Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
In 2014 werd het jeugdhulplandschap grondig hertekend met het decreet Integrale Jeugdhulp. Dat zet in op meer en nauwere samenwerking tussen de verschillende hulpverleners om een vlot jeugdhulptraject te kunnen garanderen. Dat is geëvalueerd in dit parlement, er werd toen geen melding gemaakt van een mogelijke hertekening van het jeugdhulplandschap.
Nochtans ligt er ondertussen wel een ontwerp op tafel van het Agentschap Opgroeien dat redelijk vergaand is. Het heet ‘Toekomstverhaal opgroeien. Naar een geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid. Versie september 2021’. Daar wordt melding gemaakt van een heel nieuw decreet, een kaderdecreet. In tegenstelling tot de huidige integrale jeugdhulp gaat het plan uit van lokale samenwerkingsverbanden op de eerste lijn. Vanuit het lokale niveau wordt een universeel aanbod voorzien voor de doelgroep van min 9 maanden tot 3 jaar waarin er ook een soort van ondertoezichtstelling zou komen voor het ongeboren kind, iets wat wij wel genegen zijn. Mogelijke nood aan meer gespecialiseerde hulp moet binnen dit universeel aanbod worden opgepikt. Dat staat er te lezen.
In Nederland leidde een gelijkaardige oefening al tot zeer harde kritiek. Sinds de gemeentes daar de jeugdzorg regelen moeten kinderen die hulp nodig hebben te lang wachten. Ze krijgen vaak de verkeerde hulp. Dat stellen Jeugdzorg Nederland, Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Nederland, de koepel voor gehandicaptenzorg (VGN) en de Vereniging voor Orthopedische Behandelcentra (VOBC) in een manifest. De uitgaven zouden geëxplodeerd zijn van 3,6 miljard euro in 2015 naar 5,5 miljard euro in 2019 met een onevenredig grote toename van het aanbod lichte zorg. Veel jeugdigen met complexe problemen kunnen niet snel in de specialistische jeugdhulp terecht maar komen op een wachtlijst. Dat is wat de Volkskrant daarover schreef, minister.
Om de trajecten te begeleiden zou er in de plannen die Opgroeien voorstelt een trajectondersteuner aangesteld worden. Die wordt in elk traject opgestart en zal door een actor van de eerste lijn of de lokale besturen worden ingevuld. De trajectondersteuner zou de brug vormen tussen de cliënt en de hulpverlening en zou actief de nodige hulpverlening inschakelen. Op zich is een trajectondersteuner positief, zolang het niet gaat om nog een extra instantie die de hulp moet regisseren en het bos groter maakt voor de jongeren. Het moet volgens ons dan gaan om iemand die als enige aanspreekpunt geldt en betrokken en verantwoordelijk blijft gedurende het hele traject. Maar in de plannen die voorliggen zou de trajectondersteuner ook nog andere functies vervullen in het nieuwe jeugdhulplandschap en is het onduidelijk wie de functie krijgt.
Op bovenlokaal niveau zou de crisishulp in de nieuwe plannen intersectoraal georganiseerd worden. Ook de expertise – vroeger consult – en het mandaat verontrusting wordt op dit niveau behandeld. Expertise verontrusting kan aangevraagd worden door de trajectondersteuner bij politie en justitie. Het mandaat verontrusting zou exclusief komen te liggen bij het Agentschap Opgroeien. Het mandaat van de vertrouwenscentra kinderminshandeling wordt dus in de praktijk afgeschaft. Daarnaast is er nog de expertise zorggarantie om de continuïteit van het traject te verzekeren en het mandaat jeugddelinquentie waar een centrale rol voor de consulenten van de sociale dienst jeugdrechtbank wordt voorzien.
Het Vlaams niveau wordt verantwoordelijk voor het subsidiëren van de hulp, lezen we, het opstellen en handhaven van de kwaliteit en het voorbereiden en ontwikkelen van beleid. Er wordt uitgegaan van de gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende actoren in het hulpverleningstraject van de minderjarige. Om dit aan te moedigen zal ook de financiering hierop gericht zijn.
Minister, dat is kort maar al redelijk lang, geschetst wat ik onthouden heb uit die 33 pagina’s die ik heb kunnen inkijken. Ik heb daar, minister, toch een aantal vragen en bedenkingen over.
Mijn eerste bedenking, minister, is dat de taal van het document zo wollig is dat ik er eigenlijk vaak kop noch staart aan kon vastknopen en dat zal zeker de duidelijkheid van de jeugdhulp niet ten goede komen als dit de nieuwe taal is die wordt gebruikt.
Ik heb ook een aantal specifieke vragen.
Vraag één gaat over de oefening zelf. Sinds wanneer is die oefening gestart? Welke werkgroepen werden opgericht en met welke opdracht? Waarom werd het parlement daar nooit van op de hoogte gebracht? Reflecteert de nota de grote lijnen van uw visie, minister? Waarom maakte u geen melding van deze oefening bij de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp dat recent is afgerond? Waarom is het werkveld tot nu toe niet betrokken geweest bij deze oefening? Waar past dit in de gemaakte keuzes en afspraken die in het Vlaams regeerakkoord staan? Waarom werd dit niet eerder in de beleids- en begrotingstoelichting (BBT) als actie voorgesteld? In welke zin zijn de collega’s van de meerderheid in de Vlaamse Regering reeds betrokken? Wanneer legt u dit aan hen voor?
Hoe komt het dat er nergens – en dat is mijn essentiële kritiek op het document, minister, als we het over inhoud hebben – in die 33 pagina’s het hoofdprobleem van de integrale jeugdhulp aan bod komt, namelijk de wachtlijst van 5543 kinderen die niet de gepaste hulp krijgen? Het is mij eerlijk gezegd volstrekt onduidelijk hoe een hervorming zoals die nu lijkt voor te liggen een oplossing zou bieden voor dit probleem, het grootste probleem in de jeugdhulp. De vraag is of de nood aan samenwerking en overleg niet vooral veel tijd zal kosten maar op zich geen extra plek zal creëren.
Kunt u duiden wie de rol van trajectondersteuner zou opnemen en waar de financiering vandaan komt nadat die rol in 2014 expliciet geschrapt werd als een te financieren rol?
Waarom wil de nota het mandaat verontrusting wegnemen bij de Vertrouwenscentra Kindermishandeling? Ik lees in het rapport letterlijk: “De opdracht mandaat verontrusting slaat op een opdracht die exclusief bij de overheid (Opgroeien dus) ligt om in te grijpen.” Waar zult u de middelen en de mensen vinden om dit voornemen effectief waar te maken?
Vijfde vraag. Waarom spreekt u in het document enkel over tijdelijk overnemen van de verantwoordelijkheid over een kind, met respect voor het blijven en erkennen van het ouderschap van de betrokken ouders terwijl we goed weten dat het ook in het belang van het kind kan zijn om permanent de verantwoordelijkheid over een kind over te nemen? Daar het paradigma hanteren dat een kind steeds beter af is thuis lijkt ons niet correct en mag nooit het uitgangspunt vormen van een beleidsdocument.
Zes. Hoe kan een gedeelde verantwoordelijkheid op basis van vrijwilligheid in de praktijk werken zonder te resulteren in het feit dat niemand uiteindelijk verantwoordelijk is?
Voorlaatste vraag. Hoe denkt de minister zich te verzekeren tegen een Nederlands scenario in zijn plannen? Hoe vermijdt u dat de hulp die je krijgt zal afhangen van de plek waar je woont als je alles lokaal organiseert?
Laatste vraag. Kan u duiden wat de nota bedoelt met "de hertekening van het Vlaamse zorg- en welzijnslandschap houdt nieuwe uitdagingen in. We zien nieuwe contouren van een geïntegreerd gezins- en jeugdbeleid aan de ene kant en een geïntegreerde visie op alles wat ‘chronische zorg’ is aan de andere kant."? Wat betekent die zin? Nog een vraag over een betekenis: is de minister van plan om de regiovorming te volgen of niet te volgen? In het document lezen we: "Los van het bepalen van de schaalgrootte en de regiovorming geven we op een ‘hoog niveau’ vorm aan hoe we de samenwerking zien". En een laatste verduidelijking. De nota spreekt van mogelijk een extra universeel aanbod voor 3+-jarigen vanuit Opgroeien. Hoe rijmt u dit met het tekort aan budget om de huidige wachtlijst te verminderen?
Dit zijn een aantal vragen en bedenkingen, minister, die ik graag aan u voorleg.
– Katrien Schryvers treedt als voorzitter op.
Minister Wouter Beke heeft het woord.
Al van bij de start van deze legislatuur, collega, heb ik in mijn beleidsnota mijn ambities met betrekking tot een geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid duidelijk gemaakt. Ik spreek er onder meer over het belang van een geïntegreerd gezinsbeleid waarbij we de ontwikkeling van kinderen en jongeren opvolgen via geïntegreerde gezinstrajecten op maat, over de noodzaak om de verschillende ontwikkelingsdomeinen van het kind en de levensdomeinen van het gezin als één geïntegreerd verhaal te zien en over de uitdaging voor jeugdhulp om lokaal en bovenlokaal samenwerkingen uit te bouwen.
Ik heb aan het agentschap Opgroeien gevraagd om op basis van de evaluatie van het decreet integrale jeugdhulp en de ambities in het regeerakkoord om ook het achterliggende financieringssysteem te bekijken, een denkoefening te maken over het geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid in Vlaanderen. Ik heb dat in eerste instantie aan Opgroeien gevraagd omdat het oprichtingsdecreet van dit nieuwe agentschap heel expliciet de verdere uitbouw van een geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid beoogt. Door Kind en Gezin en Jongerenwelzijn bij elkaar te brengen werd en wordt het mogelijk – en ik citeer hierbij uit het oprichtingsdecreet – “een continuüm van zorg, hulp en ondersteuning aan te bieden waarbij het van belang is om zo veel mogelijk kinderen en gezinnen te bereiken en tegelijk intensief te kunnen werken met die gezinnen die specifieke behoeften hebben”.
Deze ambitie betekent voor mij heel duidelijk dat we niet kunnen vasthouden aan bestaande structuren en procedures, maar dat we de durf moeten hebben om een nieuw toekomstverhaal te willen schrijven. Het agentschap zelf dat ondertussen iets meer dan twee jaar bestaat, geeft ook aan nog erg veel potentieel te zien om de missie uit het oprichtingsdecreet verder uit te diepen en vorm te geven.
Opgroeien heeft in deze commissie op 15 december 2020 naar aanleiding van de bespreking van de evaluatie van het decreet Integrale Jeugdhulp al de eerste krijtlijnen en denkpistes van dit toekomstverhaal toegelicht. Ook op wat we uit de evaluatie van het decreet integrale jeugdzorg geleerd hebben, is toen ingegaan. Zo is er onder meer gewezen op het feit dat de sterke lineaire opbouw van hulpverleningstrajecten op gespannen voet staat met de ambitie van continuïteit en hulp op maat. We hebben het toen ook gehad over de vaststelling dat het groot aantal kinderen en jongeren dat beroep doet op niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (NRTJ) in combinatie met het versnipperd landschap rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp (RTJ) vragen doet rijzen bij de wijze waarop jeugdhulp wordt ingezet.
Het is belangrijk dat kinderen, jongeren en gezinnen een natuurlijk synergie in hun ondersteuning ervaren. Daarnaast is het ook van wezenlijk belang dat het gros van alle dienst- en hulpverlening nabij en lokaal vorm krijgt. De ondersteuningsnoden van de kinderen en hun gezin sturen daarbij het hulpverleningstraject. We zullen moeten nadenken over wat we lokaal, bovenlokaal en Vlaams situeren en hoe we telkens de gedeelde verantwoordelijkheid op deze niveaus vorm geven. Samen vasthouden, zolang als nodig vormt daarbij een belangrijk leidend principe.
In 2019 schreef ik in mijn beleidsnota: “Dat is misschien wel dé uitdaging van de komende legislatuur: verder muren afbreken om zo in een samenspel met vele partners het beste en meest efficiënte antwoord te vinden op ieders vraag naar zorg en ondersteuning.”
Net omdat samenwerking en verdere ontschotting zo essentieel is, heb ik aan al mijn administraties binnen het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) gevraagd om samen verder na te denken en aan te geven welke componenten we over onze eigen agentschappen heen kunnen samenbrengen om verdere stappen te zetten in een geïntegreerd gezins- en jeugdbeleid. Dit proces is op dit ogenblik volop bezig.
Het is precies de bedoeling om nog voor het kerstreces van start te gaan met een breed participatief traject rond een aantal werven. Hierbij betrekken we uiteraard ook het werkveld: het middenveld, maar ook de bredere samenleving, want een sterk geïntegreerd jeugd- en gezinsbeleid raakt iedereen. En we voelen ook langs alle kanten dat mensen oplossingen willen aandragen, zowel vanuit de jeugd- en gezinshulp, maar ook veel breder. En het is goed om vast te stellen dat die actoren naast ‘meer middelen’ ook willen nadenken over ‘bestaande middelen anders’. Wij willen hen daartoe alle ruimte, alle kansen en mogelijkheden geven.
Ik hoop dat u samen met mij ziet dat dit al lang niet meer gaat over jeugdhulp alleen. Het gaat over het ontwikkelen van een kaderdecreet, een doelstellingendecreet waar alle beleidsdomeinen die betekenisvol willen zijn voor kinderen, jongeren en gezinnen zich verenigen rond een aantal gemeenschappelijke ambities.
Wat uw vragen 2 tot en met 8 betreft: van het document dat 33 bladzijden telt, is het belangrijk om te stellen dat het hier gaat om een eerste, interne benadering van het agentschap Opgroeien. Het is goed dat zij nadenken, krijtlijnen en principes uitschrijven en al nadenken over verdere concretiseringen, en het is goed dat ze daarover ook al spraken met hun medewerkers en het Raadgevend Comité daarover informeerden.
Wat mijn kabinet betreft, is het nu nog te vroeg om op specifieke kwesties in te gaan. Ik vertrouw op het verdere traject, waarbij, zoals ik al aangaf, al mijn administraties en de diverse stakeholders nauw betrokken zullen zijn.
Dat traject zal in eerste instantie lopen tot de zomer 2022. Kort daarna zal ik een conceptnota als blauwdruk voor nieuwe regelgeving bezorgen.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik ben teleurgesteld in uw antwoord. U gaat op geen enkele van mijn vragen in. Nochtans liggen hier heel belangrijke beleidsopties op tafel, die geen details zijn, minister.
Eerst en vooral, de vraag die u ontwijkt maar ik waar ik graag een antwoord op zou weten, is: hoe zal deze voorgestelde hertekening van het jeugdhulplandschap sporen of een antwoord bieden op het feit dat er zoveel jongeren en kinderen op de wachtlijst staan? Ik merk er in de tekst niets van, het staat er zelfs niet in als een uitdaging, en dat begrijp ik niet, eerlijk gezegd.
U zegt dat u de opdracht hebt gegeven om aan ontschotting te werken. Maar hier ligt een voorstel van de administratie voor waarin bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en het VAPH, de sector voor personen met een handicap, niet helemaal is opgenomen. De vraag is wat ermee gebeurt als de opdracht was om ervoor te zorgen dat die sectoren effectief zouden integreren met elkaar.
Als er een beroep wordt gedaan op de eerstelijnszones, dan is het de vraag van heel wat sectoren om daarin vertegenwoordigd te zijn, dat weet u ook, minister. Vandaag is dat niet het geval. Mijn kritiek op de nota is dat het een heel intern gerichte nota is die eigenlijk maatschappelijke relevantie mist, ook op het vlak van jeugdhulp, waar het zou moeten over gaan. Het lijkt eerder een nota over hoe wij ons gaan organiseren. Het is geen nota die vertrekt vanuit de noden van een kind of jongere die jeugdhulp nodig heeft.
De verwarring op vlak van terminologie wordt aangepakt, maar eigenlijk wordt ze verergerd, zeker wanneer het gaat over verontrustende kindermishandeling. Ik vind dat, eerlijk gezegd, zelf verontrustend. Er worden met termen gegoocheld. Wie gaat er bijvoorbeeld gebruik maken van de opdracht ‘mandaat verontrusting’? Is dat dan MaVe in plaats van MaNo ('maatschappelijke noodzaak')? Waarover gaat dit eigenlijk? Voor wie is dit bedoeld? Welke analyse maakt men? Ik lees nergens de analyse vanwaar men vertrekt.
Is dat van binnen en van buiten de jeugdhulp aanspreekbaar? Ik heb geen zicht op de doelstellingen die daarmee zogezegd worden aangepakt. Ik maak me daar grote zorgen over, zeker als het gaat over het evenwicht waarbij een agentschap alles zelf lijkt te willen doen of toch veel meer dan vandaag op het vlak van verontrusting. Ik lees nergens het argument om alles bij het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) op het vlak van verontrusting te leggen. Waarom moet er een mandaat zijn dat alleen bij de overheid ligt, terwijl dat nu niet het geval is?
Ik vind dat de Vertrouwenscentra Kindermishandeling vandaag zeer wendbaar en over het algemeen hun job op een heel flexibele manier doen. We hebben daar vorige week ook een discussie over gehad. Ik stel me daar vragen bij, minister, net zoals bijvoorbeeld over het feit dat het begrip ’toegangspoort’ helemaal niet wordt aangehaald en het niet duidelijk is of de rechtstreekse en onrechtstreekse jeugdhulp blijven bestaan. Ik begrijp, minister, dat u niet wilt ingaan op elk zinnetje in dat rapport, maar u zou me toch wel een antwoord kunnen bezorgen op de vraag waarom de nota er gekomen is en op welke manier die beantwoordt aan de noden die er vandaag op het terrein zijn wanneer we kinderen en jongeren proberen te helpen. Dat staat hier gewoon niet in. Dat kan toch niet.
Verder zou ik u toch willen vragen om het parlement daarbij te betrekken en ons goed op de hoogte te houden. Nu is zo’n nota toevallig door een gunstige wind op het kantoor van een parlementslid belandt. Dat is niet de manier van werken als u van plan bent om een volledig nieuw kaderdecreet te maken met nieuwe doelstellingen. Als het de bedoeling is om iedereen mee te krijgen, dan is dat alleszins niet de methode.
Minister Beke heeft het woord.
Dit is een interne nota. Het agentschap heeft die gedachtenoefening gemaakt en ik heb die geapprecieerd. Ik heb twee jaar geleden voor de eerste keer kennisgemaakt met TEJO en Ingrid De Jonghe. Ze heeft me toen gezegd – dat is ook aan bod gekomen toen we vorige week aanwezig waren op een activiteit van de vzw Cachet - dat het niet alleen gaat over meer geld, maar ook over hoe we de schotten kunnen wegnemen en op een meer geïntegreerde manier samenwerken. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er bruggen worden gebouwd? Op basis van de gesprekken die ik op het terrein heb gehad - en ik geef u maar twee voorbeelden, maar ik zou er u nog veel meer kunnen geven – heb ik intern en aan het agentschap gezegd dat ik zo’n oefening wilde maken. Er is een eerste reflectie op papier gezet. Die heeft die status, niet meer maar ook niet minder. Het kabinet heeft die reflectie ook niet gevalideerd. Het is een eerste goede gedachtewisseling, vertrekkende vanuit de ambitie om de huidige activiteiten te verbeteren. Hoe kunnen we bruggen bouwen, schotten wegnemen en het samenspel meer vergroten? Als ik spreek met mensen op het terrein, groeit bij mij alleen maar het bewustzijn dat jeugd- en gezinshulp ook voor de jeugdhulp op een geïntegreerde manier noodzakelijk is.
De heer Parys heeft het woord.
Ik kan me grotendeels vinden in wat de minister op het laatste zei. Het gaat niet alleen over meer geld. Minister, dat zeg ik al een aantal jaar in dit parlement. Het gaat ook over de manier waarop we ons organiseren en ook over ontschotting. Alleen wordt die niet doorgetrokken in de nota en komt er ook geen concreet antwoord op de vraag hoe een andere organisatiestructuur ervoor zal zorgen dat we een kind of een jongvolwassene die nood heeft aan jeugdhulp, de hulp kunnen bieden waar hij of zij recht op heeft.
Ik heb de nota door een aantal mensen op het terrein en experten laten lezen, minister. Onafhankelijk van elkaar zijn ze allemaal teruggekomen met dezelfde feedback, namelijk dat ze er niets van begrijpen. De manier waarop de nota is opgesteld, is heel intern gefocust en de gebruikte taal is zo vaag dat niemand er zich iets bij kan voorstellen. We vragen concrete oplossingen en ook om betrokken te worden vanaf het begin dat er de beleidskeuzes worden gemaakt. Dat is belangrijk in zo’n proces.
Dit wordt ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.