Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën, Begroting en Justitie
Vraag om uitleg over het arrest van het Grondwettelijk Hof van 11 februari 2021 betreffende het Jeugddelinquentiedecreet
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Met het decreet van 15 februari 2019 betreffende het jeugddelinquentierecht koos Vlaanderen heel uitdrukkelijk voor een nieuwe benadering. De klemtoon ligt op de verantwoordelijkheid van de jongere die een jeugddelict heeft gepleegd en op herstel. Het pakt me eigenlijk dat dit thema hier juist vandaag op de agenda staat, omdat we door de gebeurtenissen van gisteren allemaal wel de reflex gemaakt hebben hoe belangrijk het is om die jongeren effectief te kunnen wijzen op hun verantwoordelijkheid. Maar het is natuurlijk ook een heel scala van jongeren in totaal diverse situaties en met diverse delicten die ze plegen. Daar moet ook rekening mee gehouden worden. De rechter heeft in het decreet dan ook heel uitdrukkelijk heel ruime mogelijkheden gekregen tot het opleggen van een maatregel of een sanctie. De jongere zelf kan ook een positief project voorstellen.
Aan de andere kant gaat het natuurlijk altijd over minderjarigen. Dat betekent dat we ook het grondwettelijk en internationaal kinderrechtenkader altijd heel sterk voor ogen moeten houden en blijven houden. Kinderen en jongeren genieten daardoor terecht een belangrijke rechtsbescherming. In de rechtspraak speelt inzonderheid artikel 3, §1, van het Kinderrechtenverdrag een sleutelrol. Dat bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen.
In het arrest van het Grondwettelijk Hof van 11 februari laatstleden wordt deze rechtspraak bevestigd en wordt het belang van het kind uitdrukkelijk naar voren geschoven bij de besluitvorming van de rechter. Het decreet bepaalt namelijk dat de jeugdrechter of jeugdrechtbank bij het opleggen van een reactie rekening moet houden met zes criteria en in de opgesomde volgorde. Volgens het Grondwettelijk Hof heeft dit tot gevolg dat de persoonlijkheid en maturiteit van de minderjarige verdachte of delictpleger, evenals zijn leefomgeving en veiligheid ondergeschikt zijn aan onder meer de ernst van de feiten. Volgens het hof waarborgt het decreet hierdoor niet dat het belang van het kind steeds de eerste overweging is. Het hof vernietigt bijgevolg de woorden 'overeenkomstig de opgesomde volgorde' in het betreffende artikel 16, §1.
Cruciaal zijn natuurlijk het belang van rechtswaarborgen en kwaliteitseisen bij de besluitvorming over en de uitvoering van reacties op jeugddelicten.
De langdurige gesloten begeleiding kan in beginsel enkel worden opgelegd aan een minderjarige delictpleger die minstens zestien jaar oud is wanneer hij het jeugddelict pleegt. Bij wijze van uitzondering kan de sanctie in uitzonderlijke omstandigheden ook worden uitgesproken ten aanzien van personen die jonger dan zestien zijn op het moment van de feiten. Het decreet definieert niet wat die uitzonderlijke omstandigheden zijn. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat dit doelt op de ernst van de gepleegde feiten. De bedoeling van de decreetgever stemt volgens het hof evenwel niet overeen met de voorwaarden die zijn neergelegd in het decreet. De vereisten voor het opleggen van een langdurige gesloten begeleiding zijn immers minder strikt voor minderjarigen jonger dan zestien dan voor minderjarigen die minstens zestien zijn op het ogenblik van het plegen van het delict.
Dat gebrek aan coherentie veroorzaakt rechtsonzekerheid voor de minderjarigen jonger dan zestien, aldus het Grondwettelijk Hof. Zij kunnen niet voldoende voorzien of ze een gedraging stellen die kan worden gesanctioneerd met een gesloten begeleiding. Het overlaten aan de jeugdrechtbank om te bepalen wanneer er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, geeft aanleiding tot een risico van willekeur en schendt het beginsel van de voorspelbaarheid, zoals dat voortvloeit uit het wettigheidsbeginsel. Daarom worden artikel 37, §1, 2°, en §4 van het decreet vernietigd.
Ingevolge dit arrest zijn er dus twee artikelen van het decreet die een aanpassing vereisen. Ik heb daarover de volgende vragen, minister. Welke stappen zult u ondernemen om uitvoering te geven aan het arrest van het Grondwettelijk Hof? Binnen welke timing zult u dat doen? Zult u het parlement daarbij betrekken? Zult u de kinderrechtencommissaris daarbij betrekken? Hebt u zicht op de praktijktoepassing van het decreet, zeker wat betreft de specifieke artikelen waarover ik het had?
De heer Parys heeft het woord.
Minister, zoals mevrouw Schryvers heeft gezegd, doet het arrest van het Grondwettelijk Hof een uitspraak over het Jeugddelinquentiedecreet. De vernietiging was eigenlijk gericht op drie domeinen: het optreden van de jeugdrechter of de rechtbank en de behandeling van de zaak; de seponering onder voorwaarden, de bemiddeling, het positief traject en het herstelgericht groepsoverleg; en de vrijheidsberovende maatregelen en sancties.
Er werd dus toch een breed deel van het decreet geviseerd, waarbij de verzoekers steunden op de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag voor de Rechten van het Kind. In totaal voerden de verzoekers dertien middelen aan. Daarvan werden er twee deels gegrond verklaard. Ten eerste: de volgorde die artikel 16, §1, oplegt bij het overwegen van de factoren om tot een juiste maatregel te komen, wordt geschrapt. En ten tweede: de mogelijkheid om onder uitzonderlijke omstandigheden ook voor de leeftijd van 12 tot 16 jaar een langdurige gesloten begeleiding uit te spreken, wordt geschrapt.
Als ik het arrest van 69 pagina’s, dat ik hier bij heb, volledig doorneem, merk ik dat het hof op heel belangrijke elementen van dit decreet de decreetgever – het parlement, dus – volledig bijtreedt. Bijzonder belangrijk is ook dat de onderliggende visie van het decreet wordt rechtgehouden, namelijk het verantwoordelijkheidsmodel dat we hebben ingevoerd met dit nieuwe jeugddelinquentierecht. Dat wordt als oké beschouwd en wordt gesitueerd in het kader van schadeherstel en hulpverlening. Die visie wordt nergens onderuit gehaald door het hof.
Maar er zijn dus wel twee gerichte bijsturingen, vandaar mijn vragen, minister. Wat is uw reactie op dit arrest? Wat gaat u doen? Kunt u de gevolgen van die twee bijsturingen situeren voor de praktijk? Hebt u al overleg gepleegd met iedereen die betrokken is in dat hele justitiële apparaat, en natuurlijk met uw collega van Welzijn, om te kijken welk gevolg hieraan wordt gegeven?
Minister Demir heeft het woord.
Collega’s, tegenwoordig lezen wij veel arresten op het kabinet, over verschillende thema’s. Dus ook hierover hebben wij de bijna 70 pagina’s doorgenomen. Zoals u weet, heeft het Grondwettelijk Hof de motivatie van het verweer van de Vlaamse Regering ten aanzien van de meeste punten uit het verzoekschrift gevolgd. Dat mag ook wel benadrukt worden. Dat is positief. Het betekent dat we de visie van een Vlaamse aanpak, zoals vertaald in het decreet, de komende periode verder kunnen uitrollen.
Inleidend kan ik zeggen dat we ermee aan de slag zijn gegaan en dat we volgende vrijdag een ontwerpdecreet aan de Vlaamse Regering zullen voorleggen. Dat zal daarna de gebruikelijke weg van adviezen en indiening in het parlement volgen. Ik kom daar straks nog even op terug.
Het Grondwettelijk Hof stelde vast dat de volgorde van criteria waarmee de jeugdrechter of de jeugdrechtbank rekening dient te houden bij het opleggen van respectievelijk een maatregel of sanctie, niet waarborgt dat het belang van het kind steeds de eerste overweging is. Het hof vernietigt daarom in artikel 16, §1, van het decreet dan ook de opgesomde volgorde in de criteria waarmee de jeugdrechter of jeugdrechtbank rekening moet houden.
Wat de vernietiging betreft van artikel 16, §1, dringt zich geen remediëring op. De jeugdrechter of de jeugdrechtbank zal nog steeds rekening moeten houden met de criteria bij het opleggen van een reactie, maar is niet langer gehouden om de door de decreetgever vooropgestelde volgorde te volgen.
Verder oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de sanctie van de langdurige gesloten begeleiding voor minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar onvoldoende voorspelbaar is. Het overlaten aan de jeugdrechtbank om te bepalen wanneer er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, geeft volgens het hof aanleiding tot een risico van willekeur en is in strijd met het strafrechtelijke wettigheidsbeginsel.
Het Grondwettelijk Hof sluit de mogelijkheid om een langdurige gesloten begeleiding voor minderjarigen tussen twaalf en zestien jaar op te leggen, principieel dus niet uit in zijn arrest, maar bekritiseert het gebrek aan invulling van de uitzonderlijke omstandigheden van de sanctie.
Ik zal dus vrijdag een ontwerpdecreet voorleggen om tegemoet te komen aan de vereiste van voorzienbaarheid van de strafbaarstelling. Daarbij zal nauwkeurig omschreven worden dat die sanctie slechts mogelijk is voor een zeer limitatieve lijst met misdrijven voor minderjarige delictplegers tussen twaalf en zestien jaar. Het was en is de intentie van het decreet om de langdurige gesloten begeleiding voor de groep van jongeren jonger dan zestien jaar enkel te voorzien voor zeer uitzonderlijke situaties en die duidelijk af te lijnen in functie van de leeftijd. Met andere woorden: we werkten een voorontwerp uit dat gevolg geeft aan die differentiatie en het duidelijke en uitzonderlijke karakter van deze zeer ingrijpende sanctie.
Na goedkeuring door de Vlaamse Regering zal de gebruikelijke weg voor een ontwerp van decreet gevolgd worden, dus het inwinnen van advies bij de Raad van State en indiening bij de bevoegde commissie. Uiteraard zal ook het Kinderrechtencommissariaat, als paraparlementaire instelling, advies geven over het ontwerp van decreet. En we doen dat uiteraard ook in overleg met de minister van Welzijn.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister. In globo is de filosofie achter het decreet inderdaad wel aanvaard. Zoals ik daarnet zei, zijn verantwoordelijkheid en herstel heel belangrijk. Maar aan de andere kant gaat het natuurlijk over kinderen en jongeren, over minderjarigen. Het belang van het kind is natuurlijk hét kader dat we altijd voor ogen moeten nemen. Dat is wat het Grondwettelijk Hof ook heeft gezegd.
Ik noteer uit uw antwoord dat de volgorde uit artikel 16, §1, vernietigd is volgens het arrest en dat nu alle criteria eigenlijk dezelfde waarde hebben en dat de rechter nu het oordeel moet maken. En dat gaat zo blijven. Ik ga er dus van uit dat dat ook in de toekomst op die manier wordt ingevuld door de rechters.
Met betrekking tot de langdurige gesloten begeleiding gaat u met een ontwerpdecreet komen, dat ook zal worden getoetst bij het Kinderrechtencommissariaat en zo verder. U licht al een tipje van de sluier op door te zeggen dat het met een limitatieve lijst zal zijn. We zullen de volgende weken wel zien hoe het komt. Maar ik heb de volgende vraag, minister. U hebt eerder aan mij geantwoord dat u een opvolggroep hebt geïnstalleerd met betrekking tot jeugddelinquentierecht, wat heel goed is en ook nodig is. Is er met deze groep ook terugkoppeling geweest over de manier waarop u zult remediëren, zoals het Grondwettelijk Hof heeft gevraagd?
De heer Parys heeft het woord.
Ik had geen bijkomende vraag. Ik vond het antwoord erg duidelijk, en ik kijk uit naar het ontwerp dat de minister voorbereidt en waar wij hopelijk onze input over kunnen leveren.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het is inderdaad een interessante uitspraak. Er zijn een aantal aanvechtingen voorgelegd, onder andere dat het decreet een aantal grondrechten zou schenden, zoals het zwijgrecht, het vermoeden van onschuld, het vooropstellen van het belang van het kind. Wat het belang van het kind betreft gaat men met deze vernietiging natuurlijk wel in op het feit dat dat gedeeltelijk geschonden zou worden, zeker als het minderjarigen betreft die nog jonger zijn en die mogelijk een strengere straf zou worden opgelegd. Dat is toch wel straf. Inderdaad, in het andere geval is het slechts de vernietiging van drie woordjes, maar die vernietiging heeft natuurlijk wel een groot effect.
Een aantal klachten zijn ook verworpen, maar daar geeft de uitspraak wel bekrachtiging van de rechten van de minderjarige. Het Grondwettelijk Hof gaat bijvoorbeeld uitgebreid in op de interpretatie van het decreet; het geeft grondwetsconforme interpretaties. Er is bijvoorbeeld de erkenning van de bevoegdheid van de advocaat om niet-verschijnende jongeren te vertegenwoordigen. Dat was in de praktijk een discussiepunt. Er is de erkenning van het zwijgrecht, ook voor de jeugdrechter, en de bekrachtiging dat een beroep doen op dat zwijgrecht geen afbreuk doet aan de toegang tot seponering onder voorwaarden, tot bemiddeling, tot een positief project, tot herstelgericht groepsoverleg.
Er gaan stemmen op dat dit arrest het Vlaamse jeugdrecht eigenlijk een stukje terugduwt richting het jeugdbeschermingsrecht. In die zin geeft het Grondwettelijk Hof ook een interpretatie, zelfs op de plekken waar het bekrachtigt. Het versterkt duidelijk ook de rechten van de betrokken minderjarigen die met het jeugddelinquentierecht in aanraking komt.
Ik wilde u ook vragen op welke manier en op welke termijn u daarop zou reageren. Daar bent u inderdaad op ingegaan. Kunt u ook ingaan op het aantal bepalingen dat de rechten van de minderjarige bekrachtigt, en een verduidelijking geeft aan het jeugddelinquentierecht? Kunt u daar duiding rond geven?
Minister Demir heeft het woord.
Collega Schryvers had het even over de opgvolggroep. Die werden effectief geconsulteerd, en die zullen ook verder instaan voor de uitwerking van het decreet.
Collega Groothedde, zoals het decreet is opgesteld en zoals we het zullen remediëren, stelt het het belang van het kind en de kinderrechten tout court wel centraal. De remediëring die we voorstellen zal ook tegemoetkomen aan hun advies. En uiteraard zullen we ook het advies van het Kinderrechtencommissariaat en van de Raad van State inwinnen. Op die manier hopen wij wel tegemoet te komen aan alle opmerkingen die er zijn gegeven. Ik weet niet wat u nog wilt weten, is dat voldoende?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik kijk uit naar het ontwerp.
De heer Parys heeft het woord.
Ik kijk er uiteraard ook naar uit, maar ik wil toch nog even inpikken op wat collega Groothedde zei. De lezing die collega Groothedde aan het arrest geeft is wel een heel particuliere lezing, waarvan ik eerlijk gezegd niet heb gehoord dat die onderschreven wordt door de Vlaamse Regering, of door de banken van de meerderheid in dit Vlaams Parlement.
Laat het heel duidelijk zijn: het Grondwettelijk Hof heeft, zoals ik ook in de inleiding van mijn vraag heb gezegd, het verantwoordelijkheidsmodel helemaal niet onderuitgehaald, integendeel. Ze heeft het laten staan, zoals de decreetgever ook kan bepalen. Die beleidsoptie verandert hier hoegenaamd niet mee, en we gaan dus niet terug naar het beschermingsmodel. Dat was nu net een model waar we van af wilden stappen om naar dat verantwoordelijkheidsmodel te gaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.