Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, het is belangrijk dat we nog even evalueren, maar ik zal u nu met plezier meenemen naar het secundair onderwijs.
Ieder jaar publiceert de onderwijsinspectie een jaarverslag waarin zij haar belangrijkste bevindingen uit het voorbijgaande jaar formuleert. In het laatste jaarverslag had de onderwijsinspectie grote bezorgdheden bij de kwaliteit van de evaluatiepraktijk in het middelbaar onderwijs. Tijdens de doorlichtingen van vorige schooljaar bleek namelijk dat in een groot aantal scholen de vragen op het examen onvoldoende overeenstemmen met wat de leerlingen normaal zouden moeten kennen volgens de eindtermen. De vragen op het examen meten met andere woorden onvoldoende of de leerlingen de leerplandoelstellingen wel bereiken. Verder komen niet alle leerplandoelen voldoende aan bod in het examen. De grootste bezorgdheden richten zich op het vak Frans. Dit is een ernstig gegeven omdat in 25 procent van de doorgelichte scholen meer dan 50 procent van de leerlingen een jaartekort voor Frans heeft.
De validiteit van de examens is nochtans van cruciaal belang. De punten van een examen vormen namelijk de basis voor de beslissingen die klassenraden nemen tijdens de deliberaties over de toekenning van een attest en de oriëntering naar studierichtingen, alsook voor beslissingen omtrent de leerlingenbegeleiding. Wanneer een school onvoldoende kan aantonen dat leerlingen de vereiste kennis, vaardigheden en inzichten onder de knie hebben, ontstaat er een probleem bij de validiteit van de studiebekrachtiging.
Minister, wat is uw standpunt bij het pleidooi van de onderwijsinspectie om meer aandacht te schenken aan de kwaliteit van de evaluaties? Hoe evalueert u de ernst van de resultaten uit het jaarverslag? Bent u ook van mening dat dit belangrijk is? Wordt er aan het onderdeel evaluatie voldoende aandacht besteed tijdens de lerarenopleiding? Zult u met dit punt rekening houden bij de hervorming van de lerarenopleiding? Zult u met dit punt ook rekening houden in het navormingsaanbod voor leerkrachten? Denkt u aan nog andere maatregelen?
We moeten er uiteraard voor zorgen dat we met een eventuele oplossing voor dit probleem niet nog meer planlast creëren voor de leerkrachten. Gaat u dat voorstel ook ter harte nemen?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, ik vind een goede evaluatie ook een heel belangrijk aspect van goed onderwijs. Ik heb toch al vaak op het terrein gehoord en ik herinner mij uit mijn eigen ervaring als leerkracht dat het niet altijd zo gemakkelijk is als het lijkt. Het is ontzettend belangrijk, om meerdere redenen. Als de evaluatie in de klas niet goed is, of als de evaluatie van examens niet goed of niet duidelijk is, gaan leerlingen of hun ouders snel de beslissing van de klassenraad aanvechten. De juridisering van ons onderwijs is al een eerste goede reden om zeker te zijn dat we goed evalueren en dat we onze leerkrachten daar maximaal op voorbereiden tijdens de lerarenopleiding, en hen daar achteraf ook in ondersteunen door de pedagogische begeleiding.
Ik illustreer dit met mijn geval. Ik heb vier jaar Latijn gegeven. Ik heb nooit mijn pedagogisch begeleider gezien. Ik hoopte wel dat ik goed bezig was, maar misschien had ik toch nog nuttige tips kunnen krijgen. Dit is uiteraard een detail.
De validiteit van de examens is niet alleen belangrijk voor de klassenraad, maar eigenlijk ook voor de leerlingen zelf. Je moet toch weten waar je staat. Er zijn eindtermen, maar er is in Vlaanderen, zoals in Nederland of in tal van andere Europese landen, geen centraal eindexamen. Zo’n echt objectieve graadmeter heb je eigenlijk niet, tenzij jouw leerkracht echt een perfecte evaluator is. We zien toch wel hier en daar problemen rijzen. Je kunt je de vraag stellen of bijvoorbeeld het toegangsexamen geneeskunde geënt is op de eindtermen. Als dat het geval is, zit je toch met een probleem als je ziet hoe weinig leerlingen er slagen voor dat toegangsexamen ofschoon ze zeer gemotiveerd zijn. Ik denk ook aan de ijkingstoets Frans die jaren aan een stuk werd georganiseerd, en waarschijnlijk dit jaar ook, aan de Universiteit Antwerpen. Mevrouw Celis, u raakt daar inderdaad een heel delicaat punt aan. Je hebt daar leerlingen die willen verdergaan met Frans. De gemiddeldes op die toetsen zijn ontzettend laag. Dat is redelijk beangstigend. Ik kan mij niet voorstellen dat die 18-jarigen in het zesde middelbaar allemaal een onvoldoende hadden voor Frans, want dan zouden ze zich toch niet inschrijven voor die opleiding Frans aan de Universiteit Antwerpen. Ik heb een aantal van de vragen uit die toets eens bekeken. Daarin zaten vragen die aansloten bij de eindtermen van de eerste en de tweede graad. Die waren blijkbaar ook te moeilijk voor sommige leerlingen.
Je zit dus, zeker voor Frans, met een evaluatieprobleem. Ik wil daarmee zeker niet elke leerkracht stigmatiseren. Integendeel, ik denk dat veel mensen het zeer goed doen en het zeer goed willen doen.
Dus ik heb één vraag: wat zouden we kunnen ondernemen om dat te verbeteren? Zou u het voorbeeld van Nederland, het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito), willen volgen, om onze leerkrachten te ondersteunen door te investeren in toetsontwikkeling op een overkoepelend niveau, zodat leerkrachten kunnen nagaan of hun toetsen en examens beantwoorden aan de verwachtingen over evaluatie? Ik dank u.
Minister, juist evalueren binnen onderwijs is ontzettend belangrijk. Persoonlijk ben ik geen voorstander van centrale toetsen, maar ik vind het wel belangrijk dat evalueren als element van het didactisch model echt wel de expertise is van leerkrachten. Als we kijken naar de lerarenopleiding, dan is de evaluatie van wat je overdraagt aan kennis, vaardigheden en attitude net een van de basiselementen van didactiek. Didactiek is ontzettend belangrijk in onderwijs. We moeten kijken of er al dan niet een probleem is met de didactische vaardigheden van onze leerkrachten.
Het lijkt mij belangrijk dat leerkrachten zelf kunnen bepalen wanneer en op welke manier ze evalueren, maar dat ze wel geleerd hebben om op een juiste manier te evalueren. Dat is echt de kern van onderwijs. Ik vind het belangrijk om vooral daar naar te kijken. We mogen vooral niet door mogelijke problemen evolueren naar centrale toetsen die wij als overheid inrichten. Dat staat haaks op de filosofie en de uitgangspunten die we willen vooropstellen in het beleid dat we in Vlaanderen willen voeren.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, het is een interessante vraag, die haar oorsprong vindt in de Onderwijsspiegel 2014, waarbij de A-stroom Frans eerste graad onder vuur wordt genomen. Daar ga ik toch van uit, mevrouw Celis? (Instemming van mevrouw Vera Celis)
Ik volg wat jullie hier allemaal hebben gezegd. Evaluatie is zeer belangrijk om te kunnen attesteren en tijdens het leerproces correct te kunnen differentiëren. De vaststellingen van de inspectie op dat vlak, met name dat voor het vak Frans in de eerste graad, A-stroom, de evaluatie niet alle eindtermen en leerplandoelstellingen bestrijkt en dat de opdrachten onvoldoende afgestemd zijn op het verwachte beheersingsniveau, vind ik merkwaardig en van groot belang. Het is een element waarmee leraren, directies, begeleidingsdiensten én de overheid aan de slag moeten om de situatie te verbeteren. De inspectie formuleerde bovendien in haar verslag een aantal aanbevelingen over hoe het beter kan.
In elke lerarenopleiding is het realiseren van een goed toetsbeleid een belangrijk onderdeel van de opleiding. Studenten krijgen hierover theoretische kaders mee en kunnen daar tijdens de stage-opdrachten mee oefenen. De uitdaging ligt er volgens mij in om én het eigen toetsbeleid voortdurend te actualiseren aan de veranderende leerstof én om binnen de school zelf een coherent toetsbeleid uit te werken tussen de leraren onderling. Ik neem die aandacht voor een kwalitatief toetsbeleid mee in de verdere debatten rond de lerarenopleiding.
Navorming kan natuurlijk, maar ik vind dat het in eerste instantie aan de scholen en begeleidingsdiensten toekomt om te zien welke acties op het vlak van nascholing nodig zijn. Ook de vakgroepen binnen de scholen kunnen daarin een belangrijke rol spelen. De inspectie stelt dat ook zelf.
We zien dat in het nascholingsaanbod van diverse organisaties ook vandaag al evaluatie opgenomen is, maar dan niet specifiek gericht op Frans in de eerste graad.
Een goede evaluatie kan alleen gebeuren op basis van helder geformuleerde doelen. Daarom kan het nuttig zijn om na te gaan of de wijze van formuleren van de huidige eindtermen aan die verwachting tegemoetkomt. Ik heb vandaag al meerdere keren gezegd dat die eindtermen duidelijk moeten maken wat iemand verondersteld wordt te kunnen. Een evaluatie moet natuurlijk toetsen of datgene dat in de eindtermen staat, gekend is. Daartussen zit het leerplan, dat toont hoe je dat moet doen. Het leerplan van het ene vak wekt natuurlijk al wat meer enthousiasme op dan dat van een ander vak.
We moeten bij die eindtermen vooral nagaan of we helder en duidelijk hebben geformuleerd wat we precies verwachten. Ze moeten toetsbaar zijn.
Je zou kunnen pleiten voor het Franse systeem van baccalauréat, maar daar heb ik het niet zo voor. Het is ook absoluut niet de bedoeling van deze Vlaamse Regering om zo’n toets in te voeren omdat we ervan overtuigd zijn dat het de autonomie van de school is het pedagogische project te toetsen. De school wordt natuurlijk gecontroleerd door de inspectie.
We moeten proberen niet te veel extra planlast te creëren, maar die juist te voorkomen. Collega’s, het verbeteren van de evaluatiepraktijk is een zaak van kwaliteit, niet van kwantiteit. Ik heb geen zin om daar nog eens een hoop kwantitatieve zaken bij te voegen. Ik zie dus niet meteen een reden om aan te nemen dat duidelijker geformuleerde eindtermen de planlast zouden doen toenemen, integendeel.
We moeten er gewoon voor zorgen dat men in de opleiding zeer goed leert wat een goede evaluatie is. En misschien moeten we verder de scholen erop wijzen dat de vragen moeten worden aangepast aan de eindtermen die moeten worden gehaald. Ik vraag me af of de vragen die worden gesteld overal zijn aangepast aan wat men precies moet kennen. Daarmee hangt natuurlijk samen dat het ‘wat’ helder moet worden geformuleerd.
Het is een debat met een paar kanten, die te maken hebben met opleiding en de organisatie van de school zelf. Ik wil zeker niet evolueren naar algemene, verplichte testen. Maar dat was ook niet uw vraag.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord. Ik ben echt wel heel tevreden dat u veel belang hecht aan een goede en kwaliteitsvolle evaluatie. Dat is ook een verhaal van eerdere betrokken partners. U geeft dat ook zelf aan. Er kan natuurlijk vanuit navorming wel een en ander worden aangeboden, maar de lerarenopleiding, de leerkrachten, het schoolbestuur hebben allemaal een plaats in dat verhaal.
Vanuit 28 jaar ervaring heb ik daar een evolutie in gezien. De laatste jaren werd bijvoorbeeld een vakwerkgroep belast met het opstellen van het examen. Alle collega’s die een bepaald vak gaven, werden samengebracht om één examen te maken, een objectief, goed examen, niet alleen om de leerplandoelen te toetsen maar ook om te vermijden dat bijvoorbeeld vanuit een individuele leerkracht het vervolgtraject van die leerling bepaald zou worden. Als die ene leerkracht op de een of andere eenvoudige manier examen afneemt, dan geef je de leerlingen een fout signaal. Het examen moet wel echt een uniform document zijn waarbij de vaktermen die voor dat vak moeten worden behaald, gekend zijn.
U hebt al een kanttekening gemaakt voor het vak Frans, waarbij u de eindtermen wat ambitieuzer wilt formuleren. Ik heb dat gelezen in de beleidsnota, en dat zal zeker nog in de komende weken ter sprake komen. Wat Frans betreft, moeten we zeker de vaardigheden toetsen, maar we mogen de kenniscomponent niet verwaarlozen. Dat is trouwens voor geen enkel vak zo, maar zeker specifiek voor Frans.
Deze maatregel moet voor duidelijkheid zorgen voor de leerkrachten tijdens het voorbereiden van lessen en het opstellen van evaluaties. Maar nogmaals, ik denk dat we daarover de komende weken nog van gedachten kunnen wisselen in deze commissie wanneer we de beleidsnota bespreken. Dank voor het zeer uitgebreid antwoord.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik deel uw mening dat er zeker geen extra planlast moet worden gecreëerd. Het was ook niet de bedoeling van mijn betoog om daarvoor te pleiten.
Wanneer ik het voorbeeld van Nederland aanhaalde, dacht ik eigenlijk vooral aan het Cito, dat eigenlijk een ondersteuning is, niet alleen voor een eindexamen. Ik wens wel een onderscheid te maken tussen wat ik zie als een team dat professioneel werkt op evaluatie en dat voor heel het onderwijsveld een steun is, en anderzijds de centrale eindexamens. Dat is een andere discussie. Daar kun je voor of tegen zijn. Ik zie toch wel heil in een vorm van aanvulling op wat de school doet. Ik denk dat er veel varianten mogelijk zijn. Het maakt niet zozeer uit hoe je het organiseert, maar het is zeer belangrijk voor de leerling te weten dat de evaluatie van een zodanige kwaliteit is dat wanneer je een eindcijfer hebt aan het einde van de middelbare school, je echt weet wat dat waard is. Nu is er toch wel een aanzienlijk verschil tussen bepaalde scholen. Als je in de ene school bijvoorbeeld een 70 haalt voor wiskunde aan het einde van je schoolloopbaan, dan ben je wel klaar om ingenieur te gaan studeren, en in een andere school betekent die 70 iets helemaal anders. Dat is wat er nu ontbreekt. Je mag dan wel eindtermen hebben, maar als de evaluatie zodanig verschilt van de ene tot de andere school, dan heb je toch een probleem. Je kunt maar enkel en alleen voortgaan op – weliswaar – doorlichtingsverslagen. Maar de meeste ouders gaan bij het selecteren van een school voor hun kind voort op de reputatie. Als ik kijk naar de doorlichtingsverslagen, dan zie ik soms wel een verschil tussen een algemene reputatie en de resultaten van de school. Sommige scholen hebben de reputatie niet het beste publiek aan te trekken, maar dan zie ik in de doorlichtingsverslagen dat ze het goed doen.
Ik zal daar nu niet dieper op ingaan, maar ik denk dat mevrouw Celis zeer terechte vragen heeft gesteld en dat het belangrijk is om te werken op die evaluatie, op de didactiek en zeker wanneer het Frans betreft. Ik ben een groot pleitbezorger van meer en beter Frans op school, dat zal u niet verbazen, mevrouw Celis.
Ik denk dat het ook belangrijk is, wanneer je in de lagere school een taal aanleert, dat niet alles door de vingers gezien wordt, want als je dan in het eerste middelbaar toekomt en je moet daar wel correct kunnen schrijven, dan heb je een probleem. Met andere woorden: wanneer men in de les Frans in de lagere school schrijffouten mag maken, dan leert men iets fout aan. Dan moet je dat corrigeren, en dat is altijd moeilijker dan het meteen juist aan te leren in het eerste middelbaar. Ik denk dat ik daar toch een probleem kan detecteren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.