden vormgegeven. De leerplannen kunnen dankzij de huidige manier van werken flexibel worden afgestemd op de evoluties en de noden van de sectoren. Vroeger zaten we daar met dat wettelijk kader, nu kan dat op die manier flexibel gebeuren. Dat is voor de sectoren en de onderwijsinstellingen beter. Het zal ook duidelijker zijn wie zal instaan voor welke opleiding, stages en coaching. Dit opent deuren om niet alleen de inhoud, maar ook de frequentie en de wijze van vorming flexibel aan te passen. In een tijd waarin de inhoud van jobs heel regelmatig verandert, is dat een pluspunt.
Een belangrijk minpunt aan het huidige systeem is dat de opleidingen enkel gericht zijn op de voorbereiding van een starter. De Vestigingswet bereidde iemand voor om te kunnen starten, maar er was nergens een vervolgtraject. De sectoren hebben aangegeven dat daar nood aan is. Dat is logisch. In de hervorming zal hiermee rekening worden gehouden, zodat de ondernemer niet alleen voor zijn start, maar doorheen het hele levenstraject de nodige opleidingen, vormingen en begeleiding kan krijgen. De SERV beklemtoont in zijn advies het belang hiervan.
Uit heel wat initiatieven van de sectoren blijkt dat opleiding een belangrijk onderdeel is binnen hun kwaliteitsgarantie, die zij per sector of per beroepsfederatie wensen op te zetten. Deze denkoefening is lopende. Waar mogelijk en indien het wordt gevraagd, kan het Agentschap Innoveren & Ondernemen ondersteuning bieden of een brugfunctie opnemen tussen de betrokken partijen.
Laten we echter vooral niet vergeten dat de kwaliteit van de dienstverlening op een performante manier wordt gegarandeerd en gecontroleerd door tal van andere wetgevingen, zoals de wetgeving inzake erkenningen, toelatingen en registratie, wat allemaal gebeurt door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV), de broodwetgeving, de hygiënewetgeving, de milieuwetgeving, de wetgeving inzake bedrijfsafval, de warenwetgeving, de wetgeving met betrekking tot de marktpraktijken, de wetgeving inzake medische hulpmiddelen en ik kan zo nog even doorgaan. Voor al die regelgevingen en elk van die maatregelen zijn er telkens controleorganen. Het positieve is dat, in tegenstelling tot bij de vestigingswetgeving, de ondernemers uit de EU-lidstaten wel degelijk onderhevig zijn aan die regelgevingen en ook worden gecontroleerd op de naleving ervan.
Dan was er uw laatste vraag over die basiskennis bedrijfsbeheer. Wat dat betreft en inzake de bouwgerelateerde beroepen ben ik nog niet rond met de besprekingen. Ik ga daar ook geen uitspraken over doen, want die kunnen de besprekingen alleen maar bemoeilijken. Ik heb daar mijn idee over, maar ik ben altijd graag bereid om te luisteren naar de ideeën van anderen. Net als bij die zestien beroepen waarover we het nu hebben, ben ik heel graag bereid om ook wat dat betreft eerst te zoeken naar een draagvlak.
Mevrouw Christiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat het goede nieuws is dat er een positief advies van de SERV was. Ik vind het ook heel positief dat u opnieuw beklemtoont dat het belangrijk is om niet alleen te begeleiden voor het startmoment, maar dat er begeleiding en vorming is doorheen heel de carrière. Dat komt ook de kwaliteitsbewaking en dus de consumenten ten goede. Ik denk dus dat dat allemaal heel positief kan zijn.
Ik ben natuurlijk een beetje teleurgesteld in uw antwoord op mijn laatste vraag. Ik begrijp dat u niets wilt hypothekeren en niets in de weg wilt leggen van constructieve gesprekken. Ik wil u dan wel vragen wat voor u de timing is om ter zake te landen. U zegt dat er wel wat knelpunten zijn in de bouwsector, en dat die er daarom nu niet bij is in de visietekst. Dat zou eigenlijk mijn bijkomende vraag zijn. Ik had dat niet verwerkt in de tekst. U zegt dat u wilt landen met diegenen met wie u een akkoord hebt. Dat is een nobele werkwijze. Met de bouwsector lopen die gesprekken en onderhandelingen nog. Ook daar kunt u dus niet op vooruitlopen en zeggen op welk moment u wilt landen, aangezien dat afhangt van de richting die dat uitgaat. Of hoe moet ik dat interpreteren?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Ik wil me heel graag aansluiten bij de vraag van de collega. Minister, het zal u niet verbazen dat mijn bijkomende vraag ook ingaat op de laatste vraag, over de basiskennis bedrijfsbeheer en, in tweede instantie, over de positie van de bouwsector.
Wat dat eerste betreft: het is hoe je daarnaar kijkt. Ik vind het geen handicap dat een Vlaamse ondernemer beschikt over een gedegen kennis van bedrijfsbeheer, want in een concurrentiële omgeving is dat iets dat hem net zou kunnen vooruithelpen. Inzake een aantal andere regels die u hebt opgesomd, zou je het zo kunnen interpreteren dat ze schadelijk zijn als men die bijkomend oplegt aan een Vlaamse ondernemer, terwijl een Europese ondernemer die zich hier komt vestigen, daar niet aan moet voldoen, maar ik ervaar het niet als een handicap als iemand beter geschoold met een bedrijf begint, of op de arbeidsmarkt komt, om dat nog wat open te trekken.
Met betrekking tot de bouwsector is mijn pleidooi echt: ‘bezint eer ge begint’. Ik leid uit uw antwoord af dat u dat ook doet. De bouwsector is immers geen sector als een andere. Je zit daar met bijkomende aspecten. Zo is de impact van sommige misbruiken op consumenten gigantisch. Het is ook niet altijd gemakkelijk om zaken te remediëren qua aansprakelijkheid en dergelijke. Je zit met heel die keten van aanneming en onderaanneming in de bouwsector die meespeelt. Er is de grote impact op economie en tewerkstelling en de druk die daar al is. Minister, ik vind wel – en daarom sluit ik me aan bij de vraag – dat het antwoord dat u daar niets over gaat zeggen omdat u in bespreking bent, geen recht doet aan onze positie als parlementsleden. We moeten op zijn minst de standpunten kennen die vandaag op tafel liggen. Die beoordeling moeten we toch kunnen maken. U bent in bespreking. U hoeft geen appreciatie te geven van wat daar ligt, maar op zijn minst zouden we moeten kunnen weten wat er op tafel ligt, welke de pistes en de posities zijn.
Anders blijven we toch wel verstoken van informatie die, denk ik, normaal hoort bij onze werkzaamheden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Uit de vraagstelling van collega Christiaens bleek eigenlijk al heel duidelijk dat de fluksheid en de doortastendheid waarmee u in dezen bent opgetreden voor de sectoren waarmee er al een akkoord is, zelfs vriend en vijand heeft verrast. Dat lijkt me dus goed.
De collega’s Van Malderen en Christiaens hebben ook verwezen naar het bedrijfsbeheer en de bouwsector. Wat dat betreft, lijkt het me goed om u de ruimte te geven om tot een goed en een degelijk akkoord te komen. De sectoren waarin dat al is gelukt, zijn het beste bewijs dat dat de methode is waarmee daadwerkelijk resultaten kunnen worden geboekt.
Ik vind het belangrijk dat we er inderdaad proberen voor te zorgen dat wie aan een bedrijf begint, dat goed onderlegd doet, maar filosofisch is het wel belangrijk of men dan kiest voor de aanpak van de wortel of die van de stok. Minister, voor de sectoren waarover het hier al ging, hebt u daarjuist alle inspecties en alle regels opgesomd waaraan alle startende ondernemers in ons land moeten voldoen, waaraan ze moeten conformeren. Dan lijkt het me goed om ervoor te zorgen, als het gaat over die basiskennis bedrijfsbeheer, dat we dat in een breed debat inbedden. Dat gaat bijvoorbeeld ook over wat je op school leert. Iedereen weet dat wie een bepaalde scholing heeft gehad in Vlaanderen, vandaag is vrijgesteld van het behalen van een nieuw attest bedrijfsbeheer, alhoewel hij misschien eigenlijk niks heeft gezien dat specifiek over bedrijfsbeheer gaat. Dat is dus een moeilijk debat, waarbij we de minister ruimte moeten geven en er vooral voor moeten zorgen dat we niet nog eens heel veel zware, bijkomende verplichtingen opleggen, maar wel zoveel incentives inbouwen dat het eigenlijk vanzelfsprekend is dat men die basiskennis heeft voor men begint, dat het gemakkelijk is om die te verwerven.
Minister Muyters heeft het woord.
Mevrouw Christians, ik denk dat de heer Parys al heel wat elementen heeft aangebracht die ook voor mij een deel van het antwoord zijn. Voor mij is de essentie: ik wil geen timing vooropstellen als ik het gevoel heb dat we nog vooruitkomen met de dialoog die we voeren. Als we op een bepaald moment vaststellen dat we rondjes aan het draaien zijn, dan moeten we alles in beschouwing nemen en een beslissing durven te nemen, ook al hebben we geen consensus. Als ik echter zie dat we in de dialoog vooruitgaan, dan wil ik daarmee voortgaan en dan is het me waard dat dat een week later, een maand later of zelfs twee maanden later is. Als ik echter zie dat dat gedaan is, dat we niet meer vooruitkomen, dan zullen we op dat moment met alles wat op tafel ligt een beslissing moeten nemen.
Mijnheer Van Malderen, ik begrijp wat u zegt, maar ik zal het heel simplistisch samenvatten. Men kan alles houden zoals het vandaag is. Ik denk dat uw voorbeeld van bedrijfsbeheer een heel goed voorbeeld is van die discussie. Je kunt discussiëren, zoals de heer Parys zegt, over alle elementen die er daarbij zijn, zoals over het feit dat je met een bachelor Germaanse je attest bedrijfsbeheer krijgt. Gaan we dat dan behouden of niet? Als we het niet behouden, maar aanpassen, wat is dan de aanpassing? Ik heb er in het verleden al een doorgevoerd, namelijk dat het attest kan worden behaald als je enkele vakken volgt op de universiteit, zodat je ook al in je eerste jaar van de universiteit of hogeschool je bedrijfsattest kunt behalen, zonder specifiek ergens een cursus te moeten volgen. Of je kunt dat afschaffen, omdat men dat in het buitenland niet moet doen.
Voor de bouwsector is de discussie dezelfde: waar gaan we heen en hoe zorgen we ervoor dat we de richtlijn toepassen? Het is duidelijk dat we die moeten blijven toepassen, maar hoe zorgen we ervoor dat we ofwel daar een concurrentieel voordeel uit halen ofwel dat er in elk geval niet aan concurrentievervalsing wordt gedaan? Dat is heel de discussie. Er zijn standpunten her en der. Er is geen consensus.
Als die er al wel was, dan had ik net als bij die zestien anderen de stap al gezet. Met de voorbeelden van collega Parys rond het bedrijfsattest, is het wel duidelijk dat niet iedereen tevreden is over het attest zoals het vandaag bestaat. De discussie maakt het niet gemakkelijker.
De vraag om uitleg is afgehandeld.