Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, een heel andere vraag: van de evaluatie naar de stages van studenten uit de lerarenopleiding. Het is evident dat stages een ontzettend belangrijk onderdeel zijn van de lerarenopleiding. Het is het instrument bij uitstek om studenten te laten kennismaken met een job die zo veelzijdig is.
De jongste jaren kwamen er echter signalen dat er nog heel wat werkpunten zijn bij de organisatie van zulke stages. Veel van deze knelpunten zijn ook meermaals aan bod gekomen in deze commissie. In sommige regio’s doet zich een tekort aan stageplaatsen voor, de inhoudelijke invulling van een stage is vaak niet optimaal, de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen verloopt vaak stroef en scholen krijgen ontzettend veel planlast. Onder uw voorganger zijn er zes verschillende beleidsgroepen opgericht die de opdracht kregen om beleidsopties of -scenario’s te formuleren over de lerarenopleiding. Een van deze beleidsgroepen heeft zich gebogen over het stageonderdeel en heeft daarover enkele aanbevelingen geformuleerd.
Een eerste aanbeveling focust op de oprichting van een centraal stageregistratiesysteem voor alle initiële lerarenopleidingen. De beleidsgroep ziet in een dergelijk systeem de mogelijkheid om de enorme planlast terug te dringen, om het tekort aan stageplaatsen beter in beeld te brengen en om ervoor te zorgen dat elke student voldoende en kwaliteitsvolle stageplaatsen krijgt. In een tweede beleidsoptie stelt men voor om de stages beter te verwerken in een professioneel continuüm, dat loopt vanaf de initiële opleiding over de aanvangsbegeleiding naar een traject van voortdurende professionalisering van leraren. Een derde belangrijke aanbeveling richt zich op een betere, meer structurele en meer inhoudelijke samenwerking tussen de initiële lerarenopleidingen en de stagescholen, op diverse vlakken. Dat moet leiden tot minder vrijblijvendheid en meer efficiëntie. Ten slotte merkt men ook op dat de rollen van de stagebegeleider en van de mentoren beter moeten worden uitgeklaard.
Minister, waar situeert u de pijnpunten binnen de stages van de lerarenopleidingen? Wat is uw mening over de diverse adviezen van de beleidsgroep stage? Welke adviezen neemt u mee in overweging in uw beleid om de stages te optimaliseren? Uw voorganger heeft reeds enkele stappen gezet in de richting van een centraal stageregistratiesysteem, om het aanbod te kwantificeren en de planlast te doen dalen. Wat is uw houding tegenover zo’n systeem? Kunt u me eventueel ook al een stand van zaken geven met betrekking tot de werkzaamheden van de taskforce? Zijn er nog andere maatregelen genomen om de stagecomponent van de lerarenopleiding te verbeteren?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, het lijkt me goed dat we hier ook eens ingaan op het belang van de stage. We zullen al heel veel hebben besproken tegen het ogenblik dat de beleidsnota hier wordt voorgesteld. Ik vink zo’n beetje af wat we al hebben gedaan, maar we kunnen dat nog eens opnieuw doen, want die punten verdienen stuk voor stuk aandacht.
Die stage is een essentieel onderdeel van de lerarenopleiding. Lesgeven doe je immers uiteraard niet alleen door theorie te volgen. Als je afstudeert als leraar, moet je meteen aan de slag. Het is dus ontzettend relevant om een goede stageplaats te hebben gehad.
Stages vormen ook de brug tussen de lerarenopleiding en het werkveld, de scholen. Ze zijn er niet alleen voor de studenten, maar ook voor de opleidingen, die zo het contact met het werkveld behouden, en ook voor de scholen, die zo in contact blijven met het hoger onderwijs en bijvoorbeeld nieuwe inzichten kunnen krijgen die ontstaan binnen de lerarenopleiding. Een stagiair die een opleiding krijgt, kan immers ook nieuwe dingen meebrengen naar de school. Onderschat dat niet. Het is niet alleen een kwestie van krijgen, maar ook van geven, en dat moet toch mee in rekening worden gebracht.
In de stage komen de beide dus samen. Daarom benadruk ik in mijn beleidsnota echt dat de organisatie ervan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van de opleidingen en het werkveld. Ik hoop ook dat scholen en opleidingen inzien dat ze samen verantwoordelijk zijn, want zonder goede stages is het onmogelijk om een goede, kwaliteitsvolle opleiding te hebben, en zonder goede kwaliteitsvolle opleidingen zal men ook nooit goede toekomstige leerkrachten hebben. Ze hebben elkaar dus nodig en ze moeten daar allebei ook van overtuigd zijn.
De pijnpunten die opleidingen en scholen met betrekking tot stages melden, kunnen worden onderverdeeld in drie grote rubrieken. Er is de afstemming tussen vraag en aanbod qua stageplaatsen: zijn er voldoende, vindt iedere student een plaats? De vraag naar stageplaatsen stijgt natuurlijk samen met het aantal studenten in de lerarenopleiding. De jongste vijf jaar is dat aantal gestegen van 30.300 naar 33.600 studenten. Dan is er de begeleiding van de stagiairs, zowel door de opleiding als door de leerkrachten van de stageschool: verloopt die wel optimaal, is er een goede communicatie, zijn de verwachtingen duidelijk? Ten slotte zijn er de administratieve lasten bij het zoeken naar een stageplaats, het aanvragen en registreren, de opvolging en de evaluatie van de student.
Er is inderdaad sprake van een aantal beleidsgroepen die zich daarover hebben gebogen en een rapport hebben geschreven. De administratie krijgt heel veel rapporten. Ze hebben tijdens het laatste jaar van de vorige legislatuur gewerkt en hun resultaten gepresenteerd in juni van dit jaar, dus na de verkiezingen, maar voor er een nieuwe regering was.
Mevrouw Celis, over de stages werden drie aanbevelingen gedaan. U hebt die ook gemeld. Het gaat over de creatie van een centraal stageregistratiesysteem, het inbedden van de stage binnen een professioneel continuüm en een betere samenwerking, volgens het concept dat opleidingen en stagescholen samen opleiden. Op die eerste aanbeveling ga ik dieper in bij de vierde vraag. De tweede aanbeveling, namelijk dat de stage een onderdeel zou worden van een professioneel continuüm, kan worden bekeken binnen het bredere loopbaandebat, waarbij een leraar dus groeit doorheen zijn verdere carrière en zijn of haar vorming niet abrupt ophoudt na de opleiding zelf. In mijn beleidsnota staat daarover dat er sprake moet zijn van een “professionele, uitdagende en meer gevarieerde onderwijsloopbaan” en dat daartoe onder andere meer moet worden ingezet op een betere aanvangsbegeleiding van startende leraren en een continue professionele ontwikkeling tijdens de verdere loopbaan. Ik meen dat we de welles-nietesdiscussie van de vorige legislatuur enigszins moeten overstijgen. Die is al te vaak gevoerd over het afschaffen van de mentoruren. Ik heb hier vanmorgen al gezegd dat ik in de scholen ook wel een soort hunkering naar die mentoruren merk, die ook daarvoor deels werden ingezet. We moeten nu dus bekijken hoe we betere zinvolle maatregelen kunnen nemen.
Maar het hangt natuurlijk niet enkel daarvan af of stagiairs en startende leerkrachten goed begeleid worden. Het blijft een gedeelde verantwoordelijkheid tussen opleidingen en scholen. Die zouden allemaal zeer bekommerd moeten zijn om de kwaliteiten van onze leraren. Ze kunnen het niet op elkaar afwentelen, want ze zijn van vitaal belang om kwaliteit af te leveren. De ene kan geen kwaliteit afleveren zonder de andere.
In dat opzicht sta ik ook volkomen achter de derde aanbeveling, over het concept dat scholen en opleidingen de studenten samen opleiden. Dat sluit ook aan bij de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid die ik zie voor scholen en opleidingen in verband met de stages en bij de brugfunctie die de stage vormt tussen de twee werelden. Scholen onderschatten soms misschien wel wat ze allemaal kunnen halen uit de input die ze van studenten krijgen.
Omtrent de stages en de lerarencomponent stelt mijn beleidsnota dat ik aan de lerarenopleidingen en de scholen vraag om tot een werkbaar model van samenwerking te komen, dat ook minder planlast genereert. Ik zet dus in op overleg en zal dat ook op zeer korte termijn opstarten. Ik ben ook op zoek naar goede praktijkvoorbeelden, want die zijn er bij hopen. Er zijn bijvoorbeeld een aantal zeer interessante aanvraagsystemen opgezet vanuit scholengemeenschappen. Er is ook een digitalisering van stageaanvragen en beoordelingen binnen hogescholen. Ik wil die voorbeelden beter bekendmaken, zodat er van elkaar kan worden geleerd. Dat is vaak zo in onderwijs: je ziet een aantal prachtige initiatieven, en dan moet je ze zo ver krijgen dat ze van elkaar leren en elkaars goede voorbeelden overnemen.
We moeten ook speciale aandacht hebben voor de grootstedelijke contexten, want daar zijn de succesvolle stages misschien nog meer van belang om toekomstige leerkrachten te motiveren om aan de slag te gaan in bijvoorbeeld Antwerpse of Brusselse scholen.
Ik kom tot het centrale stageregistratiesysteem. We hebben daar op mijn kabinet al een grote discussie over gevoerd. Ik dacht aanvankelijk dat dat het ei van Columbus was, maar ik ben daar een beetje in teruggefloten. Men heeft op een aantal moeilijkheden gewezen.
Het centrale stageregistratiesysteem komt voort uit de Taskforce Stages, die mijn voorganger heeft opgericht in 2010. Die taskforce heeft geprobeerd om vraag en aanbod in kaart te brengen, maar de resultaten zijn beperkt gebleven, want zowel de scholen, in de taskforce vertegenwoordigd door de koepels, als de opleidingen bleken zich terughoudend op te stellen wanneer er gevraagd werd hoeveel stageplaatsen zij konden aanbieden of aangeboden kregen.
De taskforce onderzocht ook wat in theorie de draagkracht is van scholen om stagiairs een plaats te geven. De globale uitkomst was dat er in principe voldoende stageplaatsen zijn voor alle studenten als iedere leerkracht om de drie jaar een stagiair zou begeleiden.
Opnieuw waren scholen noch opleidingen vragende partij om die draagkracht verder te verfijnen, wellicht uit schrik dat zou blijken dat sommige scholen in theorie ruimte hebben om meer stagiairs toe te laten, maar dat dan toch niet doen. Het is wel duidelijk dat de schaarste in bepaalde regio’s nijpender is, en dan met name in de grotere steden, waar vaak ook een of meerdere lerarenopleidingen zijn.
De taskforce zag de creatie van een Vlaanderenbreed registratiesysteem voor stageplaatsen als een oplossing, omdat men dacht dat vraag en aanbod zo beter zichtbaar zouden worden, aanvragen vlotter zouden verlopen en de administratie eenvoudiger zou worden.
Men zegt mij nu dat dat nooit zal werken en dat het ook niet de taak van Brussel is om dat centraal te doen. We zien echter wel dat er in bepaalde regio’s al soortgelijke systemen bestaan, opgezet vanuit scholengroepen, bijvoorbeeld in Oost- en West-Vlaanderen, of vanuit de stad, bijvoorbeeld in Antwerpen.
De taskforce stelde voor om naar één gezamenlijk systeem te gaan, met de belofte dat daar ook middelen voor zouden komen. Die middelen zijn er echter niet gekomen. Men zegt mij nu ook dat dat toch nooit helemaal goed zou werken en dat je beter tot regionaal ingebedde systemen kunt proberen te komen, zodat er stage kan worden gelopen in een school in de regio. Waar er problemen zijn, kun je daar dan wat actiever op inzetten.
Een betere coördinatie omtrent het aanvragen, registreren en opvolgen van stages kan inderdaad een deel van de oplossing zijn. In het verleden hebben de expertisenetwerken voor lerarenopleidingen er al samen voor gezorgd dat de stagecontracten en de terminologie overal dezelfde zijn. Er zijn dus al dingen ten goede gebeurd.
Als we van dergelijke stappen tot harmonisatie ook een elektronische vertaling kunnen maken, sta ik er zeker voor open om daaraan mee te werken. Ik wil echter niet de illusie wekken dat alle problemen opgelost zullen zijn met een centrale databank. Daar geloof ik niet zo in. Zelfs als die er zou zijn, ontslaat dat de scholen en opleidingen niet van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid om tot een werkbaar systeem te komen. Ik zal dit ook op die manier met hen bespreken.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, bedankt voor het uitgebreide antwoord. Het doet mij deugd te horen in uw antwoord dat u met de drie aanbevelingen die de beleidsgroep stages gemaakt heeft, aan de slag bent gegaan. Dit is nog maar een begin, maar het is toch fijn om te horen dat die drie aanbevelingen terugkomen en zullen worden omgezet.
Het centrale registratiesysteem zal inderdaad een ander paar mouwen zijn. Als blijkt dat dat beter regionaal ingebed wordt, moeten we dat ook durven te bekijken. Het zal nog wel terugkomen in deze commissie hoe we daar beter aan de slag mee kunnen gaan. We mogen de rompslomp en de planlast die met het organiseren van stages gepaard gaan, zeker niet vergroten. Ook dat heb ik in uw antwoord gehoord, waarvoor dank.
De vraag om uitleg is afgehandeld.