Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, tijdens de zomermaanden zijn er opvallende cijfers binnengekomen waaruit blijkt dat slechts 47 procent van de vrouwelijke werknemers werkbaar werk heeft. Dat is ruim 5 procent lager dan bij mannelijke werknemers. Daar gaat het over 53 procent. En bovendien is het verschil tussen mannen en vrouwen de afgelopen jaren aanzienlijk gegroeid. We moeten daar bedachtzaam voor zijn en nadenken over de oorzaken daarvan. Dat blijkt uit de driejaarlijkse Werkbaarheidsenquête uit 2019 van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Stichting Innovatie & Arbeid (StIA) bij meer dan 13.000 werknemers. De kloof tussen de werkbaarheidscijfers van beide groepen is doorheen de jaren steeds groter geworden en enkel bij de vrouwelijke werknemers is over de volledige meetperiode – dat is de periode tussen 2004 en 2019 – sprake van een significante achteruitgang van de werkbaarheidsgraad. We moeten vaststellen dat de jongste 15 jaar de werkbaarheid bij vrouwen niet in de goede richting evolueert.
De oplopende achterstand heeft in eerste instantie te maken met de hoger gemeten werkstress bij vrouwen. Achterliggend ervaren vrouwen vooral een hogere emotionele belasting en oplopende werkdruk in hun job. Dat steeds meer vrouwen in de zorg- en onderwijssector werken, is daar niet vreemd aan. De Vlaamse sociale partners riepen in een reactie op dit onderzoek de Vlaamse Regering op om in het kader van de arbeidsmarktkrapte niet alleen te focussen op nieuwe mensen aantrekken maar ook om mensen die aan het werk zijn voldoende te ondersteunen. Dat zijn, denk ik, prioriteiten in het beleid.
Verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers op het vlak van de werk-privébalans spelen een eerder beperktere rol bij de verklaring van de recente toename in de werkbaarheidskloof tussen beide groepen. Dit ondanks het feit dat vrouwelijke werknemers door de band nog steeds het leeuwendeel van de huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden opnemen.
Onze fractie heeft in dat verband de volgende vragen voor u, minister.
Hebt u kennis genomen van het rapport ‘Werkbaar werk door een genderbril’?
De cijfers dateren van voor corona. Hebt u zicht op wat de impact van de coronapandemie en -maatregelen zou kunnen zijn op de genderkloof inzake werkbaar werk? Indien niet, zult u daar onderzoek naar laten verrichten?
Hoe zult u aan de slag gaan met de bevindingen in het rapport?
Wat zijn uw beleidsambities voor de komende jaren om de genderkloof voor werkbaar werk te dichten?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, we hebben samen kennisgenomen van het rapport van de Stichting Innovatie & Arbeid.
U geeft het in uw vraag al terecht aan: de cijfers waarover we spreken dateren van een meting in 2019. Maar ze tonen, net zoals de burn-outcijfers die we een tijdje geleden hier besproken hebben, aan dat het een onrustwekkende tendens is die onder invloed van de coronapandemie waarschijnlijk enkel maar gegroeid is. Dat laatste konden we al vaststellen uit de grootschalige coronabevraging, die Statistiek Vlaanderen vorig jaar uitvoerde. Daaruit bleek dat 43 procent van de werknemers en 31 procent van de zelfstandigen een hogere werkdruk dan voor de coronacrisis signaleerden, terwijl 38 procent van de werknemers en 37 procent van de zelfstandigen aangaven dat werkplezier en motivatie erop achteruitgingen. De versnelde ingang van telewerk naar aanleiding van de coronacrisis heeft ongetwijfeld een rol gespeeld. Bij thuiswerk kan de grens tussen werk en privé vervagen. Medewerkers zijn meer bereikbaar geworden en er is sprake van een meer aanhoudende stroom van informatie. Dit kan resulteren in een hogere werkstress dan zoals we die in 2019 konden meten.
Het rapport leert ons dat het vooral de onderwijsfuncties en de zorgberoepen zijn die boven het gemiddelde van de Vlaamse arbeidsmarkt scoren. Het zijn net de contactberoepen in deze sectoren waar vrouwen vaker voor kiezen. Het zijn ook deze functies die tijdens de coronacrisis in de frontlijn stonden en waarbij de emotionele belasting en de werkdruk, twee belangrijke risicofactoren voor werkstress en burn-out, sterk toenamen. Samen met mijn collega-ministers Crevits en Weyts, bevoegd voor respectievelijk Welzijn en Onderwijs, monitor ik dit met de nodige waakzaamheid.
De volgende arbeidsmarktbrede meting van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor, waarvoor ik reeds de nodige budgetten heb gereserveerd, zal plaatsvinden begin 2023. Dit is volgens de sociale partners en mijzelf het meest geschikte instrument om de impact van de coronacrisis, en meer specifiek ook de genderkloof – waar u terecht naar verwijst bij werkbaar werk, zo correct mogelijk in kaart te brengen. Ik plan in de tussentijd geen verder onderzoek naar deze thematiek maar wacht af wat die arbeidsbrede monitor ons verder zal leren.
Binnen het ESF – het Europees Sociaal Fonds – hebben we vandaag toch enkele interessante projecten lopen, die een genderspecifieke focus hebben. Zo is er bijvoorbeeld het project bij IDEWE, de oproep ‘Innovatie door Exploratie’ die loopt tot maart volgend jaar, waar een dienstverlening wordt ontwikkeld om de work-lifebalance te verbeteren op maat van de noden en de behoeften van verschillende groepen werknemers.
Verder vallen ook de oproepen ‘Opleidingen in de dienstencheque- en gezinszorgsector’ en ‘Werkbaarheidsscan en -consulent in de dienstenchequesector’ te linken aan dit thema, gezien het grote aandeel vrouwen bij deze werknemerspopulatie.
Maar zoals ook mijnheer Maertens, voorzitter van de SERV, terecht stelt, is de groeiende ongelijkheid van de werkbaarheid tussen mannen en vrouwen meer dan een genderkwestie, en moeten we inzetten op werkbare jobs voor iedereen.
Hiervoor geven we ten volle uitvoering aan het bestaande actieplan werkbaar werk. Dit werd eind vorig jaar nog met elf concrete acties geactualiseerd. Over deze acties en instrumenten hadden we het juist voor het zomerreces in deze commissie nog uitgebreid, naar aanleiding van het SERV-rapport rond burn-out. Daarnaast is werkbaar werk ook – zoals u weet – een van de vier pijlers in het nieuwe Vlaamse werkgelegenheidsakkoord.
Tot daar een eerste antwoord op uw vragen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u, minister, voor de antwoorden. Ik denk dat we dezelfde analyse maken. De cijfers zullen vermoedelijk, als er onderzoek komt begin 2023, niet fundamenteel verbeterd zijn. Integendeel, met corona erbij en alles wat we tot nu toe van signalen krijgen, lijkt het nog moeilijker te worden. Ten tweede hoor ik u onderwijs en zorg vermelden als twee specifieke sectoren, en ik hoor u ook verwijzen naar samenwerking, als het gaat over monitoring, met de collega-ministers in de regering die met die thema’s specifiek bezig zijn.
Ik denk dat daar een specifieke focus moet komen die nog sterker wordt de komende tijd. Ik kijk wel een beetje uit naar wat daar eventueel de extra plannen zijn. Want we hebben natuurlijk het actieplan werkbaar werk, maar dat nog een keer dieper gaan toepassen op die sectoren lijkt me wel een grote werf, en misschien moet daar toch een versnelling op. We kunnen alleen uitgaan van de cijfers tot 2019. Deze regering is maar van start gegaan in 2019. Maar we merken allebei op dat het niet fundamenteel veranderd zal zijn. We moeten misschien wel nadenken of daar geen laag bovenop moet komen, en of we niet specifiek in die sectoren moeten gaan zoeken naar extra manieren.
Ik zal niet – in de sfeer van de voorbije dagen – doen alsof er niets gebeurd is. Er gebeuren zeker inspanningen, zowel algemeen als ook gericht op die sectoren, maar uit de cijfers kunnen we alleen vaststellen dat het niet voldoende is. Er wordt geen structurele vooruitgang geboekt. Ik denk dat er – als het gaat over werken, specifiek in die onderwijs- of die zorgsector – grote uitdagingen liggen, en dat dat samenhangt met het brede beleid van de Vlaamse Regering, dat daar daaromtrent op dit moment weinig perspectief geeft aan de crisissen in de onderwijs- en zorgsector.
Ik wilde nog een link maken met een vaststelling van de voorbije maanden, als het gaat over de combinatie werk-gezin, en de druk die dat op gezinnen legt, maar dus ook op vrouwen, als het gaat over de situatie in de kinderopvang. Als meer en meer mensen nu het signaal krijgen dat de kinderopvang gesloten is en ze het maar moeten zien te regelen met hun werkgever, zal dat geen situatie bewerkstelligen van werkbaar werk, of een gevoel van welzijn en van aanvaardbare werkdruk. Opnieuw zullen daarvan vermoedelijk – vrees ik helaas, gezien de rolpatronen die er nog af en toe zijn – de vrouwen de grootste slachtoffers zijn. In dat opzicht stel ik me wel de vraag hoe u vanuit uw bevoegdheid de mogelijkheden rond kinderopvang, rond kinderopvang op de werkvloer bekijkt. Op welke manier wilt u daar innovatief, op een toch iets andere manier naar kijken?
Daarmee wil ik afsluiten. Hiermee aan de slag gaan is fundamenteel, zeker als we zien wat de situatie op de arbeidsmarkt is. Het gaat niet enkel om het gevoel van mensen, maar het is echt wel een economisch relevante thematiek waarmee we aan de slag moeten. Maar ik voel dat ik u daar niet van moet overtuigen. De vraag is vooral wat zal volgen als het gaat over concrete stappen.
Ik wil aangeven dat we op onze commissiereis vorige week in Zwitserland een ontmoeting hadden met de combinatie van het planbureau en de nationale bank in Zwitserland. Als het over de arbeidsmarkt ging, was in Zwitserland de genderkloof – vooral inzake verloning – issue nummer een, en werden België en Vlaanderen als een goed voorbeeld beschouwd. Ik denk dat we op dat vlak al wat werk hebben afgelegd. Maar er is nog werk op de plank, en ongetwijfeld zal deze Vlaamse Regering daar verder werk van maken, maar daar kan de minister meer over vertellen.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u, collega, voor uw bijkomende vraag. Ik denk inderdaad dat het vandaag – op een moment dat de arbeidsmarkt in brand staat – alle hens aan dek is om de juiste profielen te vinden, en de juiste match te maken. Maar als je met bedrijven spreekt, met hr-diensten, blijkt dat het vaak een veel grotere uitdaging is om die profielen vast te houden eenmaal je ze hebt. Dat is de grote uitdaging rond werkbaar werk. In het werkgelegenheidsakkoord zijn er een aantal instrumenten voorzien, zoals bijvoorbeeld de werkbaarheidscheque. Maar autonomie, eigen verantwoordelijkheid en flexibiliteit zijn heel belangrijk om naar dat juiste evenwicht te kunnen gaan. Dit zijn algemene beschouwingen daarrond.
Maar het is inderdaad zo dat de samenwerking met de meest gevoelige sectoren, zoals het onderwijs en de zorg, nog beter kan. Ik denk dat bijvoorbeeld aanvangsbegeleiding in het onderwijs een heel belangrijk thema is, samen met de versterking daar van het personeelsbeleid. Je moet op het niveau van de school of de zorginstelling gaan kijken naar de verwachtingen van je werknemers op dat vlak. Ik denk dat uw suggestie daaromtrent wel de juiste is, om dieper in te zetten op die sectoren waar de uitdagingen groter zijn.
U verwijst ook naar de kinderopvang, die uiteraard belangrijk is voor gezinnen om hen te ontlasten, opdat beiden kunnen gaan werken. Ik ben heel tevreden dat we daarvoor in de begroting vanaf volgend jaar extra middelen hebben kunnen vrijmaken om die sector de komende jaren verder te versterken. Dat is absoluut nodig. We zullen, met onze verantwoordelijkheid, extra inzetten op de relatie en de samenwerking met VDAB en op die toeleiding naar de kinderopvang. Het gaat om vele honderden vacatures die daar ingevuld moeten worden om de sector verder te versterken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik ben blij dat er al een klein beetje verwezen wordt naar de plannen die deze namiddag natuurlijk meer in detail aangekondigd zullen worden. Specifiek rond de kinderopvang zal het enerzijds zaak zijn van het budget, anderzijds is het natuurlijk ook zaak om mensen te vinden. We komen opnieuw op het thema van verloning en jobinhoud, maar het gaat er ook over op welke manier een aantal zaken combineerbaar en werkbaar zijn op de werkvloer.
Ik sluit af met de oproep die u tussentijds ook deed en waarbij ik merk dat u een soort uitgestoken hand formuleert om misschien in die specifieke sectoren echt te gaan kijken. Je zit natuurlijk in een vicieuze cirkel. Als het zeer moeilijk werkbaar is binnen een bepaalde sector en mensen vallen uit – het is al een sector waar een personeelstekort is – dan wordt het personeelstekort alleen maar groter. Dan krijg je nog meer onwerkbare situaties voor de mensen op het terrein die de energie moeten vinden om daar ’s ochtends naartoe te trekken. Ik waarschuw er een beetje voor dat we daar versneld moeten op inzetten want we dreigen tegen de muur aan te lopen. Iedereen beseft dat: het parlement, maar ook de sectoren zelf. Als we niet specifiek in die sectoren met een aantal noodmaatregelen kunnen ingrijpen, gaan we daar vastlopen. Dat gaat over het behouden van mensen en het aantrekken van extra mensen. Daar ligt enorm veel werk op de plank. Daar zullen we het vermoedelijk de komende weken en maanden – als het gaat over alles wat na de Septemberverklaring komt – nog verder over hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.