Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
De SERV beschouwt deze COVID-19-crisis ook op het vlak van sociale bescherming, zorg en maatschappelijke dienstverlening als een systeemschok en -test. In zijn advies over de sociale en solide maatschappelijke herstart pleit de strategische adviesraad ervoor om oog te hebben voor de maatschappelijke uitdagingen die deze crisis blootlegt en de maatregelen die nodig zijn om te vermijden dat deze gezondheids- en economische crisis ook een aanslepende sociale crisis wordt.
De maatschappelijke relance en de toekomstige zorg- en dienstverlening moeten meer zijn dan een terugkeer naar business as usual. De SERV vraagt om structurele fundamenten te leggen voor de uitbouw van een robuuster systeem van sociale bescherming en armoedepreventie in een samenleving die iedereen een zinvolle plaats in de samenleving geeft via een daadkrachtige en wendbare zorg- en dienstverlening in en met de samenleving. Daarnaast vraagt de adviesraad een stevig collectief kader met adequate inkomensbescherming en voldoende en betaalbare huisvesting, tijdelijke en structurele maatregelen om extra kwetsbaarheid te vermijden, een e-inclusieve digitalisering alsook een solide maatschappelijke dienstverlening en voldoende capaciteit, kwaliteit en werkbaar werk in de zorg- en welzijnssectoren.
Om dit te realiseren vraagt de SERV dan ook om uitdrukkelijk te voorzien in onder meer een transdisciplinaire monitoring: een monitoring waarmee men met de aanwezige academische expertise en terreinkennis vanuit het middenveld aan de slag kan om zo de brede, diepe en ongelijke impact van COVID-19 te analyseren. Op basis van die analyses kunnen dan doelgerichte, duurzame en flexibele maatregelen genomen worden en kan ook de impact van dergelijke beleidsmaatregelen geëvalueerd worden. Een oproep die ik in de commissie – zowel tijdens de voortgangsrapportage als in vragen om uitleg – al vaker gedaan heb.
De bestaande monitoring is aldus de SERV te weinig performant. Ive Marx gaat nog een stapje verder en zegt dat wij, als het gaat over de feitelijke data over de sociaal-economische impact van corona, alweer de enige blinde vlek zijn te midden van onze buurlanden.
Minister, ik heb hierover een aantal vragen aan u.
Hoe evalueert u zelf deze aanbevelingen van de SERV en de kritiek van professor Marx?
Welke maatregelen zijn er reeds genomen in het kader van een meer performante registratie van wetenschappelijk bruikbare socio-economische data?
Hoe wilt u gevolg geven aan de aanbevelingen van de SERV wat betreft uw eigen beleidsdomeinen?
Minister Beke heeft het woord.
Voor ik op de concrete vragen inga, wil ik even aangeven dat u een heel brede context schetst. Het gaat over sociale bescherming, armoedepreventie, zorg, dienstverlening, inkomensbescherming, sociale huisvesting, specifieke maatregelen voor kwetsbare groepen, ongelijkheid, digitalisering, werk, zorg enzovoort. Dat geheel van thema’s refereert bijna aan alle bevoegdheden van de Vlaamse Regering. Ik beperk me tot mijn bevoegdheden wat betreft de inhoud van het SERV-rapport.
Eerst en vooral wil ik zeggen dat ik het sterk vind dat de SERV op korte termijn zo’n stevig document heeft kunnen schrijven, onmiddellijk refererend aan de huidige context van de COVID-19-pandemie. Het is een dikke turf geworden: 362 grafieken en 87 clusters die elk opnieuw bijkomende onderzoeksvragen bevatten. Het lijkt me belangrijk als een naslagwerk waarnaar we de komende weken en maanden verschillende malen zullen teruggrijpen.
In het licht daarvan begrijp ik alvast het statement van Ive Marx niet meteen als zouden we over geen gegevens beschikken. Het SERV-rapport, dat een vindplaats van informatie is, meer dan een aanbevelingenrapport, illustreert het tegendeel. Ik denk dat Ive Marx refereert aan het feit dat we weinig realtimegegevens hebben. We beschikken bijvoorbeeld niet over een representatief panel van de bevolking waarbij er op regelmatige basis bevragingen gebeuren. In enkele buurlanden is dat inderdaad wel het geval.
Sociaal-economische data omvatten een terrein dat veel breder is dan het beleidsdomein waarvoor ik bevoegd ben. Het gaat dan om een geheel van thema’s die de bevoegdheden van de andere collega’s benaderen. Maar dat neemt niet weg dat ik graag toelichting geef bij de COVID-19-data-aanpak die wij de voorbije maanden hebben ontwikkeld.
De focus lag daarbij op twee assen: de epidemiologische en de psychosociale as. Daarvoor werden verschillende datastromen opgezet en ontsloten via onder meer de Zorgatlas, websites van de verschillende entiteiten van het beleidsdomein en gerichte bevragingen. Het COVID-19-platform binnen de Zorgatlas wordt gebruikt om de epidemie dag aan dag op te volgen zodat we de nodige operationele en beleidsmatige maatregelen kunnen treffen.
Dat gaat dan concreet over het leveren van beschermingsmateriaal, het ondersteunen van de voorzieningen bij cohortering, het afstemmen van de noden van de voorzieningen op het beschikbare aanbod, informatie-ondersteuning van de lokale besturen en contactopsporing. Ik heb daarover in dit parlement al week na week toelichting gegeven.
Als ik daar uw invalshoek van een transdisciplinaire monitoring aan verbind, dan wil ik toch vermelden dat daarvoor een juridische grondslag nodig is. Die is niet vanzelfsprekend. Het aan elkaar koppelen van verschillende data-elementen, over de beleidsdomeinen heen, rekening houdend met de privacywetgeving, is geen sinecure.
Zoals ik al aangaf, zie ik het SERV-rapport eerder als een naslagwerk, dan als een aanbeveling. De overwegingen die worden aangehaald voor ons beleidsdomein, zijn herkenbaar. We zijn er ook dagelijks mee bezig. Het gaat dan onder meer om de organisatie van de zorg en werkbaar werk in onze voorzieningen. Dat zijn aspecten die door de context van COVID-19 scherper naar voren komen. In dialoog met de collega’s in de regering wil ik ook de beleidsaandacht daarvoor aanscherpen.
De SERV gaat ook in op de ongelijkheid die wordt versterkt door COVID-19. In dat verband wijs ik op onder meer de Taskforce ‘Kwetsbare gezinnen in het kader van COVID-19-maatregelen’. Die heeft de opdracht om voor problemen bij kwetsbare groepen beleidsdomeinoverschrijdende voorstellen tot oplossing te formuleren.
De SERV wijst verder op het belang van de lokale besturen. Ook op dat vlak voeren we al een gericht beleid: het lokaal sociaal beleid, de eerstelijnszones, het geïntegreerd breed onthaal zijn allemaal zaken waar we in de voorbije periode op ingezet hebben. Het zijn telkens voorbeelden van hoe de zorg dicht bij de burger wordt georganiseerd, met betrokkenheid van de lokale besturen.
Tot slot zie ik in de oproep van de SERV om over meer en beter gecoördineerde data te beschikken alleen maar als een aansporing om verdere stappen te zetten op de weg die we zijn ingeslagen met de covidmonitoring. Die stappen zetten we ook breder.
Ik verwijs illustratief naar de kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren en naar de in het regeerakkoord aangekondigde nominale armoede-indicator die we voor ons armoedebestrijdingsbeleid willen hanteren.
Collega’s, dat rapport van de SERV zal wellicht in extenso aan bod komen in de commissie ad hoc. Maar u mag gerust reageren.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Oké dan, mijn excuses.
Ik geef gewoon mee dat dat wellicht in totaliteit aan bod zal komen in de commissie ad hoc.
Dan zal ik het kort houden. Minister, u gaf aan dat het veel breder gaat dan alleen uw bevoegdheden. Dat heb ik ook gezegd in mijn vraag, dat die aanbevelingen van de SERV heel breed gaan. Maar ik had het specifiek over uw bevoegdheden, misschien moeten we het alleen daarover hebben.
Ik heb nog een korte vraag. Het gaat hier over zes aanbevelingen. Vijf van de zes aanbevelingen werden gedaan bij monde van Pieter Kerremans van de SERV. De Vlaamse Regering heeft al heel grote inspanningen gedaan om daarin tegemoet te komen. Er is nog één aanbeveling waarbij er misschien nog wat vooruitgang of verbetering mogelijk is. Gelet op de samenstelling van het comité – en bedoel ik het maatschappelijke relancecomité, want er is ook het economische relancecomité –, hoe staat u tegenover een uitbreiding van het takenpakket, met een duidelijke opdracht om de transdisciplinaire monitoring- en dataverzamelingsystemen mee uit te tekenen, eventueel in samenwerking met de relevante Vlaamse administraties (…) onverstaanbaar (…) maar bijvoorbeeld ook onze gerenommeerde Vlaamse universiteiten. Maar dat wordt misschien besproken in die ad-hoccommissie? Of stel ik daarover een schriftelijke vraag?
De heer Anaf heeft het woord.
Ik sluit mij kort aan bij de vraag van collega Verheyen. Ik heb daarnet ook een vraag gesteld aan minister-president Jambon over zowel de maatschappelijke als de economische relance, en hoe beide zullen sporen, om geen twee aparte aanbevelingen te krijgen. Hij heeft mij bevestigd dat er binnen twee weken een soort gezamenlijke aanbeveling zal komen aan de Vlaamse Regering, een gemeenschappelijke kerngroep die aanbevelingen zal doen aan de Vlaamse Regering. Het is een goede zaak dat die twee sporen.
Wat de cijfergegevens en de monitoring betreft, volg ik u, collega Verheyen. Wat het economische aspect betreft, heb je bijna dag na dag goede cijfergegevens om te kunnen sturen. En zeker in een crisis is dat toch wel belangrijk, zodat je heel snel kunt schakelen. Terwijl dat maatschappelijk veel moeilijker is: hoe is de stand van het land op maatschappelijk vlak, hoe staat het met onze armoedecijfers, hoe staat het met ons psychosociale welzijn? Dat is natuurlijk veel moeilijker. Daarvoor moeten we de komende maanden aandacht hebben, om ook op dat vlak een monitoringsysteem te kunnen opzetten en niet afhankelijk te zijn van jaarlijkse cijfers, maar iets sneller op de bal te kunnen spelen.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, even punctueel. Ik vind het een beetje ambetant – maar u hebt het zelf ook al aangehaald, voorzitter – dat we dit rapport in deze commissie bespreken. Dat is zó’n coronamaterie. Op den duur zijn we met drie, vier commissies tegelijk hetzelfde aan het bespreken. Dat lijkt me niet echt nuttig, en zeker niet echt constructief parlementair werk.
Als het gaat over het bijhouden van cijfers, wil ik hier even een punt aanhalen dat de collega’s nog niet hebben aangehaald. Wij hebben een schromelijk gebrek als het aankomt op de slachtoffers- en de ziekencijfers. We kunnen niet zien welke etnisch-culturele achtergrond mensen hebben, in welke essentiële groep ze zitten en of ze zorgverlener zijn.
In andere landen merken we dat mensen in essentiële beroepen vaker getroffen zijn. We merken ook dat mensen met een etnisch-culturele achtergrond veel vaker die essentiële beroepen uitoefenen, wat ervoor zorgt dat zij zwaarder getroffen worden, ook omdat zij slechtere behuizing hebben, dichter bij elkaar wonen en daardoor vaker het virus doorgeven. Dit is echt een lacune in onze rapportage, op nationaal en Vlaams niveau. Minister, ik wil u vragen of u dit gebrek aan cijfers wilt inhalen? We kunnen niet praten over wat er niet is, maar het kan toch niet zijn dat we alleen in Vlaanderen dat probleem niet kennen.
Minister Beke heeft het woord.
Inzake cijfers en rapportering kunnen we een aantal zaken nog op scherp stellen. Ik sta daar zeker voor open, ook om een aantal juiste indicatiestellingen te kunnen maken. Ik heb al eens een hele commissie met cijfers geantwoord en toen zei men dat ik als een boekhouder antwoordde. (Gelach)
Dat wil ik toch vermijden, het zal dus een mengeling van de twee moeten zijn. Ik sta er echter zeker voor open om te kijken hoe we het een en ander beter kunnen doen en misschien ook beter op elkaar kunnen afstemmen. Het is echter ook vaak een kwestie van privacy. Wat doe je met bepaalde datastromen, die je eigenlijk aan elkaar zou moeten koppelen voor een optimale informatieverwerving, maar die soms nogal eens botsen met een aantal andere fundamentele uitgangspunten?
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Ik bewaar de rest van mijn vragen voor de commissie ad hoc, voorzitter.
De vraag om uitleg is afgehandeld.