Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Brouns heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik ben niet zo vaak te gast in deze commissie. Ik heb een vraag vanuit de lokale praktijk.
Vooraleer ik mijn vraag stel, zou ik heel graag een gedicht met jullie delen. Ik ben een fervent voetbalfreak, vroeger heel actief en nu passief. Als supporter van het voetbal ga ik heel graag naar het lokale G-team kijken omdat de spelvreugde en de passie nergens zo groot is als bij die gasten.
Een van die spelers uit ons lokale G-team, met name de spits, is ook een heel goed dichter. Hij heeft mij tijdens kerst en Nieuwjaar zijn gedichtenbundel bezorgd. Hier is een creatieve held aan het woord: Sybrun Bienens. Ik wil graag een van zijn gedichten met jullie delen.
Als superhelden bestonden
Als superhelden echt bestonden, zou ik er graag een willen zijn.
Ik zou niets van geweld gebruiken, want dat kent de wereld helaas genoeg.
Ik zou staan voor de liefde: geen geweld meer.
Ik zou mensen verenigen, discriminatie uit de wereld helpen,
zwart en wit veranderen naar groen, paars en geel
en zorgen dat er niet meer naar kleur werd gekeken.
Laten we zeggen dat ik een hippie zou zijn,
maar dan zonder de drugs en het roken.
Laten we gewoon altijd de vrede en de liefde bovenaan laten stralen.
En de superheld, dat zijn wij, voor de mensen die onze hulp vragen.
Tot daar het gedicht van Sybrun, topspits bij het G-team van FC Maasland Noordoost, collega’s.
Minister, ook mijn vraag is lokaal geïnspireerd. De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS’en) die in de codex worden voorzien, lopen tot 31 december 2025. De huidige IGS-periode is zeker succesvol te noemen, met maar liefst 70 IGS’en die 255 lokale besturen bestrijken. Maar dat succes mag ons er uiteraard niet van weerhouden om kritisch naar de werking te kijken en mogelijke verbeterpunten te overwegen.
Een element waarnaar we kritisch kijken en waarover we ook opmerkingen krijgen, is de planlast die komt kijken bij de rapportage aan Vlaanderen. Die rapportage wordt uitgebreid geregeld in het besluit. Er is ook een document beschikbaar van Wonen-Vlaanderen met richtlijnen om aan deze rapportage te voldoen. Dat document bevat nuttig advies over hoe bepaalde taken kunnen worden uitgevoerd, maar het valt ook meteen op hoe uitgebreid er over alles moet worden gerapporteerd.
Vlaanderen dient weliswaar na te gaan of subsidies correct worden aangewend, maar de vraag rijst of deze rapportageverplichting geen disproportionele planlast met zich meebrengt voor de IGS’en. Vlaanderen mag er immers op vertrouwen dat de gemeenten de nodige maturiteit hebben om bepaalde taken uit te voeren, zonder dat ze daar diep in detail over moeten rapporteren.
Minister, ziet u mogelijkheden om de planlast te verminderen voor de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden Wonen?
Hebt u al feedback gekregen van de gemeenten en/of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden over de uitvoering van de taken of de rapportage daaromtrent?
Ziet u nog andere verbeterpunten voor de werking van de IGS’en?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mijnheer Brouns, u stelt een vraag over het verminderen van de planlast. In 2018 werd bij de totstandkoming van het subsidiekader voor IGS-projecten lokaal woonbeleid rekening gehouden met heel wat suggesties en bezorgdheden van de IGS-projecten die al actief waren in de overgangsperiode 2017-2019. Zowel Wonen-Vlaanderen als de IGS-sector waren immers voorstander van een verdere administratieve vereenvoudiging van het subsidieaanvraagdossier en van de rapportering over de projectuitvoering. Specifiek met betrekking tot de rapportering hebben eind 2018 en begin 2019 verschillende overlegmomenten met IGS-projecten plaatsgevonden voor informatie-uitwisseling over methodes en sjablonen. Dat heeft ertoe geleid dat de planlast ten opzichte van voorgaande subsidieregelingen aanzienlijk werd verminderd.
Ik geef u daar een paar voorbeelden van. In het subsidieaanvraagdossier van 2019 hoefden de projecten zo geen toelichting te geven bij de geplande uitvoering van de verplichte activiteiten, maar volstond een korte motivering en toelichting over de geplande acties voor de gekozen aanvullende activiteiten beperkt tot 2020-2021. Daarnaast diende de projectbegroting ook niet te worden opgenomen in de subsidieaanvraag vermits de Vlaamse subsidie forfaitair berekend wordt op basis van parameters van het werkingsgebied en de gekozen aanvullende activiteiten.
Voor de rapportering over de projectuitvoering volstaan de verslagen van de stuurgroepen. Elk project organiseert minstens twee keer per jaar een stuurgroep. Jaarlijks wordt in de stuurgroep die plaatsvindt in het eerste kwartaal het afgelopen werkingsjaar besproken. In tegenstelling tot vroeger hoeven er dus geen aparte jaarverslagen meer te worden opgemaakt.
Om de rapportering te vereenvoudigen, heeft Wonen-Vlaanderen op vraag van een aantal IGS-projecten begin 2019 een sjabloon voor rapportering en planning uitgewerkt en ter beschikking gesteld, zodat voor de projecten duidelijk was wat minimaal verwacht werd.
De structuur en inhoud van het sjabloon werden maximaal afgestemd op de subsidieaanvraag. Het sjabloon kan dus gemakkelijk op maat van elk project aangepast worden.
Daarnaast hoeven de projecten niet meer te rapporteren over kosten en financiering. Het volstaat dat de rapportering over het afgelopen werkingsjaar voor elke gemeente duidelijkheid biedt over de stand van zaken voor de verplichte en aanvullende activiteiten. In de meeste gevallen volstaan enkele data en cijfergegevens en een korte commentaar. Voor een aantal activiteiten hoeven de projecten niet zelf te rapporteren, maar gaat Wonen-Vlaanderen na wat de resultaten zijn, onder meer via het Vlaams Loket Woningkwaliteit (VLOK) en het Projectportaal van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW).
Op basis van het rapporterings- en planningsdocument kan Wonen-Vlaanderen de uitvoering van de activiteiten evalueren, waar nodig voorstellen doen om de uitvoering van activiteiten bij te sturen en op basis van de evaluatie van het werkingsjaar het passende subsidiesaldo bepalen en uitbetalen. Zowel een goede monitoring als rapportering over de uitvoering van de projectactiviteiten zijn dus in het belang van alle deelnemende gemeenten.
Om de planlast nog verder te kunnen verminderen, gaat Wonen-Vlaanderen na voor welke activiteiten in de toekomst niet langer rapportering door de IGS-projecten nodig zal zijn, bijvoorbeeld omdat Wonen-Vlaanderen zelf over de gegevens zal kunnen beschikken. Momenteel werkt de Vlaamse overheid aan databanken en webtoepassingen waaruit in de toekomst meer informatie over het lokaal woonbeleid gehaald kan worden. Daardoor zal er dus minder informatie opgevraagd moeten worden bij gemeenten. We denken daarbij aan de reglementendatabank van het Agentschap Binnenlands Bestuur en de eigen webtoepassing voor de ondersteuning van het lokaal woonbeleid die het lokaal woonoverleg in gemeenten opvolgt.
Dan uw tweede vraag. Gelet op het grote aantal projecten, hoeft het niet te verwonderen dat er enige diversiteit is tussen de projecten. De meeste IGS-projecten hebben al een aantal jaren ervaring, maar in 2020 zijn ook nieuwe IGS’en van start gegaan. Ook zijn er projecten die door de gemeenten zelf uitgevoerd worden en zijn er projecten waarbij de gemeenten voor de uitvoering een beroep doen op een intergemeentelijke vereniging zoals de streekontwikkelingsintercommunales.
Deze diversiteit onder de projecten heeft uiteraard enigszins invloed op de manier en snelheid van uitvoering van de activiteiten en op de wijze van rapportering. Voor opstartende IGS-projecten, die door de gemeenten volledig zelf uitgevoerd worden, waren de uitdagingen en opdrachten in 2020 daarom wellicht groter omwille van de inwerkingsperiode.
Tot dusver was de feedback van de IGS-projecten over de verwachte rapportering positief. De meeste IGS-projecten erkennen dat er in vergelijking met vroeger stappen vooruit gezet zijn en zijn tevreden dat er naast de rapportering op de stuurgroep geen aparte verslaggeving meer nodig is. Uit feedback blijkt dat het invullen van het rapporteringsdocument de eerste keer het meest tijd vergt; de volgende keren is het een kwestie van opvolging en actualisering. Er zijn zelfs projectcoördinatoren die het sjabloon te beperkt vinden om alle projectactiviteiten goed te kunnen opvolgen.
Uw derde vraag handelde over de verbeterpunten. Elk IGS-project heeft een eigen, persoonlijk aanspreekpunt bij Wonen-Vlaanderen onder de vorm van een begeleider lokaal woonbeleid, die voor hen ter beschikking staat voor opvolgingsmomenten of ter voorbereiding van de rapporteringen voor stuurgroepen. Met de signalen vanuit het werkveld gaat Wonen-Vlaanderen aan de slag om de IGS-projecten te ondersteunen bij de uitvoering van de projectactiviteiten. Ter bevordering van informatie- en kennisuitwisseling tussen de projecten worden op regioniveau overlegtafels voor IGS-projecten georganiseerd. Ook werden voor de nieuwe IGS-projecten een aantal introductiedagen georganiseerd waarop zij wegwijs gemaakt werden bij de activiteiten van de drie Vlaamse beleidsprioriteiten.
Het lokaal woonbeleid voldoende betrekken bij de projectuitvoering is zeker een aandachtspunt. Door in de regelgeving te bepalen dat elke gemeente in de stuurgroep vertegenwoordigd is door een gemeenteraadslid of een lid van het college van burgemeester en schepenen is dat al verbeterd.
De heer Brouns heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitvoerige antwoord. Ik denk inderdaad ook dat er stappen in de juiste richting gezet zijn. Dat mag ook benadrukt worden. Maar ik denk dat het ook een gedeelde bekommernis is om de beschikbare capaciteit – waarvoor we uiteraard dankbaar zijn en die een bijdrage levert aan de versterking van het lokaal woonbeleid – en de vte’s die Vlaanderen financiert, zoveel mogelijk te kunnen inzetten voor het lokaal woonbeleid. Ik denk dat er inderdaad nuances gemaakt moeten worden inzake de diversiteit in de IGS-projecten op lokaal niveau. Zeker voor die nieuwe IGS-projecten waar gewerkt wordt met nieuwe mensen, is het aanvankelijk niet evident om tientallen zaken in te vullen, al maakt het werken met een sjabloon het inderdaad wel wat gemakkelijker. We hebben maar één bekommernis, namelijk dat de beschikbare capaciteit zoveel mogelijk ingezet kan worden voor het woonbeleid en minimaal voor de administratieve lasten.
Maar de zaken die u hebt opgesomd zijn wat ons betreft stappen in de juiste richting. Ik denk inderdaad dat het een gedeeld aandachtspunt moet zijn vanuit Vlaanderen en de lokale besturen. Er is natuurlijk die vertrouwensrelatie: er is vanuit Vlaanderen veel vertrouwen in de autonomie van het lokaal niveau, ook al hangen daar subsidies aan vast en moet er een zekere verantwoording kunnen zijn. Vanuit dat vertrouwen moeten we die autonomie maximaal kunnen respecteren, ook bij een intergemeentelijk samenwerkingsverband rond woonbeleid. De belangrijkste bekommernis en zorg die wij hebben is dat de capaciteit die daar ter beschikking wordt gesteld maximaal ingezet moet worden op het lokaal woonbeleid. Maar uw antwoorden hebben mij bevredigd. Ik dank u.
Minister Diependaele heeft het woord.
Ik weet niet of ik blij moet zijn dat ik collega Brouns bevredigd heb, maar ik denk dat u het antwoord zelf een beetje geeft. Het is altijd een moeilijk zoeken, ik geef dat grif toe. Want ik ben ook absoluut voor administratieve vereenvoudiging, dat is ook de oefening met de woonmaatschappijen. En we willen inderdaad dat die mensen zoveel mogelijk bezig zijn met het werk op het terrein. Daar zijn we het helemaal over eens.
Maar er is daar natuurlijk ook een zekere opvolging nodig. We zorgen dat die zo ‘lean and mean’ mogelijk is. U geeft het zelf aan. Je doet een subsidiëring, een financiering om bepaalde doelstellingen te halen. Wij moeten als subsidiërende overheid ook kunnen nagaan of dat geld wel effectief een meerwaarde heeft. Dus er moet ook wel een zekere rapportering zijn, ik denk dat we daar niet onderuit kunnen. Maar ik ben het er inderdaad mee eens: we moeten dat zo eenvoudig mogelijk proberen te houden, om die mensen zoveel mogelijk op het terrein hun werk te laten doen. Daar zijn we het zeker over eens.
We zoeken samen naar dat evenwicht, en ik denk dat we daar al heel veel stappen in gezet hebben. Als er nog ideeën zijn, staan we daar altijd voor open. Maar er moet natuurlijk altijd wel een terugkoppeling zijn, een dialoog. Dus moeten we van elkaar gegevens doorkrijgen, met het liefst zo weinig mogelijk administratieve overlast. Daar zijn we het helemaal over eens.
De heer Brouns heeft het woord.
Als u inderdaad concreet vraagt wat we nu nog kunnen doen, dan denk ik dat we misschien nog eens kritisch kunnen kijken naar het aantal taken – het is een sjabloon, het is een duidelijk format – waarover moet worden gerapporteerd. Daar kan eventueel nog in gesaneerd worden, zodat de beschikbare capaciteit, met de schaarse Vlaamse middelen gefinancierd, optimaal kan worden ingezet voor het woonbeleid, en niet voor planlast.
De vraag om uitleg is afgehandeld.