Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
De minister is als een stoomtrein door het Vlaamse landschap aan het razen. (Opmerkingen)
Als een tgv, inderdaad. Ik zal opnieuw beginnen. De minister is als een tgv door het Vlaamse landschap aan het razen.
Er werden al een aantal krachtige en forse ambities uitgesproken op bilateraal niveau, tussen steden, gemeenten en Vlaanderen, rond de aanpak van de arbeidsmarkt. Ik vind het eigenlijk positief dat daar zeer pragmatisch en ad hoc wordt mee omgegaan. We zagen recent in Antwerpen nog een zeer forse ambitie: 22.000 mensen aan de slag. Het is goed dat lokale besturen mee in dat bad worden genomen. Die hebben ook een belangrijke rol als het gaat over het werkgelegenheidsbeleid.
Ik had hier drie vragen geformuleerd, maar wat mij eigenlijk vooral interesseert, is het volgende. Zijn er in die samenwerkingsovereenkomsten die nu al afgesloten zijn, echt significante verschillen te zien? Staan daar zaken in die vernieuwend zijn, die we op vandaag nog niet zo goed kenden? Staan daar zaken in die overal terugkomen?
Je hebt ook een aantal steden die een relatief hoge werkloosheidsgraad kennen. Een hoge werkloosheidsgraad is gelukkig iets schaars in Vlaanderen, maar je vindt het wel nog in een aantal steden, helaas. Ik denk aan Oostende, waar de jeugdwerkloosheid toch vrij fors is, en ik heb de indruk dat ze ook in Antwerpen met dat probleem kampen. Er is hier nood aan specifieke maatregelen die niet echt typisch zijn voor het beleid dat we nu voeren.
Minister Crevits heeft het woord.
Het zal de mensen van mijn kabinet deugd doen dat u vindt dat ik als een tgv aan het razen ben, want ik doe eigenlijk niets anders dan mopperen over het feit dat alles nog veel concreter moet. We weten eigenlijk min of meer wat we willen, maar ik wil de concrete vertalingen en resultaten daarvan op het terrein zien. En dat zorgt bij mij soms voor wat ongedurigheid. En dan moet ik stoom aflaten. Dat is soms nodig.
In de vorige legislatuur zijn er 27 samenwerkingsovereenkomsten afgesloten tussen lokale besturen en VDAB. Dat waren overeenkomsten met een aantal steden zoals Kortrijk, Genk, Mechelen en Vilvoorde, en met een aantal clusters van gemeenten. Die clusters waren vooral gesitueerd in de provincie Antwerpen, zoals bijvoorbeeld de stadsregio Turnhout.
Die overeenkomsten zijn ondertussen ongeveer overal afgelopen en de evaluatie over de globale aanpak van de samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen is ook afgelopen. In 2018 is er een audit geweest, en in 2019 een verdiepingsaudit van de samenwerking tussen VDAB en de lokale besturen. Wat blijkt daaruit? De tevredenheid van de lokale besturen over de samenwerking was niet groot – 55 procent. Er zijn bovendien heel wat optimalisaties mogelijk inzake de transparantie van het partnerschap en het vastleggen van de rollen en de verantwoordelijkheden. Je begrijpt dus al een beetje waar mijn ongedurigheid vandaan komt.
We leerden daarnaast ook dat er mankracht moet zijn bij VDAB om de samenwerking op te nemen, want zo’n overeenkomst onderhandelen is bijzonder arbeidsintensief. Het maken van overeenkomsten moet maatwerk zijn, als we willen dat het succesvol is. Papier is gewillig, maar je bent niets met papier als het tot niets dient. Dan is het eigenlijk verloren moeite. Er is ook nood aan het afstemmen van gemeenschappelijke doelstellingen en dus aan het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie. Het betekent niet dat als er geen officiële samenwerkingsovereenkomst is, er geen samenwerkingen plaatsvinden.
VDAB is met de resultaten aan de slag gegaan en heeft ondertussen een hele weg afgelegd. Er zijn ook grote inspanningen geleverd door met sociale partners te spreken, om tot een werkingskader voor de komende jaren te komen.
We hebben, samen met VDAB, de lat hoger gelegd voor deze legislatuur voor wat betreft het aantal samenwerkingsovereenkomsten. Ik wil er zeker meer, maar ik wil vooral dat de tevredenheid over die samenwerkingsovereenkomst groter wordt. En als u mij kwantitatieve doelstellingen vraagt: ik wil dat elke Vlaamse centrumstad een overeenkomst sluit met VDAB. Dat moet de evidentie zelf zijn.
Sinds de nieuwe legislatuur zijn er drie samenwerkingsovereenkomsten ondertekend, namelijk een met de stad Oostende, een met een intergemeentelijk samenwerkingsverband in de provincie Antwerpen – dat gaat over Arendonk, Baarle-Hertog, Hoogstraten, Merksplas, Rijkevorsel en Ravels – en een derde, vorige week, met de stad Antwerpen. Ik ben zelf naar de ondertekening van de overeenkomst met de stad Antwerpen gegaan, ook uit grote interesse om de interactie te zien tussen de partners daar. Ik heb daar zeer veel engagement gezien, ook bij de bevoegde schepenen, om die samenwerking te intensifiëren en van Antwerpen een modelvoorbeeld te maken voor Vlaanderen. U moet weten dat de engagementen die in die overeenkomst staan, 20 procent van mijn globale engagementen voor Vlaanderen zijn. Het belang van Antwerpen is dus zeer groot, hoe je het ook bekijkt. Als het daar lukt, is de kans groot dat je elders ook tot resultaten zult kunnen komen.
Voor de stad Antwerpen is er op basis van de vorige samenwerking een SWOT-analyse (Strengths, Weaknesses, Opportunities and Threats) gebeurd. Op basis van die evaluatie en na een gedetailleerde arbeidsmarktanalyse werden nieuwe doelstellingen geformuleerd. Uit de evaluatie van de vorige samenwerking was gebleken dat die kwantitatief moeilijk meetbaar was. Je kon niet afpunten wat er allemaal was gebeurd, vandaar dat men beslist heeft om de nieuwe resultaten zichtbaar en meetbaar te maken. Er is ook hard nagedacht over de monitoring. We kunnen daar echt uit leren voor volgende samenwerkingen.
Voor het arbeidspact in Oostende en het samenwerkingsverband met Arendonk en de andere gemeenten in de provincie Antwerpen, betrof het een eerste samenwerkingsovereenkomst met VDAB. Een evaluatie van de lopende samenwerking kon niet gehanteerd worden voor de opmaak, maar er vond wel een voorafgaande analyse plaats van de arbeidsmarkt, opdat de samenwerking zich kan toespitsen op de prioriteiten. Er waren in Oostende dertig concrete acties op maat van de stad. Die acties zullen samen met VDAB, maar ook met andere partners, gerealiseerd worden. Die andere partners zijn onder andere de projectvereniging Perspectief en het Economisch Huis Oostende.
Voor Gent komt er in maart een nieuwe overeenkomst aan. VDAB en de stad werken al nauw samen in het kader van hun arbeidspact. Een nieuw akkoord, specifiek voor de samenwerking tussen VDAB en de stad Gent op basis van een grondige evaluatie, zal de werking een duidelijke richting geven.
Ik wil absoluut verder zulke samenwerkingsakkoorden uitrollen. Het is mijn ambitie dat VDAB in 2020 met de dertien centrumsteden een samenwerkingsovereenkomst afsluit. De netwerkmanager heeft in elke provincie de opdracht gekregen om de centrumsteden actief te benaderen. In West- en Oost-Vlaanderen is VDAB al aan het onderhandelen. De concrete gesprekken in de andere provincies worden nu ook opgestart. Voor de overige, kleinere, steden en gemeenten gaan we intergemeentelijke samenwerkingsverbanden aanspreken. Je moet immers niets nieuws uitvinden. Als er al intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zijn, is het beter om hen gezamenlijk een overeenkomst met VDAB te laten sluiten. Ik wil in 2020 minstens tien intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in Vlaanderen waarmee een overeenkomst wordt opgestart.
De doelstellingen zijn al gelieerd aan de ambitie van de Vlaamse Regering om 120.000 mensen aan de slag te krijgen. VDAB schuift ook een aantal lijnen naar voren om de samenwerking mogelijk te maken, aan de hand van samenwerkingsprincipes en het goed kunnen monitoren wat je doet. Bij de nieuwe overeenkomsten wordt altijd vertrokken van een gemeenschappelijke arbeidsmarktanalyse en het formuleren van gemeenschappelijke doelstellingen. Een zorgpuntje daar is de link met de sociale partners. Binnen de raad van bestuur van VDAB kijkt men ook kritisch naar die overeenkomsten, omdat je heel goed moet afbakenen wat je van wie verwacht. Ik heb gisteren op de nieuwjaarsreceptie aan de raad van bestuur en de partners die daar aanwezig waren, gezegd dat ik eigenlijk van elk lokaal bestuur in Vlaanderen verwacht dat men bij de sociale dienst waar bijvoorbeeld mensen die een leefloon krijgen, begeleid worden, men niet alleen bezig is met het omgaan met de kwetsbaarheid, maar dat elke sociale dienst ook voor een stuk de deur zou moeten zijn naar VDAB.
De stad Antwerpen heeft een totaal andere problematiek dan bijvoorbeeld het kleinste dorpje van Vlaanderen. Maar als je een sociale dienst bent, zou dat arbeidsmarktperspectief mee ingebakken moeten zitten in de opdracht. Dat is mijn mening. Want dit is ook goed voor een lokaal bestuur. Als iemand die leefloon geniet, aan het werk kan, is dat voor zo veel dingen goed. Je zou dat er dus een beetje in moeten krijgen. Dat gebeurt ook al in vele gevallen. En dan formaliseer je dat. Je moet ook gaan kijken: wat doen sociale partners nu al? En op welke manier kan de overeenkomst die wordt gesloten met het lokaal bestuur net een versterking zijn van de samenwerking en niet een grotere versnippering? En daar ben ik wel gevoelig aan: je moet goed weten wie wat doet. En wat je doet, moet ook geïntegreerd kunnen gebeuren.
U vraagt ook naar de andere initiatieven. We geven prioriteit aan de lokale besturen waar we het grootste verschil kunnen maken. Ik heb al gezegd dat Antwerpen een enorm verschil kan maken. Antwerpen met 64 procent, Gent met 69 procent, Genk met 62 procent, Oostende met 65 procent en Turnhout met 68 procent, hebben een lagere werkzaamheidsgraad dan gemiddeld in Vlaanderen. Daar hebben we problematieken die eigen zijn aan de stedelijke context. Dus moeten we op een heel concrete projectmatige basis aan de slag om die werkzaamheidsgraad te verhogen.
VDAB legt ondertussen de laatste hand aan een ‘dashboard lokale besturen’ met kerncijfers over de lokale arbeidsmarktsituatie. Daarin komen ook data van Kind en Gezin. We zullen dat op kwartaalbasis actualiseren. Dat dashboard is voor iedereen toegankelijk, maar het zal voor VDAB de leidraad zijn om gesprekken op te starten met lokale besturen. Want je kunt maar onderhandelen over een overeenkomst als je goed weet wat de specifieke arbeidsmarktsituatie is in je stad of in je groep van steden.
Interessant is ook – ik wist het zelf niet – dat VDAB over gedetailleerde cijfers tot op wijkniveau beschikt. Dat betekent dat je binnen een stad of een cluster nog kunt diversifiëren. Op basis van die data zou je gerichte acties kunnen opzetten om de werkloosheid aan te pakken, bijvoorbeeld door de organisatie van mobiele opleidingen of de organisatie van lokale jobevents, zelfs op wijkniveau.
Later in het jaar zullen we ook een ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) lanceren voor innovatie bij lokale besturen. Onze besturen zullen daar ook budgettair een beroep op kunnen doen.
Mijnheer Ronse, er staat dus heel wat op stapel. Ik stel vast dat ook VDAB heel gemotiveerd is om de uitdagingen op een optimistische wijze aan te pakken.
Optimistisch. Collega Ronse, u ook, veronderstel ik?
De heer Ronse heeft het woord.
Absoluut. Altijd. En ik ben blij dat er zo’n voluntarisme aan de dag wordt gelegd. Want ik denk inderdaad dat zowel lokale besturen als VDAB elkaar heel wat te bieden hebben. Een lokaal bestuur kan bijvoorbeeld, als het gaat over het vinden of werven van voldoende interessante werk- of stageplekken een heel interessante rol spelen. Een lokaal bestuur kan een heel wervende rol spelen richting werkzoekenden om actief deel te nemen aan opleidingen. Een lokaal bestuur heeft ook goede contacten met onderwijsinstellingen enzovoort, kan mee instaan voor de branding. Maar omgekeerd heeft VDAB – u verwees er zelf al naar op het einde van uw antwoord – data die onvoorstelbaar interessant zijn voor een lokaal bestuur, die heel zijn demografie in kaart brengen. Professor De Rynck, een West-Vlaming, heeft een heel mooi voorstel gemaakt om de stad Kortrijk op te delen in een aantal buurten. Die buurten zijn opgemaakt op basis van verschillende parameters. Onder andere het arbeidsmarktgerichte luik werd daarin meegenomen. Dat biedt interessante handvaten voor lokale besturen om rond te werken.
Mijn oproep is dubbel. Eén, ik hoop dat we ons in die samenwerkingsovereenkomst niet enkel beperken tot uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, maar dat het vooral ook gaat over mensen met een leefloon. Dat biedt lokale besturen meteen een zeer goede incentive om een serieuze tand bij te steken, want het biedt in vele gevallen een budgettaire bonus. Twee, het gaat ook over mensen die langdurig ziek zijn, maar ook over mensen die vandaag niet uitkeringsgerechtigd zijn en verleid kunnen worden om opnieuw het een of ander te doen. Men kan dat ook doen via ‘employer branding’ van een aantal sterke werkgevers uit de streek. Dat is het eerste luik: beperk u niet tot de uitkeringsgerechtigde werklozen.
Het tweede luik is eigenlijk dat u ervoor moet zorgen – en dat gaf u ook aan, papier is gewillig – dat de zaken zo concreet mogelijk zijn en dat men stap voor stap heel concrete zaken kan verwezenlijken, liever inderdaad wat bescheidener in ambitie, maar des te concreter in uitwerking, zodat we resultaten boeken. In onze fractie vindt u alleszins een grote steun voor dat werk.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik sluit me natuurlijk graag aan bij collega Ronse, als die het belang benadrukt van een goede samenwerking tussen lokale besturen en VDAB. We gaan iedereen nodig hebben om aan die 80 procent en 120.000 te raken; lokale besturen zijn daar natuurlijk belangrijke partners bij.
Nu, ik had eind oktober zelf ook al een schriftelijke vraag gesteld over die samenwerkingsverbanden. Als jullie een overzicht willen over de lopende samenwerkingsverbanden, collega’s, en van de doelgroepen, onder andere leefloners, de vraag staat op de website van het Vlaams Parlement. Het is vraag nummer 75. Daarin kunnen jullie alles terugvinden.
Ik verwijs graag terug naar dat antwoord. Het blijkt dat er een 30-tal samenwerkingsverbanden lopen en daar zijn zo’n 75 gemeenten en OCMW’s bij betrokken. In uw antwoord maakte u ook al gewag van de audit waar u daarnet naar verwezen hebt. Het is daarop dat ik een beetje wil doorgaan en waarvan ik graag een stand van zaken zou willen. Er waren twee elementen die tijdens die audit naar boven kwamen. Er waren enerzijds wat klachten van lokale besturen dat ze niet altijd goed weten wie hun contactpersoon is bij VDAB. Daar ging men aan werken en daar zouden ook al stappen in zijn gezet. Op iets langere termijn zou VDAB anderzijds ook werken aan een vernieuwd kennis- en informatiesysteem, dat het met de externe partners zou delen. Het is me niet helemaal duidelijk of dat het externe dashboard is waar u naar verwees. Daarom vraag ik daar wat meer verduidelijking rond. Is dat het? Zo ja, kunt u misschien aangeven hoe het zit met de uitrol daarvan? Kunt u me daar al iets meer over zeggen?
Ik heb nog een tweede vraag of opmerking. Het is goed dat u de ambitie hebt om ten eerste kwalitatief te werken. Het is belangrijk dat de kwaliteit verbetert. Het is ook goed om kwantitatief te werken. U hebt gezegd dat u alle centrumsteden wilt bereiken en minstens tien intergemeentelijke samenwerkingsverbanden wilt, maar ik zou u toch willen aanraden dat u, als u naar een centrumstad gaat – uw eerste doelstelling, heb ik begrepen – meteen ook even polst bij de randgemeenten of zij geïnteresseerd zijn om mee te werken. In Turnhout bestaat het bijvoorbeeld al, heb ik gezien. Daar werken ze met een echte stadsregio. Soms is het beter om randgemeenten direct te betrekken, omdat de centrumsteden voor werklozen in randgemeenten slechts op korte afstand liggen. Dat is beter dan enkel met centrumsteden te werken en dan misschien te gaan kijken naar politiezones – want dat doet men wel al eens – en naast elkaar te gaan werken. Dat is dus een suggestie: als u naar een centrumstad gaat, kijk dan misschien meteen om van die centrumstad en de randgemeenten een stadsregio te maken.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Om het wat concreet te maken, collega Ongena en ikzelf wonen in buurgemeenten: Mechelen en Sint-Katelijne-Waver. Het zou heel goed mogelijk zijn om die twee samen te nemen binnen een lokale samenwerkingsovereenkomst. We hebben natuurlijk ook al intergemeentelijke structuren. Hun opdrachten kunnen uitgebreid worden om ook inzake tewerkstellings- en arbeidsmarktbeleid samen te werken met VDAB.
U hebt zeer terecht verwezen naar het toch wat tanende vertrouwen of het gebrek aan vertrouwen bij lokale besturen in de samenwerkingsmodaliteiten met VDAB. De gemiddelde tevredenheid schommelt rond 55 procent en is kleiner bij kleinere besturen dan bij grotere, wat natuurlijk meteen ook iets zegt over de bestuurskracht van dat lokale niveau.
In een grote stad is er natuurlijk meer ruime voor regie qua arbeidsmarktbeleid dan in een kleinere gemeente, waar er soms dezelfde problematieken kunnen zijn als in stedelijk gebied. Wij pleiten er dus voor om die samenwerking wel te versterken, maar er toch ook voor te zorgen dat daar voldoende middelen tegenover staan, voldoende aanbod ook voor het lokale bestuursniveau om daar inhoudelijk voldoende draagvlak en bestuurskracht te genereren, om de mensen eerst te bereiken en dan in de gepaste opleidingen te voorzien, met als doelstelling uiteraard het doorstromen naar de arbeidsmarkt.
We pleiten er dus voor om niet alleen aan VDAB die bijkomende opdracht te geven, maar er ook voor te zorgen dat die voldoende rendeert, met voldoende financiële impulsen ertegenover.
Minister, een goed arbeidsmarktbeleid zal inderdaad lokaal zijn of niet zijn. In die zin ben ik een beetje kritisch met betrekking tot het idee om met stadsregio’s of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden te gaan werken in dezen. Het is eigenlijk inderdaad op wijkniveau, op het niveau van de realiteit van mensen, mensen die vaak wat verder staan van de reguliere arbeidsmarkt, dat zo’n samenwerking echt zal renderen. In mijn eigen, heel kleine gemeente Kruisem hebben we een deelgemeente, Zingem, die langs de spoorlijn Ronse-Gent ligt en waar we vaststellen dat er fors – voor een kleine gemeente – meer leefloners uit ofwel Ronse ofwel Gent binnendruppelen om er een woonst te zoeken. Zij hebben ook nood aan een aangepaste dienstverlening, ook richting arbeidsmarkt. Ik denk dat er op het vlak van samenwerking tussen lokale besturen en VDAB heel wat potentieel is.
In het verleden heeft VDAB heel vaak de indruk gewekt samenwerkingsverbanden te hebben. Ik heb vroeger ook vragen gesteld aan minister Muyters daarover, en daarop kwam het antwoord dat vrijwel alle lokale besturen een samenwerkingsverband met VDAB hadden, maar dat was dan inderdaad vaak intergemeentelijk, en lokale besturen en OCMW’s wisten zelf nauwelijks dat er zo’n samenwerkingsverband of -akkoord bestond, laat staan dat ze er potentiële effecten van ondervonden of geresponsabiliseerd werden om samen activiteiten op te zetten.
Dat moet gaan over een heel breed palet aan activiteiten. Lokale besturen hebben een heel goed zicht op, bijvoorbeeld, de organisatie van kinderopvang in een gemeente, op de onderwijssituatie, het onderwijsaanbod, en eventuele mogelijkheden van duaal leren. Ze hebben nauwe contacten met ondernemersorganisaties, bedrijventerreinen, verenigingen en dergelijke meer, waar de dienstverlening van VDAB aan werkgevers kan worden gepromoot.
Dat zijn allemaal zaken die niet of veel te weinig aan bod komen in de samenwerking tussen VDAB en lokale besturen, en die mag zich uiteraard niet beperken tot enkel maar de centrumsteden. Het is de verdomde plicht van VDAB om ervoor te zorgen dat zij een nauw contact hebben met elk lokaal bestuur in Vlaanderen, en die dienstverlening daar ook aan de man te brengen. Dat zal ook voor VDAB zelf een heel grote hulp zijn bij het verwezenlijken van de doelstellingen die we in het regeerakkoord hebben omschreven. Ik denk dus dat ter zake bij VDAB nog een of meerdere tandjes kunnen worden bijgezet.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel. Voor zij die blijkbaar niet goed hebben gehoord wat ik heb gezegd, zal ik nog eens mijn basisstelling meegeven. Er zijn in de vorige legislatuur overeenkomsten gesloten. Die zijn bijna allemaal afgerond en de tevredenheid was gemiddeld 55 procent. Ik heb dat net gezegd.
We zijn dus vanuit die vaststelling gestart: dat is niet oké. Ik heb het zelfs in mijn antwoord gezegd: papier is gewillig, maar ik wil de resultaten zien op het terrein, en dat maakt me soms een beetje zenuwachtig, omdat het er in theorie goed uitziet. Dus, nieuwe modaliteiten.
Collega Bothuyne, ik ben zelf naar Antwerpen gegaan om te bekijken hoe dat is gedragen door die lokale schepenen aldaar. Wat zie je daar? Een heel groot engagement, een zeer grote wil om ook op wijkniveau te gaan bekijken hoe of wat. Men kan zeggen dat dat allemaal rechtstreeks met elke Vlaamse gemeente moet, maar de engagementen van Antwerpen, ik zei het zelf al, zijn al 20 procent van onze doelstelling.
Als je volgordes maakt, moet je ook wel kijken naar de prioriteiten, namelijk die zones waar er nog een grote werkloosheid is, en waar er een groot potentieel is om mensen te laten participeren aan de arbeidsmarkt. En dan moet je methodieken ontwikkelen. Ik ben zeer gevoelig voor het argument dat door sommigen van jullie aangehaald is: als je naar een stad kijkt, moet je ook eens kijken naar wat daarrond ligt, want misschien heb je wel ‘uitvloeieffecten’. Daardoor kun je een gemeente die met een bepaalde problematiek kampt, en die net naast een stad ligt, eigenlijk niet binnen een cluster van gemeenten laten vallen. Het is dan veel beter om die gemeente mee op te nemen in de stadsbenadering. Daar ben ik het zeker mee eens. Ik heb daar geen enkel probleem mee.
Maar soms is het ook anders. Als ik bijvoorbeeld kijk naar Torhout, waar ik woon, dan zie je daar geen ‘overvloei’ vanuit Brugge, Roeselare of Oostende. En dan moet je dat eigenlijk in zijn geheel, met de gemeenten errond, gaan bekijken. Je hebt geen uniforme aanpak voor elke gemeente, en het is mogelijk dat een bepaalde wijk in een bepaalde gemeente een ‘uitvloei’ krijgt van een problematiek van elders, en dat een andere wijk dat effect niet kent. En men heeft de gegevens; men kan dat dus op microniveau gaan bekijken. Wat dat betreft neem ik zeker de suggestie mee om nog meer dan vroeger te gaan kijken naar de realiteiten op het terrein, en om net niet theoretisch te gaan afbakenen.
Als het gaat over de prioriteiten, en over hoe je elke gemeente moet benaderen: ik ben het met jullie eens, maar je moet niet noodzakelijk elke gemeente individueel, afzonderlijk gaan bekijken. Het kan soms ook over een cluster gaan, als dat een vrij natuurlijke cluster is. Ik was ook zelf gefascineerd door dat dashboard, maar de vraag is dan wat daar concreet in zit, in dat dashboard. Men zegt mij dat het gaat over artikel 60’s, over wijkwerkers, over de doorstroom van mensen, over wie waar woont, enzovoort. Dat is dus heel veel detailinformatie. Het kan superinteressant zijn.
De eerste versie van dat dat dashboard komt op de raad van bestuur van 4 maart, het is besproken met de sociale partners en met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), dus met de lokale besturen. Daarin staan cijfers van VDAB, van het Agentschap Binnenlands Bestuur en van de Stadsmonitor, om echt richting te kunnen geven. Ik verwacht daar dus wel wat van. Dat kan net de trigger worden om uw suggestie toe te passen rond het werken op wijkniveau, voorzitter. Je moet dus heel goed nadenken over met wie je een overeenkomst sluit, en op welke manier je dat doet. Dat willen we beter vormgeven.
Zoals ik al zei, heeft de VVSG daar ook aan meegewerkt. Collega Ongena, ik vind het een heel goede tip om nog vaker te verwijzen naar schriftelijke vragen en wat daarin staat. Normaal gezien doen we dat ook, want ik maak er een gewoonte van om te kijken of een onderwerp al aan bod is gekomen in schriftelijke vragen. Ik moedig iedereen meteen ook aan om die vragen te lezen. Maar hier had ik wel wat cijfermateriaal nodig om mijn antwoord te kunnen duiden.
Ik heb ook vastgesteld dat er steden zijn die aan de slag gaan zonder dat ze op VDAB wachten. Gisteren heb ik bijvoorbeeld een aantal voorbeelden gekregen uit Leuven, dat op zoek is naar opportuniteiten. En zij zeggen dat ze voor een aantal concrete acties wel kunnen terugvallen op VDAB. En dat koppel ik aan wat collega Bothuyne zei: het belangrijkste is natuurlijk het resultaat dat je hebt. Elk lokaal bestuur moet wel weten wat VDAB voor hen kan doen. Omgekeerd vind ik ook dat VDAB op elk lokaal bestuur zou moeten kunnen rekenen, en dat er in het kader van het sociaal beleid effectief wordt samengewerkt om mensen naar werk toe te leiden. Op dat vlak wil ik echt dat mensen niet in hun eigen wereld blijven zitten, maar dat men in de toekomst nog meer inzet op kruisverbanden.
Het is een gevoelig thema, maar het is iets waar ik veel van verwacht. Wees in die zin ook maar gerust of ongerust: het laatste wat ik van een samenwerkingsovereenkomst verwacht, is het produceren van papier vol met doelstellingen, waar men dan vervolgens niet actief genoeg mee aan de slag gaat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.