Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Vorige week zijn heel wat werknemers uit de zorgsector op straat gekomen in Brussel op initiatief van het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV). De boodschap was heel duidelijk: er is nood aan betere werkvoorwaarden, aan betere lonen en vooral aan meer personeel, meer mensen op de werkvloer. Die personeelstekorten in de ouderenzorg slepen al heel lang aan, zoals u wellicht weet. Iedereen doet zijn uiterste best. Door het tekort kan het personeel niet de kwalitatieve zorg bieden die de bewoners nodig hebben. Bovendien is er heel veel uitval door de hoge werkdruk, ook door mensen die al twee jaar tijdens de coronacrisis heel hard hebben gewerkt en heel vaak heel pakkende situaties hebben meegemaakt. De mensen op de werkvloer zeggen zelf dat hun situatie vandaag erger is dan ooit tevoren.
De regering verwijst als verklaring van de tekorten vaak naar de krapte op de arbeidsmarkt en de moeilijkheid om vacatures ingevuld te krijgen. U deed op Rerum Novarum ook een oproep om te kiezen voor een job in de zorg. Dat is heel goed en terecht. Maar in de discussie over de personeelstekorten krijgen we heel veel reacties van personeelsleden die momenteel deeltijds in de zorg werken. Ze willen graag meer uren werken, maar hun werkgever neemt nieuwe mensen aan in plaats van aan hen meer uren te geven. Dat maakt de job niet aantrekkelijk. Patricia is een zorgkundige die alleenwoont en alleen maar een deeltijds contract krijgt. Daardoor komt ze nauwelijks rond. Ze krijgt niet meer uren, terwijl er wel nieuwe personeelsleden worden aangeworven. Als dat zo blijft, stopt ze, want ze kan op die manier niet rondkomen.
Tegelijkertijd wordt er van de personeelsleden verwacht dat ze komen bijspringen, ook al werken ze deeltijds. Het is heel moeilijk voor de mensen om onder die werkomstandigheden te blijven werken. We merken dat in de ouderenzorg zes op de tien zorgverleners deeltijds werkt. Niet iedereen kiest daar bewust voor. Een groot deel van de mensen zegt dat ze deeltijds werken omdat de job te zwaar is, maar een deel zegt ook dat ze meer uren willen werken. Uit een bevraging van ACV Puls blijkt dat een kwart van het zorgpersoneel heeft aangedrongen op meer uren, maar dat zes op de tien mensen een negatief antwoord krijgen. Ook zijn er heel veel vacatures in de zorg, maar die zijn deeltijds. Zeven op de tien vacatures voor zorgkundigen die online staan, zijn alleen maar deeltijds. Bij verpleegkundigen gaat het om vier op de tien vacatures. Dat maakt dat ze niet voor iedereen interessant zijn, ook al zouden die mensen in de zorg willen werken.
Zorgnet-Icuro berekende ondertussen ook dat, als een kwart van de mensen die halftijds werkt, zou kunnen evolueren naar een 80 procent-job, dat voor 2130 voltijdse werkkrachten zou zorgen.
Ik heb de volgende vragen voor u, minister. Hoe verklaart u het hoge aantal deeltijdse contracten in de zorgsector, en specifiek in de ouderenzorg, evenals het hoge aantal vacatures voor deeltijdse en tijdelijke contracten in de zorgsector?
Welke maatregelen kunt u nemen om het aandeel voltijdse en vaste contracten te verhogen in de ouderenzorg?
Minister Crevits heeft het woord.
Uw vraag gaat over iets wat me echt intrigeert sinds ik bevoegd ben voor de thematiek omdat ik ook vaststel dat er zo veel deeltijdse en tijdelijke contracten zijn. Ik zie aan het knikken van een aantal mensen dat het een gezamenlijke bezorgdheid is.
U weet dat ik die contracten niet afsluit. Die zijn gelinkt aan de zorgorganisatie. Zorginstellingen hebben dag en nacht nood aan personeel. De dag is echter opgedeeld in piek- en daluren. Tijdens de piekuren zijn er meer mensen nodig dan in de daluren. Op drukke momenten is het voor werkgevers organisatorisch interessant om twee deeltijdse medewerkers in te zetten in plaats van een voltijdse medewerker. Daarnaast werkt het zorgpersoneel in shiften, waardoor sommige medewerkers bewust kiezen om niet voltijds te werken om een goede work-lifebalans te garanderen.
Dat neemt niet weg – en dan kom ik bij mijn persoonlijk standpunt – dat wie meer uren of voltijds wil werken, absoluut de gelegenheid moet krijgen dat te kunnen. In uitvoering van Vlaams intersectoraal akkoord (VIA) 5 werd in de private zorgsector op 27 januari 2020 een collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afgesloten tussen de sociale partners over onder andere de voorrangsrechten bij vacatures voor werknemers die al in dienst zijn. De afspraak is dat er voorrang wordt gegeven aan de bestaande werknemers voor zover die zelf vragende partij zijn en voldoen aan de gestelde kwalificaties, competenties, organiseerbaarheid en beschikbaarheid. Vermits dat akkoord al sinds 2020 bestaat, ga ik ervan uit dat de werkgevers dat kennen en daaraan een oplossing willen bieden.
Hoe verklaar ik dat? U kent de reden waarom werkgevers ervoor kiezen om het anders te doen. Zoals ik daarnet heb gezegd, is er een voorrangsregeling. Vacatures voor tijdelijke contracten worden voornamelijk uitgeschreven om de uitval van het personeel op te vangen of om het personeel tijdelijk te vervangen en op die manier de continuïteit van de zorgverlening te garanderen. Verder zijn de personeelsnormen in de residentiële ouderenzorg vanaf 1 juli 2021 flink opgetrokken in uitvoering van VIA 6, wat zorgt voor meer vacatures. Eigenlijk zou je een verbetering naar meer voltijdse contracten moeten zien.
Wat betreft de maatregelen hebben de regering en de sociale partners in VIA 6 afgesproken om bij de toewijzing van een voltijdse betrekking en bij toewijzing van bijkomende arbeidsuren voorrang te geven aan deeltijdse werknemers die al in dienst zijn, voor zover zij vragende partij zijn voor een voltijdse arbeidsovereenkomst of een verhoging van de contractuele arbeidstijd. Ik kijk uit naar de aangekondigde evaluatie door de private sociale partners van de huidige cao en de dialoog die daaruit voortvloeit. Zowel in VIA 5 als in VIA 6 is die voorrangsregeling ingeschreven. Je zou dus de effecten daarvan moeten zien. Ik kijk uit naar de evaluatie om te weten of die regeling effectief zo wordt gezien en toegepast.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik ben daar ook heel benieuwd naar, want de signalen vanuit de werkvloer zijn ook echt groot. Als we zeggen dat we meer volk willen aantrekken, dan moeten we ook zorgen dat die loon- en arbeidsvoorwaarden goed zijn, zodat de mensen die voltijds willen werken in de zorg, die kans ook krijgen.
Moeten we, minister, eens gaan kijken bij de sociale partners wat de oorzaak is van het feit dat er nog altijd geen voorrangsrecht van toepassing is – of toch niet voldoende van toepassing is – in de zorg?
Van de andere kant vraag ik me ook af of u zelf zaken ziet waarmee u – via de financiering van de zorgcentra – meer mensen via de toepassing van die voorrangsregel aan contracten kunt helpen? Denkt u dat u dat via de financiering van de woonzorgcentra ook zou kunnen stimuleren?
Het is inderdaad waar dat woonzorgcentra vaak met een financiering zitten waarmee ze liever op zoek gaan naar deeltijdse contracten, die flexibeler zijn, en zo hun kans zien om de financiering te wijzigen.
Ten tweede, in verband met de personeelsinzet in de woonzorgcentra hebben we recent gezien dat minister Vandenbroucke op het federale niveau een extra premie en twee dagen verlof toekent aan het zorgpersoneel. De mensen uit de woonzorgcentra zeggen me op dit moment dat ze door die extra premie vrezen dat mensen liever in een ziekenhuis gaan werken dan in een woonzorgcentrum.
Mijn vraag is of u daar nog zaken zult uitvoeren die de job in de woonzorgcentra aantrekkelijker zullen maken. We hebben nu VIA 6 gehad. Er is een verhoging van de personeelsnorm gekomen door de omzetting van de rob- (rustoord voor bejaarden) en rvt-bedden (rust- en verzorgingstehuis).
Maar we hebben verleden donderdag die witte woede gehad in de straten van Brussel. Dat geeft aan dat dit op zich niet genoeg is. Er zijn stappen vooruitgezet, maar ze vragen ook om geen stilstand te krijgen. Ze willen zowel op vlak van lonen als op vlak van personeelsinzet nog een stap verder gaan. Bent u bereid om die stap de komende jaren nog te zetten?
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Collega’s, minister, ik wil de vraag van de collega ook gebruiken om de ongelijkheid die ontstaan is tussen het federale verpleegkundige personeel en het Vlaamse verpleegkundige personeel aan te kaarten.
We hadden dat toen opgelost, en nu is het weer in het leven geroepen. Nu vraag ik me af: is er dan geen overleg tussen het federale en het Vlaamse niveau om dat te regelen? Want ik denk dat de vakbonden en alle verpleegkundigen in Vlaanderen nu gaan kijken wat u gaat doen. Dat is mijn eerste vraag.
Maar ik wil de vraag ook wat opentrekken. We hebben hier in het Vlaams Parlement al heel dikwijls gepraat – ook met minister Beke – over het toch grote tekort aan handen aan het bed. We hebben ook twee keer hoorzittingen gehad die ontzettend boeiend waren over de conceptnota’s van de collega’s van de N-VA en Open Vld – denk ik – over ‘meer handen aan het bed’.
Ik heb dit weekend ook uw gesprek gelezen in de krant, en het rondetafelgesprek van een aantal experten die naar mijn inzien met een aantal voorstellen komen rond hybride samenwerkingsvormen. Dan vraag ik me af of het geen tijd wordt dat we fundamenteel met een aantal structurele oplossingen komen om die handen aan het bed op een creatieve manier in te vullen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
We weten allemaal dat we handen tekortkomen. Elke mogelijkheid om daar handen bij te creëren, is wel noodzakelijk, denk ik. Mensen die echt voltijds willen werken – want sommigen kiezen inderdaad bewust om deeltijds of halftijds te werken – zouden toch die kans moeten krijgen.
Ik begrijp heel goed van de zorginstellingen dat dit niet altijd gemakkelijk is, dat er liefst zoveel mogelijk zorgcontinuïteit wordt gegarandeerd. Maar onder andere in onze conceptnota spraken we over de optie dat we verpleegkundigen die ooit uit het beroep zijn gestapt en nu ergens anders werken, ook moeten overtuigen om naar de zorg terug te komen. Als het natuurlijk maar met halftijdse of deeltijdse contracten is, kan het ook moeilijk worden om die mensen te overtuigen om effectief hun job op te geven om naar de zorg terug te komen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, er zijn eigenlijk drie zaken die ik wil inbrengen.
Ten eerste, als ik kijk naar het woonzorgcentrum waar ik ook zelf actief ben, heb ik toch wel de bedenking dat ik blij ben dat de mensen die vier vijfde of deeltijds willen werken, er zijn. Zij kunnen dan immers mee ingeschakeld worden in de vroege en late shiften. Als we tegen hen zeggen dat ze verplicht voltijds moeten gaan werken, denk ik dat we er eerder zullen verliezen dan dat we er zullen bijkrijgen. Als niemand zich aangesproken voelt, dan is er geen enkel probleem, dan zijn we het daar al over eens, collega Vandecasteele.
Ten tweede wil ik nog inbrengen dat er vanuit onze partij regelmatig wordt voorgesteld om met flexijobs te werken, en dat kan op vele manieren. Ik stel immers vast dat er zeker in de gebroken diensten piekbelastingen zijn. We zouden er dus naar kunnen kijken om dat maximaal mogelijk te maken. Er zullen daarmee ook geen jobs weggedrukt worden, want we vinden ze op dit moment al niet.
Ten derde heb ik ook vastgesteld dat er op het federale niveau opnieuw een voorstel is gelanceerd, in een soort van opbod. Ik heb nog eens gekeken naar de federale begroting en welke overschotten men daar heeft om dat te betalen. Er stond een heel groot getal, maar er stond een min voor. Het klinkt heel sympathiek om geld uit te geven dat er niet is, om dan te zeggen dat Vlaanderen niet volgt. Voor de collega’s hier die federaal actief zijn: ik kijk ernaar uit hoe jullie dat zullen ‘opsoppen’. Ik weet het eigenlijk niet. (Opmerkingen van Lise Vandecasteele en Maurits Vande Reyde)
U zegt ‘Vlaams’, maar het federale niveau zet de minister hier nu wel een pad in de korf. Wat gaat u doen? Dat is eenvoudig: wat gaat u doen met geld dat er niet is?
Dan is er nog een laatste iets. Minister, u hebt recent wat naar voren gebracht in verband met studentenjobs, namelijk om die in te schakelen. Vanuit de N-VA-fractie vinden we dat een goed idee, maar is daarvoor dan extra budget of is dat binnen het budget? Misschien kunt u daar nog wat duidelijkheid over creëren?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vraag van collega Vandecasteele. Het aanbod van de deeltijdse en tijdelijke contracten zal mensen belemmeren om in de zorg te stappen, omdat dat financieel absoluut niet aantrekkelijk is.
Minister, u had het net over de cao die werd afgesloten. Die gaat over het feit dat mensen die meer willen werken, op de werkvloer voorrang moeten krijgen op de mensen die van buiten komen of aangenomen worden. Ik hoor echter vanop de werkvloer dat die cao absoluut niet wordt nageleefd door de werkgever.
Mijn concrete vraag is dus: hoe kan dat voldoende worden opgevolgd en worden nageleefd? Dat is het belangrijkste.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Ik heb een heel concrete, maar korte vraag.
Minister, u sprak over de evaluatie van de voorrangsregeling, maar hebt u een idee van de timing? Hebt u er een idee van wanneer we de evaluatie kunnen verwachten?
De heer Anaf heeft het woord.
Ook zeer kort, er is al veel gezegd. Het is inderdaad een heel belangrijke uitdaging. Ik denk dat we allemaal zoeken naar oplossingen, want we zullen niet één mirakeloplossing vinden.
Laat het ons alstublieft ook niet op flessen trekken. Collega Daniëls, er is hier volgens mij niemand die voorstelt om iedereen die in de zorg werkt, te verplichten om voltijds te werken. Laat ons ten minste wel proberen om degenen die nu maar deeltijds werken en eigenlijk voltijds zouden willen werken, of extra uren zouden willen doen, die mogelijkheid ook te geven. Het tekort aan krachten op de werkvloer is immers zo groot, dat kunnen we ons echt niet permitteren.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor alle bezorgdheden. Ik heb bij mijn aantreden gezegd dat wat mijn nieuwe bevoegdheden betreft, het personeelstekort voor mij dé uitdaging is waarvoor wij als sector staan. Er zijn vandaag de dag mensen die uitvallen op het terrein omdat er gewoon te weinig mensen zijn en zij te veel op hun schouders moeten nemen. Het is een hele moeilijke situatie. Ik begrijp dat we op zo veel plaatsen in Vlaanderen knelpuntberoepen en knelpuntvacatures hebben, maar een samenleving die er niet meer in slaagt om elementaire zorgtaken op zich te nemen voor de meest kwetsbaren, de hele kleintjes, mensen die ziek zijn, die gehandicapt zijn, mensen die ouder zijn, schept wel een groot probleem. Ook ‘zorgen’ zit, denk ik toch wel, een stukje in ons DNA.
Vandaar dat er voor mij heel veel aandacht moet gaan naar iets wat ook in VIA 6 zit: het Actieplan (Zij-)Instroom. Ik verwacht ook iets van het werkgelegenheidsakkoord dat nog moet worden goedgekeurd, maar dat vanuit mijn vorige bevoegdheden op tafel ligt met de sociale partners. Daarmee proberen we mensen die nog niet actief zijn in de sector, en die hebben jullie nog niet genoemd, mensen die elders op het terrein andere dingen aan het doen zijn of die thuis werken maar ervaring hebben opgedaan, naar de sector te trekken.
Wat hebben we wel al gedaan, collega’s? Ten eerste, vrijdag op de regering is er een uitbreiding van het kader goedgekeurd om mensen hun elders verworven competenties (EVC’s) te laten honoreren. Er zijn twee beroepen zeer interessant voor deze sector: de verzorgenden en de zorgkundigen. Opgelet, ik wil wel aan de verzorgenden en de zorgkundigen zeggen dat een EVC niet vrijblijvend is. Je moet echt wel aantonen dat je bepaalde competenties geleerd hebt door ervaringen die je vroeger opgedaan hebt. Die kunnen dan ook erkend worden, en dan krijg je, mits al of niet nog aanvullende modules, een kwalificatie. Maar dit kan extra mensen ook naar de sector trekken, wat niet onbelangrijk is, denk ik. Dat is mijn grootste zorg en ook de grootste werf die er op dit ogenblik is om het werk beheersbaar te houden in de sector.
Dan kom ik tot de punctuele vragen. Collega Vandecasteele, ik heb weinig zin om extra regels in te bouwen. Ik vind dat de terminologie in VIA 5 en VIA 6 rond de voorrang supergoed geformuleerd is. Ik heb weinig zin om in te grijpen op de normering omdat ik vrees dat dat de organisatie nog extra zal bemoeilijken en nog minder flexibiliteit zal geven. Dus dat zou ik niet doen. Maar ik vind het wel van belang dat we de evaluatie kunnen maken van de resultaten. Ik hoor een van de collega’s zeggen dat de werkgevers dat niet naleven. Als dat zo is, moeten we dat wel weten, want VIA 5 en VIA 6 is een akkoord tussen werknemers, werkgevers en de Vlaamse overheid. Dat moet dus nageleefd worden. Het heeft de waarde van een akkoord dat gesloten is.
Ik ben op dit ogenblik, collega Vandecasteele, ook het ontwerpbesluit aan het finaliseren ter aanpassing van de financiering. Daar ligt de focus eigenlijk op het uitbreiden van de financiering naar bijkomende profielen. Dat is de vraag die heel fors leeft in de sector. Wij geven geen extra toeslag voor een voltijdse tewerkstelling, maar wel voor onregelmatige prestaties in uitvoering van sociale akkoorden. Maar ik weet dat de sector vraagt dat wij ook voor andere profielen gaan betalen. Dus daar willen wij vooral kijken naar het uitbreiden van de financiering voor bijkomende profielen. Maar het is niet de bedoeling dat het een voltijdse werktoeslag wordt.
Het sociaal akkoord dat we twee jaar geleden gesloten hebben, is voor mij dus superbelangrijk. Ter herinnering, ik wil jullie echt niet elke week om de oren slaan met cijfers, maar het gaat toch wel over 588 miljoen euro investeringen. Dat betekent dat daar ook een loonsverhoging op zit van 4,5 tot 6 procent, afhankelijk van de sector waarin je werkt. Dan kom ik bij die premie die nu federaal beslist is. Ik begrijp dat het gebeurt, maar het gaat in tegen de IFIC-filosofie (Instituut voor Functieclassificatie) die we in het leven geroepen hebben. Zoals collega Vandenbroucke het ook gezegd heeft in zijn communicatie, wil IFIC dat je vergoed wordt voor wat je doet, en niet uitsluitend op basis van het diploma. Zo wilden we eigenlijk gelijkheid krijgen doorheen de sectoren, voor al wie in de zorg werkt. Als je nu opnieuw een premie gaat geven op basis van een diploma, dat ben je weer bezig op de oude manier. In die zin staat dat een beetje haaks op de filosofie van IFIC.
Ik heb rustig gereageerd omdat ik nu ook eens de impact ervan op onze Vlaamse zorg- en welzijnssector in kaart moet brengen en wil zoeken hoe we meer mensen kunnen aantrekken voor de sector zonder voor onderliggende concurrentie te zorgen. Die onderliggende concurrentie, vrees ik, staat er nu weer aan te komen.
Ik zou toch graag eens met jullie van gedachten wisselen. Wat willen jullie dan? Willen jullie dat we zomaar slaafs gaan volgen wat er gebeurt of gaan we kijken hoe we duurzaam mensen aan de slag kunnen houden maar de IFIC-filosofie blijven aanhouden. Daar wordt nu opnieuw op ingegrepen.
Laat mij dus eerst toe om in kaart te brengen wie er allemaal gevat wordt. Ik heb al gezien dat er geriatrisch verpleegkundigen in zitten. Er gaan er een aantal gevat worden. Ik wil eens goed bekijken wat de impact ervan is. Maar als we natuurlijk zeggen dat we dat ook doen, dan gaan wij ook in tegen de IFIC-filosofie. Het is echt toch iets waar we goed over moeten nadenken.
Collega Saeys, uw opmerking over de voltijdse tewerkstelling is terecht. Je moet al wie voltijds wil werken, voltijds laten werken. Ik zou er nog een nuance aan willen toevoegen. Er zijn ook mensen die gewoon meer uren vragen, maar niet noodzakelijk voltijds willen werken. Het is belangrijk dat je eerst de kans geeft aan wie meer uren wil, want in onze VIA-akkoorden staat niet dat ze allemaal voltijds moeten werken. Het gaat ook over het opbouwen van het aantal uren dat je presteert. Dat is ook belangrijk. Sommigen willen work-lifebalancegewijs het anders doen. Maar ik wil er zeker van zijn, collega Wouters, dat wat u zegt, niet waar is – en daar ben ik niet zeker van. U hebt dat misschien niet zó geponeerd, maar u zegt: ‘We horen dat …’ Ik hoor dat soms ook, dus ik zou wel willen weten of het waar is. Maar soms is het een persoonlijke beslissing van mensen om geen voltijdse tewerkstelling op te nemen. Dus dat moeten we bekijken.
Collega De Rudder, wat de timing betreft, hebben de sociale partners eind 2021 zelf aangekondigd dat ze die evaluatie wilden maken. Maar ik stel wel vast dat we nu juni 2022 zijn, en ik weet niet of ze al gestart is. We gaan dat nu oppikken omdat ik voel dat het debat weer gaat komen. Maar ik wil die evaluatie wel, omdat je daaruit kunt afleiden of het klopt of niet, omdat we zien dat er nog altijd veel deeltijdse contracten zijn.
Ik hoop dat ik hiermee een antwoord gegeven heb op de meeste opmerkingen.
Misschien nog even iets over de opmerking van collega Daniëls over flexi-jobs. U weet dat dat zeer gevoelig ligt bij de vakbonden. De werkgevers vinden dat wel nuttig. Ik wil alleen geen ongewenste effecten. We moeten dus kijken of die kans bestaat. Maar die evaluatie zou al veel kunnen oplossen. Op basis daarvan kunnen we kijken hoe wijd de deur opengezet kan worden voor andere zaken.
Er is, denk ik, ook nood aan een innovatieve arbeidsorganisatie waarbij mensen op de juiste manier worden ingezet. Collega Daniëls heeft daar al naar verwezen. Er gaat ook heel veel tijd van verpleegkundigen en zorgkundigen verloren aan taken die ze volgens mij, stricto sensu, niet zouden moeten opnemen. Er is daar een grote rol weggelegd voor directies en bestuursorganen. Ik kan dat niet realiseren. Ik spreek nu over woonzorgcentra en andere instellingen; voor ziekenhuizen is dat niet anders. Ik zou graag eens zien hoe creatief men is. Werft men systematisch verpleegkundigen aan of gaat men ook andere mensen aanwerven? Ook dat kan de balans al een beetje in evenwicht brengen.
Ik heb vorige week het voorbeeld gegeven van de logistiek assistent, die ik graag binnen zou brengen in de woonzorgcentra. Men wil dat, maar dat betekent dat taken die door anderen nu gedaan worden, misschien afgestoten kunnen worden en dat er meer ruimte is voor zorgkundigen onder andere om de essentie van hun taak te gaan vervullen.
Er is dus nog veel werk op de plank, en er zijn veel sentimenten ter zake. Ik zal contact opnemen met de sociale partners om te kijken wanneer die evaluatie er komt. Op basis daarvan, collega’s, zouden we dit gesprek nog eens kunnen hernemen om te kijken of we nog kunnen versoepelen, of het vooral ligt aan de mensen die niet willen, of dat het effectief zo is dat werkgevers nog altijd blijven vasthouden aan de halftijdse contracten.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Het feit dat er nu federaal nieuwe premies gegeven worden en aan Vlaamse kant niet, wijst er voor mij ook op dat het niet slim is om die zorg op te delen in verschillende bevoegdheden. Of men nu patiënten of ouderen verzorgt, het zijn allemaal dezelfde mensen die die zorg voorzien. Het zou dus veel logischer zijn om dat op één niveau centraal in België en door de federale overheid te laten uitvoeren. Dan krijg je niet van die rare ongelijkheden.
Ik ga akkoord met u, minister, dat het personeelstekort een groot probleem is. U zegt dat we nu een loonsopslag hebben gehad van gemiddeld 4,5 tot 6 procent. Dat klopt niet helemaal. Er zijn heel wat mensen die heel wat minder hebben gehad of zelfs geen loonsopslag hebben gehad. Als we kijken naar de zorgkundigen in de openbare zorg, dan zien we dat die nauwelijks loonsverhoging gehad hebben. Ik vind het erg belangrijk dat het loon inderdaad structureel verhoogt. We zien ook dat bijvoorbeeld heel veel mensen uit de zorg weggaan, doordat de druk zo groot wordt, en in fabrieken gaan werken. We weten dat heel veel zorgkundigen gaan werken in de Nikefabriek.
Ik vind dus dat een structurele loonsverhoging belangrijk is, en daarom mag het niet stoppen na VIA 6. In deze legislatuur moeten nog stappen vooruit worden gezet om de lonen structureel te verhogen boven op het IFIC. Dat wil zeggen dat wij concreet spreken van een voorstel van 10 procent verhoging, als we het werk echt willen waarderen. In de zorg is dat vandaag nodig, want – zoals ik begonnen ben – geven de mensen op de werkvloer aan dat de druk nog nooit zo hoog geweest is en dat de uitval nog nooit zo hoog geweest is. Ik denk dat die arbeids- en loonvoorwaarden verbeteren de enige manier is om ook volk aan te trekken, want met flexi-jobs enzovoort gaan we er niet komen. Vandaar nogmaals mijn oproep, minister, om geen stilstand te hebben maar vooruitgang, ook in de verhoging van de lonen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.