Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, uit een onderzoek van Eurostat blijkt dat Belgische leerlingen in het basisonderwijs achteraan in het Europese peloton vertoeven wat betreft het aanleren van vreemde talen. In het Belgisch onderwijs krijgt slechts 37 procent een andere taal aangeleerd, terwijl het Europese gemiddelde 83,7 procent bedraagt. Opmerkelijk dat Eurostat tot Belgische cijfers komt, daar de bevoegdheid voor Onderwijs – misschien moeten we hun dat nog eens in herinnering brengen – reeds sinds het jaar 1988 onder Daniël Coens een exclusieve bevoegdheid van de gemeenschappen is. Het blijft dan ook opmerkelijk dat Eurostat Belgische cijfers kan ‘maken’. Ik ben al lang geïnteresseerd in die hocus pocus, hoe ze dat doen. Het gemiddelde berekenen van Belgische onderwijsgegevens blijft vreemd.
In opdracht van toenmalig onderwijsminister Vandenbroucke vond op 29 mei 2008 – toch al eventjes geleden – de vierde peiling in het basisonderwijs plaats. Daarbij werd in kaart gebracht in welke mate de leerlingen in het laatste jaar van het basisonderwijs de eindtermen Frans voor lezen, luisteren, schrijven en spreken beheersten. Uit die peiling bleek dat voor luisteren 88 procent van de leerlingen de eindtermen bereikt. Bijna alle leerlingen beheersen de eindtermen voor lezen met 99 procent en voor het hanteren van een woordenlijst 92 procent. Voor schrijven behaalt 94 procent van de leerlingen het vooropgestelde minimumniveau. We vangen nu echter signalen op vanuit de inspectie, die momenteel werken aan een grootschalig rapport over de beheersing van het Frans in het basisonderwijs, dat deze cijfers dramatisch zouden zijn gedaald.
Er zijn een aantal maatregelen opgenomen in de uitrol van het masterplan secundair onderwijs wat betreft het aanleren van vreemde talen in het basisonderwijs. Zo zal er taalinitiatie vanaf het eerste leerjaar worden gestimuleerd, zullen er taallessen Frans, Engels of Duits vanaf het derde leerjaar mogelijk zijn en kunnen er bijzondere leermeesters Frans worden ingezet om de kwaliteit van de lessen te versterken. Wie het geeft, bepaalt voor een groot deel de kwaliteit. Tevens zullen de eindtermen moderne vreemde talen, zoals in het regeerakkoord staat, worden versterkt.
Minister, wilt u er samen met ons op aandringen bij Eurostat en andere instanties die vergelijkend onderzoek doen, dat ze de regio’s die autonoom bevoegd zijn, ook zo behandelen? Dat bespaart ons de wiskundige hocus pocus om Vlaamse cijfers uit die data te halen. Hoe reageert u op de cijfers van Eurostat?
Hoe is de taalinitiatie, die in Vlaanderen reeds mogelijk is, meegenomen of niet meegenomen in deze cijfers? Ik spreek vooral over de taalinitiatie naar aanleiding van de talennota.
Hebt u ook al signalen opgevangen vanuit de inspectie wat betreft de beheersing van het Frans in het basisonderwijs? Wanneer kunnen we dit rapport verwachten?
Welke timing plant u voor de uitrol voor de hierboven genoemde maatregelen? Ze zijn al principieel goedgekeurd, maar we hebben nog geen decreten of besluiten van de Vlaamse Regering (BVR’s) gezien.
Hoe zullen scholen gestimuleerd worden om taalinitiaties en -lessen aan te bieden?
Wat met de lerarenopleiding en de eindtermen in dit verhaal?
Minister Crevits heeft het woord.
Het is een feit dat zowat alle internationale organisaties in de eerste plaats werken met hun lidstaten en in ons geval is dat België. Ik vind dat niet zo aangenaam, Onderwijs is gefederaliseerd. We hebben eigen data. We ijveren al jaren voor een consequenter uitsplitsen van onderwijsdata naar de gemeenschappen en/of gewesten – naargelang de databron die gebruikt wordt – omdat dit uiteraard het beleidsrelevante niveau is.
Maar momenteel gebeurt dit in rapportering hoogstens voor indicatoren die zich niet lenen tot het maken van een optelsom. Eurostat presenteert op zijn website wel een aantal tabellen op subnationaal niveau. Op dit moment doen we het zelf, en onze administratie zorgt voor eigen basismateriaal om de onderwijsindicatoren, die op het niveau van België worden gepubliceerd, te berekenen op het niveau van Vlaanderen. Ik wil echt dat de cijfers worden uitgesplitst.
Ik zat deze week nog samen met enkele ambassadeurs. Men sloeg mij daar rond de oren met gegevens: ‘Jullie staan op de derde plaats in de OESO-ranking’. Dan moeten we alweer beginnen uit te leggen hoe dat hier ineen zit; dat het Franstalig onderwijs helemaal anders is dan het Vlaams enzovoort. Eigenlijk zou men respect moeten hebben voor de regionale bevoegdheden waar de federale overheid niets meer over te zeggen heeft. Men moet eigen indicatoren kunnen ontwikkelen. Op uw vraag of ik vind dat het anders moet, is mijn antwoord zeer, zeer, zeer expliciet: ‘ja’.
Frans is sinds 2004 een verplicht leergebied vanaf het vijfde leerjaar in het basisonderwijs. Sinds september 2014 mogen lagere scholen in Vlaanderen starten met het Frans vanaf het 3e jaar lager onderwijs voor leerlingen die de onderwijstaal voldoende beheersen. De keuze ligt daar volledig bij de school. In Brussel mogen Nederlandstalige scholen al starten met het Frans vanaf het eerste leerjaar.
Taalinitiatie Frans, Engels en Duits kan vanaf het eerste jaar kleuteronderwijs, op voorwaarde dat eerst met initiatie Frans gestart wordt.
Dat de beheersing van het Frans bij de kinderen uit de basisschool gedaald zou zijn in vergelijking met de resultaten van de peiling van 2008 is inderdaad geen goede zaak. Ik ben voorstander dat kinderen op zo jong mogelijke leeftijd in aanraking komen met vreemde talen. Dat zorgt ook voor sociale mobiliteit.
Dit is meteen ook de reden waarom ik in het kader van de modernisering van het onderwijs de taalinitiatieven die basisscholen nu al kunnen nemen, wil versterken. We moeten het debat niet meer helemaal voeren, maar ik ben daar grote fan van.
Taalinitiatie Frans, Engels en Duits, met voorrang voor het Frans, is mogelijk vanaf de kleuterklas. Scholen zijn echter niet verplicht om dit administratief door te geven. Daarom zijn de beschikbare cijfers niet volledig. (Opmerkingen)
De scholen moeten dat niet doorgeven, het is dan ook moeilijk om totaalcijfers te hebben.
De Onderwijsinspectie voerde tijdens het schooljaar 2015-2016 een onderzoek naar het leergebied Frans. Momenteel verwerkt ze de resultaten van dit onderzoek met de bedoeling hierover te rapporteren in de Onderwijsspiegel 2017. Ik vind dat belangrijk, het duurt nog even, tot 2017.
De Onderwijsinspectie communiceerde vooraf over dit onderzoek met de pedagogische begeleidingsdiensten. Het onderzoek is complementair aan de peilingsproeven. Het geeft extra informatie. Deze proeven brengen immers uitsluitend de bereikte output van een leergebied in kaart, terwijl de Onderwijsinspectie de kwaliteit van het onderwijs Frans in globaal onderzocht. Dat is zeer interessante aanvullende informatie. We hebben ervoor gekozen om dit via een apart onderzoek – buiten de reguliere doorlichtingen – te doen, omdat het leergebied Frans tijdens de reguliere doorlichtingen minder in de focus staat dan de andere leergebieden. Tegelijkertijd hoopt de Onderwijsinspectie met de onderzoeksresultaten scholen te helpen om hun beleidsvoering te optimaliseren op het vlak van het onderwijs in de Franse taal. Dat loopt op dit ogenblik.
Wat betreft de facultatieve lessen Engels en Duits vanaf het derde jaar lager onderwijs en de bijzondere leermeesters Frans, is het de bedoeling dat die geïmplementeerd kunnen worden vanaf september 2017, dus volgend schooljaar, via Onderwijsdecreet (OD) XXVII. Taalinitiatie in het Frans, Engels en Duits is nu al mogelijk vanaf het kleuteronderwijs.
We kunnen het vreemdetalenonderwijs in het basisonderwijs via verschillende kanalen in de kijker zetten. De Onderwijsspiegel zal daar werk van maken. Ik heb ook aan de Onderwijsinspectie de opdracht gegeven om na te gaan of de implementatiewijze van Content and Language Integrated Learning (CLIL) in het secundair onderwijs ook de aangewezen strategie is voor het basisonderwijs. Ik ben voorzichtig, we mogen niet te voluntaristisch zijn inzake vakken in een andere taal geven in het basisonderwijs. Ik wil zeker zijn dat de inhoud goed wordt overgebracht. We hebben deze discussie al gevoerd.
Ook in het kader van het eindtermendebat en inzake de basisgeletterdheid is het echt wel van belang om te kijken waar we de lat gaan leggen voor iedereen, en op welke manier die gehaald moet worden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Fijn, minister, dat u mee wilt trekken aan die kar om in internationaal en Europees onderzoek de cijfers van de regio’s zuiver te krijgen.
Het verbaast me wel dat scholen niet moeten doorgeven of ze al dan niet aan taalinitiatie doen. Dat gaat de interpretatie van gegevens over het al dan niet kennen van vreemde talen bemoeilijken. Als dan blijkt dat Vlaanderen het niet goed doet op het vlak van vreemde talen, weten we niet waaraan dat ligt. Als we niet weten of er taalinitiatie gebeurt of niet, hebben we zinloze cijfers. Misschien moeten we toch een manier vinden om aan die gegevens te geraken, zodat we ten minste weten wat er gebeurt of niet gebeurt op het veld.
Ik vind het zeer positief dat de inspectie een apart onderzoek heeft gedaan, bijvoorbeeld rond Frans. Ik zou ook een apart onderzoek willen suggereren rond Nederlands. Ik denk dat dit zeer zinvol kan zijn om dan complementair naast de peilingsproeven te leggen.
Minister, u hebt niet geantwoord op mijn vraag over de leerkrachten die talen geven.
Als ik zie hoe het basisonderwijs reageert op de kleine maar degelijke ingrepen die we doen in het kader van de modernisering van het secundair onderwijs op hun onderwijsniveau, weet ik niet of we CLIL al in de steigers moeten zetten. Laat ons eerst die andere onderdelen afwerken.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Het lijkt me inderdaad bijzonder interessant om meer zicht te hebben op de taalinitiatie, niet alleen hoeveel scholen het aanbieden, maar ook hoeveel leerkrachten een bijscholing daartoe volgen. Niet elke leerkracht weet hoe daaraan te beginnen, dat is niet zo eenvoudig.
De cijfers moeten effectief duidelijker worden, het verschil tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap is zeer belangrijk. Dat is waar. Ik denk dat we pas veel beter gaan scoren als het aanleren van een tweede taal veralgemeend over heel Vlaanderen vervroegd wordt in het basisonderwijs. In dat opzicht zijn we al jarenlang veel te laat. We beginnen pas in het vijfde studiejaar, dat is vaak nog de norm, en we herhalen datzelfde leerplan in de eerste graad van het secundair onderwijs. Voor Frans haalt dat op termijn heel weinig uit. Het gaat met de kennis van het Frans niet zo goed.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, ik was even aan het overleggen met mijn medewerker. Welke vraag heb ik overgeslagen?
Wat mevrouw Brusseel ook heeft aangehaald en wat in mijn laatste vraag stond over de lerarenopleiding en de eindtermen. We zitten eigenlijk met twee problemen. We weten niet waar taalinitiatie wordt gegeven en we weten niet op welke manier dat gebeurt. We kunnen het gevoel hebben dat we veel taalinitiatie doen, maar in het volgende Eurostatonderzoek nog altijd aan de staart bengelen.
Daar moeten we wel een beetje voorzichtig in zijn. Op dit ogenblik zijn er enkel voor Frans eindtermen en die moeten gehaald worden op het einde van het lager onderwijs. Dat betekent dat er voor de andere talen geen eindtermen zijn. Als die er wel komen, kan het geen ‘vrijheid blijheid’ zijn voor wie het wil organiseren. Dat is de moeilijkheid.
We zijn de lerarenopleiding aan het hervormen. Een van de ijkpunten in de toelatingsproef is net de kennis van het Frans. Het is evident dat de kennis daar sterk genoeg moet zijn om op een kwalitatieve manier les te kunnen geven, ook aan kinderen in de lagere school.
De heer Daniëls heeft het woord.
We moeten er echt over waken dat de leerlingen in het basisonderwijs zeer goed Nederlands kennen en kunnen toepassen. Evenzeer voor de positie van Vlaanderen moeten we leerlingen die voldoende marge en capaciteit hebben, uitdagen met een goede en stevige kennis van de moderne vreemde talen Frans, Engels en Duits. Dat kan niet genoeg gezegd worden.
We moeten nagaan in welke mate het klopt dat we belabberd uit internationale vergelijkingen komen. De maatregelen die we nemen, moeten effect hebben. Daarvoor moeten we er zicht op hebben waar taalinitiatie gebeurt, door wie en hoe kwalitatief die is. Het is natuurlijk niet voldoende om eens een liedje te zingen in het Engels om dan te denken dat het alweer in orde is. We willen net iets meer. Het Nederlands mag wel niet onder druk komen te staan. Ook de vakinhouden mogen op geen enkele manier onderuitgaan want van alles een beetje, is van niets goed. Laat ons daarin niet terechtkomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.