Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik ben met betrekking tot dit thema zelf geconfronteerd met een bepaalde problematiek en ben op zoek gegaan naar meer informatie erover, maar bleef toch met verschillende vragen zitten. Daarom heb ik de keuze gemaakt om de vraag in deze commissie aan bod te brengen. Het gaat over een specifieke groep van mensen die zich op de arbeidsmarkt aandienen. En we komen tot de vaststelling dat er vragen en problemen rond zijn.
Wie werkloos is, kan in de meeste gevallen rekenen op onze goed uitgebouwde sociale zekerheid. Als men minstens een jaar gewerkt heeft, ontvangt men een RVA-uitkering (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening). Als men van de schoolbanken komt en nog geen jaar gewerkt heeft, doorloopt men een beroepsinschakelingstijd, om na dat jaar een inschakelingsuitkering te ontvangen. Die kun je echter alleen aanvragen als je jonger bent dan 25. Wie ouder is dan 25, maar geen jaar gewerkt heeft om een beroep te kunnen doen op een RVA-uitkering, kan ook geen inschakelingsuitkering ontvangen. Als men aan de voorwaarden voldoet, kan men wel nog aankloppen bij het OCMW om een leefloon te ontvangen.
Wij zijn nu op een casus gestoten. Ondertussen is er mij ook een tweede casus ter kennis gegeven, naar aanleiding van de contacten die er geweest zijn, en die eigenlijk hetzelfde aantoont. Het is een casus die buiten het spectrum valt en op geen enkele uitkering recht lijkt te hebben. Dat doet mij, in de samenleving waarin we leven, toch wel even de wenkbrauwen fronsen. Het gaat om een jongeman van 26 jaar, die nog thuis woont en ook langdurig psychisch begeleid werd, en die door de VDAB als ‘niet-toeleidbaar’ werd gecategoriseerd. Die persoon is in het verleden begeleid. Momenteel wordt hij niet begeleid, maar hij is heel duidelijk niet in de mogelijkheid om zelfstandig te leven. Daardoor valt deze jongeman nog steeds ten laste van zijn ouders. Op dit moment zijn de ouders wel nog bereid om de zoon financieel te ondersteunen en de kosten van een aantal zaken te dragen, maar de ouders geven vandaag ook wel het signaal dat dat moeilijk houdbaar blijft, omdat zij zelf ouder worden en hun inkomen beperkter is. Zij stellen zich ook veel vragen over waar het in de toekomst met hun zoon naartoe moet. Zij zijn zelf al op zoek gegaan naar oplossingen, maar vinden die niet, en komen dan bij ons terecht met een schets van de situatie en de vraag hoe het verder moet.
Als we de cijfers van de niet-toeleidbaren bekijken, zien we dat bij herevaluatie zo’n 90 procent van zij die het advies ‘niet-toeleidbaar’ kregen, opnieuw niet-toeleidbaar wordt verklaard. Ook voor deze jongeman is het duidelijk dat er op korte termijn geen wijziging in de situatie zal zijn. We moeten bekijken wat dat nu betekent voor de financiële situatie van de jongere, maar ook van het gezin. Ze hebben al aangeklopt bij het OCMW, maar doordat de ouders een inkomen hebben, kan hij geen aanspraak maken op een leefloon. Hij wordt niet erkend door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Hij heeft ook geen erkenning bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), ondanks de beperkingen die hij heeft. Ook daar zien we dus dat we vastlopen.
In een van de VDAB-studies lazen we het volgende: “Voor werkzoekenden met een advies niet-toeleidbaar stelt de VDAB vast dat verwijzing naar een gepast statuut verhinderd wordt door onvoldoende afstemming op federaal niveau. Er moet nagegaan worden in welke mate we stoppen met begeleiden na de verwijzing naar de gezondheidszorg en wachten op het W²-beleidskader waar opvolging van de verwijzing kan gebeuren door de casemanager welzijn. Ook de herevaluaties van het advies niettoeleidbaar blijken niet efficiënt en kunnen in vraag gesteld worden. De totale groep van niet-werkende werkzoekenden met een advies niet-toeleidbaar blijft over de jaren heen gemiddeld een groep van 3000 tot 4000 personen.”
Hier zit het verschil met de gewone werkzoekenden die na de leeftijd van 25 jaar niet meer van hun inschakelingsuitkering kunnen genieten. Zij vallen dan wel zonder uitkering, maar hebben toch voldoende mogelijkheden om zich in te schakelen in de arbeidsmarkt. De niet-toeleidbaren blijven meestal niet-toeleidbaar.
VDAB erkende in 2014 reeds dat er werk moest worden gemaakt van een structurele aanpak voor deze doelgroep. Er is nood aan een erkenning en verschuiving naar andere pijlers in de sociale zekerheid. Het samenwerkingsakkoord RVA-VDAB gaf aan dat begin 2014 voorstellen tot structurele oplossing zouden worden geformuleerd voor deze doelgroep. Implementatie zou tegen eind 2014 in werking moeten treden.
Minister, ik heb wel wat vragen in de hoop dat er wat duidelijkheid komt voor mij en voor deze mensen. Wat zijn de rechten en plichten van iemand die niet-toeleidbaar werd verklaard? Dient deze persoon nog steeds ingeschreven te zijn bij VDAB, krijgt deze nog steeds voorstellen van VDAB? Kunnen zij een beroep doen op andere bestaande uitkeringen? In deze situatie komen we tot de vaststelling dat men nergens aanspraak op kan maken. Op welke manier kunnen deze personen toch ondersteuning krijgen? Welke structurele maatregelen werden voorgesteld voor deze doelgroep en hoe loopt de implementatie? Werd hierover de voorbije jaren al overleg gepleegd met het federale niveau? Wat is de stand van zaken van het W²-kader?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ga de eerste vier vragen samen beantwoorden. De rechten en plichten van de werklozen zitten vervat in de federale werkloosheidsreglementering. Volgens de werkloosheidsreglementering moeten in principe alle werklozen beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. Er zijn wel verschillende vormen van beschikbaarheid, bijvoorbeeld aangepaste en passieve beschikbaarheid, maar dit kadert onder specifieke voorwaarden volgens het federaal normatief kader. Actief beschikbaar zijn, betekent dat werkzoekenden de plicht hebben om zich in te schrijven als werkzoekende bij VDAB, om zelf actief werk te zoeken, om zich aan te bieden bij de VDAB-bemiddelaar of werkgevers indien ze hiertoe opgeroepen worden. Zij moeten ingaan op een passende vacature of moeten een passende beroepsopleiding aanvaarden. Zij moeten actief meewerken aan een actieplan en zullen daarop gecontroleerd worden.
VDAB stelt vast dat een kleine groep van deze actief beschikbare werkzoekenden wel beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt maar wegens ernstige gezondheidsproblemen van medische, mentale, psychische of psychosociale aard niet kunnen worden toegeleid naar werk of een arbeidsmarktgerichte opleiding of begeleiding. Eind 2015 waren er 5300 niet-werkende werkzoekenden in deze situatie.
Het federaal normatief kader voorziet enkel in een vrijstelling van controle tijdens het diagnosetraject of een aangepast traject om de problematieken te remediëren, geen volledige vrijstelling van beschikbaarheid. VDAB stopt bij niet-toeleidbaren de bemiddeling naar werk maar geeft hun de opdracht, via een afsprakenblad, om hun niet-arbeidsmarktgerelateerde problematiek aan te pakken bij een dienst met een passend aanbod voor de problematiek zoals een OCMW, een centrum algemeen welzijnswerk of andere.
De niet-toeleidbare werkzoekende is dus minstens verplicht om inspanningen te doen om opnieuw beschikbaar ‘te worden’ voor de arbeidsmarkt en gepaste hulpverlening te zoeken om de persoonlijke situatie te verbeteren. Indien de niet-toeleidbare hier actief aan meewerkt, zal VDAB deze inspanningen positief evalueren in het kader van de controle op het werkzoekgedrag. Als de niet-arbeidsmarktgerelateerde problematiek onder controle is, kan de werkzoekende opnieuw bemiddeld worden naar werk. Als de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is en de niet-arbeidsmarktgerelateerde problematiek blijft, wordt er gezocht naar een ander passend uitkeringsstelsel. Dat is logisch. VDAB is arbeidsbemiddelaar naar een job. Als men niet-toeleidbaar is, hoort men niet thuis in de werkloosheid en kan men bijvoorbeeld een ziekte-uitkering krijgen.
Op dit moment lopen er verschillende projecten voor de doelgroep met een mentale, medische, mentale, psychische of psychosociale problematiek. Hierbij denk ik in het bijzonder aan de tender activeringszorg, waarvoor er al een tweede oproep is. In die tender ligt de focus op het wegwerken van de drempels. In de tender armoede ligt de focus op werk.
In het kader van het federale normatief kader is er regelmatig overleg geweest met mijn federale collega’s. Specifiek over de groep niet-toeleidbaren is er geen verder overleg geweest omdat dit gaat over activering en opleiding.
Het W²-decreet bekijken we samen met de minister van Sociale Economie en de minister van Welzijn. Minister Vandeurzen heeft in de commissie Welzijn gezegd dat hij daar niet meteen middelen voor kan vrijmaken. De projecten die onder mijn bevoegdheid en onder de twee tenders vallen, gaan wij verder uitvoeren. Dat is de stand van zaken van W².
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, op basis van de concrete casus blijf ik met het probleem zitten dat het hele traject is doorlopen, dat de VDAB heeft gezocht op welke manier die jongere toch aan de slag kan en binnen welk kader dat mogelijk is. Na de vaststelling dat de jongere niet toeleidbaar is, is de VDAB opnieuw tot dezelfde vaststelling gekomen. U zegt dat de VDAB dan op zoek gaat naar de instantie die de persoon verder kan begeleiden en welke ondersteuning hij verder kan genieten.
Op dit moment is het duidelijk dat geen enkele instantie die jongere erkent om een ondersteuning te bieden, tenzij een psychiater in de privésector. Maar het gaat om een problematiek die niet geneesbaar is. De beperking wordt niet erkend door gehandicaptenzorg, maar is ook niet geneesbaar, waardoor een begeleiding weinig zinvol is. Geen enkele instantie kan op basis van de normen en criteria een erkenning en een uitkering geven. Het gaat om iemand die niet zelfstandig kan wonen en daardoor ook niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming van het OCMW. Dat is een heel bijzondere situatie.
Minister, is het niet wenselijk na te gaan waar die jonge mensen wel in passen? Nu zit die jongere zeven dagen op zeven, van ’s morgens tot ’s avonds thuis, terwijl er toch veel instanties in onze samenleving zijn die mensen met een beperking opvangen. Een vorm van opvang zou zowel voor de jongere als voor het gezin heel zinvol zijn. Nu is er geen enkele toegang tot opvang mogelijk.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Mevrouw Helsen kaart een schrijnend probleem aan. Er is al herhaaldelijk een technisch antwoord gegeven op dit probleem: dat is de architectuur van de sociale zekerheid, punt aan de lijn. We moeten toch nagaan hoe we maatwerk kunnen bieden voor die groepen.
Minister, ik ben ongerust over de evolutie binnen die groepen. Hebt u zicht op het aantal MMPP’s (mensen met een medisch, mentaal, psychisch of psychiatrisch probleem) die als niet-toeleidbaar worden beschouwd? Hoe is dat geëvolueerd? Bij de arbeidsongeschikten op het federale niveau is er een verontrustende stijging. Vertaalt de niet-toeleidbaarheid zich in de kwalificatie die de VDAB daaraan geeft? Is dat gestegen of constant gebleven in de afgelopen jaren? Als u dat nu niet kunt zeggen, zal ik een schriftelijke vraag indienen. Het is wel een aandachtspunt.
Als de federale overheid, de RVA zegt dat iemand arbeidsgeschikt is, dan is het niet te vatten dat de VDAB kan beslissen dat die persoon niet-toeleidbaar is. Dat is een ongelooflijke anomalie. Het Vlaamse niveau neemt een deelaspect van de activering op zich, en moet aangeven dat de persoon zeer ver van de arbeidsmarkt staat, maar we kunnen die toch niet zomaar parkeren. We kunnen zorgen voor een aangepast aanbod in de sociale economie voor die mensen, want we hebben die bevoegdheid, dat is een pure politieke keuze.
Iets anders is de discussie over een apart statuut. Als de RVA zegt dat die persoon arbeidsgeschikt is, dan moeten wij in onze bevoegdheid van arbeidsbemiddeling zeggen dat die niet-toeleidbaar is. Dat kan wel kloppen, maar dan moeten we daarop toch een antwoord proberen te vinden.
Dit is zeer schrijnend omdat die personen steeds vaker op de radar komen dankzij actieve bemiddeling en opvolging, dankzij het feit dus dat de VDAB zijn werk doet. Als de VDAB daarvoor geen brug kan slaan naar de arbeidsmarkt, dan moeten wij toch een maatschappelijke brug slaan voor die mensen, en hen niet zomaar parkeren.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Mevrouw Helsen, ik wil u eerst en vooral feliciteren met uw vraag. De schroom die u aan de dag legde, was helemaal niet nodig. Ik bedank u omdat u de discussie over W² nog eens op de agenda hebt geplaatst.
Minister, u zegt terecht dat we hier in de driehoek zitten van Werk, Sociale Economie en Welzijn. Het probleem is dat dat op een paar kleine eilanden na vandaag, de door u genoemde projecten, eigenlijk een Bermudadriehoek is. Mensen van wie we weten en attesteren dat ze een heel grote problematiek hebben, komen niet aan de bak. Ik begrijp dat u dat niet alleen op uw schouders kunt nemen. Ik begrijp ook minister Vandeurzen als hij zegt dat hij dat niet alleen op zijn schouders kan nemen. En we zouden er ook nog minister Homans kunnen bijhalen, die ook kan zeggen dat zij dat niet alleen op haar schouders kan nemen. U zorgt voor die eilandjes. Dat krediet krijgt u van mij. Maar samen vormt u wel bijna de helft van de Vlaamse Regering. Dan verwacht ik een collegiale oplossing.
Dit parlement heeft op het einde van de vorige legislatuur een heel goed decreet gemaakt rond W². Ik vind het heel goed omdat ik het zelf mee heb ingediend. Het is opgebouwd volgens een trappenmodel. Ik ga dat hier niet uit de doeken doen. We wisten toen heel goed dat we niet onmiddellijk het hele spectrum van alle trappen zouden kunnen invullen. We zetten in op één trap. We zouden niet meteen alle trappen kunnen invullen, waarbij je aan de ene kant heel veel Welzijn hebt met een klein beetje Werk, en aan de andere kant heel veel Werk met een klein beetje Welzijn. Dat wisten we. Maar je zou toch – en het is een modieus beeld – in concentrische cirkels een ambitie aan de dag moeten kunnen leggen om die groep wat uit te breiden, gegeven het feit, hier net door mevrouw Kherbache aangehaald, dat we door een steeds betere kennis van die doelgroep ook een steeds beter inzicht krijgen in de problemen en de mensen boven de radar kunnen halen. Maar daar stopt het. Minister, ik roep u in een positieve sfeer op om met jullie drie samen te zitten, en om collegiaal naar de regering te stappen en daar voor te stellen om in een aantal middelen te voorzien om niet alleen te detecteren, maar ook te remediëren.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Als ik de individuele case bekijk, denk ik dat de persoon in kwestie toch een begeleiding van de VDAB heeft gekregen en misschien al meer dan één. Op een gegeven moment kun je je toch de vraag stellen of, als dat echt niet lukt en er geen voldoende doorstroming is naar de arbeidsmarkt, die jongen dan ter beschikking moet staan van de arbeidsmarkt. Hoort hij daar dan thuis?
Ik ben minister van Werk. Wat moet ik doen? Niet bepalen wat de werkloosheidsuitkering is. Niet bepalen wie er werkloosheidsuitkering krijgt. Maar wel ervoor zorgen dat wie op de arbeidsmarkt komt, op de korte of langere termijn aan werk geraakt. Als je vaststelt dat iemand een MMPP-probleem heeft, dan kan de VDAB aan die persoon zeggen: ‘Dat deel moet opgelost geraken of u geraakt niet aan een job.’ De VDAB stelt niet zelf voor dat die persoon daar of daar moet gaan. Daar hebben wij de kunde niet voor. Als het om een MMPP-probleem gaat, kan de VDAB niet zeggen waar daaraan kan worden verholpen. Dat werd van de VDAB ook nooit verwacht. Wij zeggen dan: ‘Dit moet eerst opgelost worden, maar ga daarvoor naar het OCMW of naar een psycholoog of weet ik veel wat, maar ga hulp zoeken.’ Dat is het activiteitenplan. Als dat wordt gedaan, is het in orde. Maar als het blijft aanslepen, dan zie je dat die persoon niet op de arbeidsmarkt aan bod kán komen. Dan is hij niet bemiddelbaar. Daar stopt de job van Werk. Ik begrijp de problematiek die hier wordt geschetst. Dat is schrijnend. Maar die persoon hoort dan niet meer thuis bij de minister van Werk en bij het activeren naar een job, maar elders. En dat is niet bij mij.
Voor alle duidelijkheid: ik voorzie in de middelen voor W². U zegt dat ik daar krediet voor krijg. Ik blijf in die middelen voorzien, ook al kunnen we met W² op dit moment blijkbaar niet verder wegens een gebrek aan middelen. Ik begrijp dat dat de situatie is. Dan is er het aspect: als wij er niet in voorzien, waar gebeurt dat dan wel? Als de RVA aan ons zegt dat je beschikbaar moet zijn voor de arbeidsmarkt, en wij zien dat het, ondanks alle acties die we ondernemen, niet kan vanwege een MMPP-probleem, dan zitten we daar vast.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik begrijp zeer goed dat u zegt dat als iemand niet geschikt is voor de reguliere arbeidsmarkt, op een bepaald moment binnen een bepaald beleidsdomein het verhaal dan stopt. Maar we hebben in Vlaanderen de bevoegdheden Werk, Sociale Economie en Welzijn. We moeten samen bekijken hoe we voorkomen dat in de toekomst steeds meer mensen nergens zullen thuishoren. Het is duidelijk dat deze persoon niet thuishoort op de arbeidsmarkt. Maar wij kunnen als samenleving toch niet tolereren dat wij zouden zeggen dat hij nergens thuishoort? Momenteel zitten wij met dat gegeven. We moeten echt bekijken waar hier bepaalde linken, die toch wel nodig zijn, niet aanwezig zijn. Elke instantie bekijkt apart of die persoon binnen zijn kader past. Dan wordt er ja of neen gezegd.
Maar niemand bekijkt het hele plaatje, en gaat na welke toeleiding wél mogelijk is. Een toeleiding naar de arbeidsmarkt kan niet. Maar we hebben heel wat welzijnsvoorzieningen en voorzieningen in de sociale economie. Het zou goed zijn als we zouden nagaan of die personen daar wel of niet thuishoren. Lang geleden verrichtte ik mijn eerste werk in een dagcentrum voor gehandicapten. Die mensen worstelden met grote beperkingen, maar ze hadden wel het gevoel dat ze elke dag gingen werken. Dat is erg belangrijk. Het is erg belangrijk dat die jongeren ook buiten het gezin een plaats krijgen. Momenteel is dat niet het geval. Vlaanderen heeft bevoegdheden om daaraan te remediëren. Daarom zou ik, naar aanleiding van een casus, het op prijs stellen dat we nagaan welke linken wel kunnen worden gelegd, zodat een oplossing wordt aangeboden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.