Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Voorzitter, minister, VDAB doet heel wat centrale uitbestedingen van tenders voor opleiding of begeleiding van werkzoekenden. Er worden ook heel wat opdrachten uitgeschreven op regionaal niveau via een samenwerkingsovereenkomst. Eind februari heb ik hierover een schriftelijke vraag gesteld aan u, meer bepaald over het feit of er een verschillende dynamiek kan worden vastgesteld tussen centrale en regionale tenders enerzijds en tussen de prestaties van profit- en socialprofitpartners in de toegewezen tenders. Heel vaak wordt de indruk gewekt of wordt beweerd dat private arbeidsmarktintermediairen, in het bijzonder de profitorganisaties, een minder goede tot ondermaatse dienstverlening zouden geven. Dat hardnekkige misverstand werd recent weerlegd in een studie-Cockx.
In het antwoord op mijn schriftelijke vraag stelde u dat er geen fundamentele verschillen zijn tussen profit- en non-profitorganisaties, maar in die studie zijn de feiten wat genuanceerder. Er wordt het volgende gesteld: “In vergelijking met de publieke dienstverlener (de VDAB) verhogen profitondernemingen licht, maar significant, de kans op een overgang naar werk (...). Profitondernemingen presteren daarentegen niet significant beter dan non-profitorganisaties. Omdat profitondernemingen tegelijkertijd de goedkoopste dienstverleners waren, concluderen de auteurs dat ze de meest efficiënte dienstverlener van de drie waren.”
Wat de tenders zelf betreft, blijkt uit het antwoord van de minister op dezelfde vraag dat de resultaten voor regionale tenders doorgaans lager liggen dan het VDAB-gemiddelde. Dit verschil is wellicht grotendeels toe te schrijven aan de specificiteit van de regionale tenders. Het gaat vaak over een zeer moeilijke doelgroep, over een specialistische beroepscompetentie of een additionele dienstverlening aan de eigen opleiding van VDAB. Toch blijft het jammer dat de reële toegevoegde waarde van de tenders niet ten volle kan worden ingeschat omdat er ook geen duidelijkheid is over de resultaten van VDAB zelf. Het is namelijk niet bekend hoeveel middelen VDAB precies inzet voor de bemiddeling van gelijkaardige profielen. Er kan enkel een uitspraak worden gedaan voor zover het gaat over dezelfde dienstverlening die in eigen beheer, dan wel via uitbesteding wordt aangeboden en bovendien moet rekening worden gehouden met de finaliteit die VDAB beoogt met de uitbesteding, namelijk of het gaat over een louter inkopen van een dienst of het realiseren van een uitstroomresultaat via partners. Indien het om inkoop van een dienst gaat, zou het niet correct zijn om daaraan uitstroomresultaten ten aanzien werkloosheid en werk te koppelen, want dat behoorde in se niet tot de opdracht.
Minister, op basis van welke parameters wordt er geëvalueerd of tenders voor VDAB een toegevoegde waarde hebben, rekening houdend met de kosten en baten indien VDAB de taak zelf zou uitvoeren? Waarom wordt er voor de centrale tenders geen werk gemaakt van een transparante vergelijking tussen enerzijds de resultaten van VDAB zelf en anderzijds van de profit- en non-profitorganisaties die tenderopdrachten uitvoeren? Hoe worden de regionale tenders geëvalueerd? Vanaf wanneer is er sprake van een positieve output? Worden er binnen VDAB benchmarks gemaakt met de resultaten van tendering in de ons omringende landen? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan voor de profit- en de non-profitorganisaties?
Minister Muyters heeft het woord.
De beschikbare capaciteit en expertise binnen VDAB zijn de belangrijkste criteria bij het bepalen wat VDAB zelf doet en wat hij uitbesteedt. Op een moment dat er een nieuwe opdracht is of een uitbreiding van de opdracht, dan bekijkt VDAB of dat het best kan gebeuren door het bestaand VDAB-personeel dan wel of het beter kan worden uitbesteed omdat er duidelijke expertise is op de markt. Als VDAB het zelf gaat doen, gaat men personeel verschuiven naar die nieuwe dienstverlening. Het VDAB-personeel kan dan verschoven worden naar deze nieuwe dienstverlening. Dan kan het zijn dat er een tender komt voor iets wat VDAB deed, maar niet meer kan doen door de verschuiving van capaciteit. Dat zijn elementen die meespelen. Wat de markt aanbiedt, is daarin een belangrijk element. Het kan zijn dat er iets extra’s wordt gevraagd door ons waar de markt geen expertise in heeft. Dan moet VDAB het wel opnemen, maar dan kan het zijn dat VDAB vanwege de capaciteit op een ander vlak gaat kijken wie die andere taak dan wel kan doen.
Bovendien hebben een aantal tenders een heel gespecialiseerd karakter, waarbij VDAB expliciet een beroep wenst te doen op expertise van buitenaf. Denk hierbij maar aan de tender armoede, die we hier al vaak hebben besproken, maar ook aan arbeidszorg, outplacement en lokale tenders naar heel specifieke kansengroepen zoals vindplaatsgericht werken. Dat zijn dingen die zeer specifieke ervaring maar ook een inbedding in gespecialiseerde netwerken noodzakelijk maken en waar VDAB niet altijd zelf over beschikt.
Sowieso versterken de partners de werking van VDAB voor doelgroepen die een zeer specialistische aanpak vragen. Vaak zitten we hier wel op snijvlakken met andere beleidsdomeinen, zoals Welzijn en Onderwijs, maar dat is hier ook al vaak aan bod gekomen.
Het is inderdaad moeilijk, en vaak zelfs onmogelijk, om de resultaten van de tenders te gaan vergelijken met de resultaten van de dienstverlening van VDAB, om twee belangrijke redenen. De tenders worden ten eerste steeds uitbesteed in functie van een duidelijk afgebakende doelgroep. Eenzelfde doelgroep dan gaan vergelijken met VDAB is vrijwel onmogelijk, bijvoorbeeld als er sprake is van een uitbesteding met betrekking tot armoede of een bepaalde groep daarbinnen. Het is de bedoeling van VDAB om aanvullend te werken op dat vlak. Dit wordt dus gedaan vanuit de filosofie dat er geen concurrentie is tussen VDAB en een derde, maar een aanvulling, wegens specifieke kennis of een gebrek aan capaciteit, dus dat is moeilijk te vergelijken.
De tweede reden is het feit dat iedere partnerorganisatie een eigen methodiek heeft ontwikkeld en die aanbiedt. Dat vormt een enorme meerwaarde, aangezien niet iedere werkzoekende baat heeft bij eenzelfde methodiek. Dat kent u echter: dat is het riedeltje van het maatwerk. Net dankzij de samenwerking met derden betekent het maatwerk gericht op de eigen problematiek van de werkzoekende een verruiming van de praktijk. VDAB kan op die manier heel gericht mensen naar een bepaalde organisatie toeleiden. Die organisaties dan gaan vergelijken met elkaar, strookt niet met de nauwkeurigheid die een benchmarking zou moeten hebben. Als een bemiddelaar dus iemand naar een VDAB-partnerorganisatie stuurt, omdat de bemiddelaar meent dat die organisatie hem kan helpen, dan kan men dat niet vergelijken met een andere organisatie. Het is net dat netwerk van VDAB en de partners dat maakt dat men zeer geschikt op maat kan toeleiden, maar dat maakt het onmogelijk om te vergelijken.
Regionale tenders worden op dezelfde manier geëvalueerd als de Vlaamse tenders. Ook hierbij gaat het over de complementariteit en de samenwerking, om samen een meerwaarde te kunnen bieden voor de uitdagingen van de arbeidsmarkt. Wat als een positief resultaat wordt beschouwd, wordt per tender bepaald. Op voorhand wordt dus bepaald wat men ervan verwacht. Bij de tender intensieve begeleiding en bemiddeling naar werk wordt uitstroom naar werk als een positief resultaat beschouwd. Bij tenders gericht op specifieke doelgroepen kan dat een advies zijn voor de inschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt. Bij regionale tenders ligt het accent vaak op beroepstechnische opleidingen die VDAB zelf niet in huis heeft, maar die wel nodig zijn om bepaalde vacatures te kunnen invullen. Hierbij wordt dan gekeken naar de mate van competentieversterking als parameter, net als naar die uitstroom naar werk. Men bekijkt dus tender per tender wat de parameter is die moet worden gebruikt om te beoordelen.
Het is moeilijk om te benchmarken ten opzichte van ons omringende landen, aangezien iedere lidstaat zijn eigen unieke aanpak heeft qua tenderen en de sociaal-economische context. VDAB neemt wel het initiatief, wat ik goed vind, om zich te laten inspireren door wat er in het buitenland gebeurt. Op die manier worden ook de eigen manieren van uitbesteding kritisch bekeken. Dat gebeurt echt. Er wordt bekeken of de eigen werking kan worden verbeterd op basis van wat er in het buitenland gebeurt. Ik denk dan vooral aan Oostenrijk en Duitsland. Dat is dus meer een kijken naar good practices dan een echte benchmarking. Ik denk echter dat u begrijpt dat een vergelijking met Duitsland zeer moeilijk is. Het is een heel andere context.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp best dat een vergelijking geen evidentie is. U wijst ook op een aantal parameters van expertise, capaciteit, het aanbod op de markt. Ik begrijp heel goed dat al die elementen meespelen, dat het niet altijd evident is om dan een echte vergelijking te maken. Natuurlijk blijven die private arbeidsmarktintermediairen zo wat in het ongewisse over langetermijnontwikkelingen. Daarom vroeg ik of we dat toch niet op een bepaalde manier kunnen evalueren of ergens mee vergelijken, zodat ze ook zien of ze goed werk leveren. Maar goed, het complementaire, het maatwerk is natuurlijk ook heel belangrijk. U hebt dat ook aangehaald. Ik hoop alleen dat een aantal beweringen toch de wereld uit kunnen worden geholpen. Ze verrichten heel waardevol werk. Met de tendering kunnen ze een belangrijke rol spelen. Ze moeten die ook kunnen spelen. We ondersteunen dat ten volle. Dit moet maximaal worden ingezet bij de uitbouw van de arbeidsmarkt waar we heen moeten.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Voorzitter, minister, het grote voordeel van die tenders is dat er extra capaciteit bijkomt om de werkzoekende te helpen in de zoektocht naar werk. Ik denk dat het aanbod van werk op dit moment groot genoeg is. Je kunt er dus niet tegen zijn dat er meer arbeidsbemiddelaars bijkomen of zo. Ik meen echter wel dat VDAB flexibel moet kunnen ingaan op de uitdagingen van de arbeidsmarkt en moet kunnen inspelen op de noden ervan. Daarom lijkt die samenwerking me broodnodig, om dat voldoende kwalitatief aanbod en die versterkte expertise te kunnen verwezenlijken. Ik denk dat het voor een werkzoekende niet veel uitmaakt of die nu door VDAB of door een commerciële of niet-commerciële partner wordt begeleid. Vorige onderzoeken geven gelukkig ook aan dat zowel de commerciële als de niet-commerciële partners én VDAB er toch in slagen om een substantiële vooruitgang te boeken bij het plaatsen van de toch erg moeilijke doelgroep van langdurig werkzoekenden. Het verschil met mensen die niet worden begeleid, is volgens mij dan ook zeer significant.
Het is een zeer belangrijk onderwerp. Kijk maar naar de evolutie: op tien jaar tijd is het aandeel van uitbesteding en tendering enorm toegenomen. Dat is op zich een goede zaak. Er wordt op die manier kennis opgebouwd bij profit- en non-profitbedrijven en bij VDAB. Ik heb zelf al regelmatig cijfers opgevraagd over de uitstroom naar werk.
Minister, een van de dingen die mij daarbij frappeert, is dat weliswaar de meeste partners goed scoren bij wat men daar doet, dat de uitstroom goed is, maar dat de uitstroom naar werk altijd lager ligt dan bij VDAB. Bij de tenderpartners belandt een groter deel van de werkzoekenden in een ander statuut of stapt uit de werkloosheid zonder effectief aan de slag te gaan. Is daar onderzoek naar gedaan? Is daar een reden voor? Ligt dat aan het meer precaire karakter van de doelgroep? Misschien is het goed om daarop nog wat dieper in te gaan.
Op dat laatste kan ik stellen dat het heel duidelijk te maken heeft met het gespecialiseerde karakter. Als ik naar armoede zie, of naar het zoeken van een vindplaats van een werkzoekende, naar de NEET-jongeren (not in employment, education or training) en dergelijke meer, dan zit dat qua uitstroom naar werk veel moeilijker. Die dingen worden vaak in tendering gestoken. Als je gaat zoeken naar de vindplaats van de betrokkenen, moet je al een heel specifiek netwerk hebben om daarin te kunnen spelen. Dat de uitstroom daar misschien wat minder is, kan ik mij best voorstellen.
Mevrouw Talpe en mijnheer Bothuyne en mevrouw Van Eetvelde, het is vandaag heel duidelijk dat de complexiteit van de arbeidsmarkt vereist dat iedereen die kennis heeft over de arbeidsmarkt, gaat samenwerken om die complexiteit op te vangen. Ik denk dat iedereen beseft dat de arbeidsmarkt van vandaag in vergelijking met de arbeidsmarkt van twintig jaar geleden inzake competenties en talenten en het voortdurend verwisselen van de nood van competenties en talenten in één bepaalde job vereist dat alles wat bij alle partners aan kennis bestaat op die arbeidsmarkt moet worden samengebracht door samen te werken. Gelukkig denken zowel het hoofd van VDAB als VDAB en ikzelf in die richting. Als ik vergelijk met toen ik minister van Werk werd in 2009 en nu, is er, zoals ook de heer Bothuyne stelt, een enorme stijging van de tendering. Van alles wat er is bijgekomen, is er meer dan 50 procent naar tendering gegaan. Dat speelt ook in op de flexibiliteit. Wat we moeten aanbieden vanuit VDAB verandert ook. Met het aspect flexibiliteit wordt daar ook rekening gehouden. Maar het besef dat we allemaal samen onze schouders moeten zetten onder de arbeidsmarkt, om de werkzoekenden én de werkgevers op de juiste manier te kunnen begeleiden, is er in elk geval. We moeten dat samen doen.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
VDAB en tendering moeten eigenlijk een tandem vormen, en wie op een bepaald moment de sterkste benen heeft, zit voorop.
De vraag om uitleg is afgehandeld.