Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, kinderopvang is een heel belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat kinderen niet alleen met gelijke kansen in het leven staan, maar ook dat ze daarna kunnen excelleren op school – een punt dat in het regeerakkoord toch heel duidelijk en expliciet wordt aangehaald. In het regeerakkoord werd met name heel sterk de nadruk gelegd – ook bij de voorstelling van een regeerakkoord – op de voorrang die wordt gegeven aan werkenden. Het gaat dus over de economische functie van kinderopvang: ervoor zorgen dat kinderen worden opgevangen terwijl hun ouders bijdragen aan de maatschappij, en dat is fijn. Mijn vraag gaat over de twee andere functies van kinderopvang enerzijds en de huidige ongelijke toegang tot kinderopvang anderzijds.
Kinderopvang heeft inderdaad een economische functie maar ook nog twee andere functies: een sociale en een pedagogische functie. De sociale functie zorgt ervoor dat een kind, maar ook de ouders of de naasten, goed worden ingebed in een sociaal netwerk en dat ze een sterk sociaal vangnet hebben, wat we ook binnen welzijn als een belangrijke poot in het regeerakkoord zien. De pedagogische functie zorgt ervoor dat een kind zich in een kwalitatieve kinderopvang goed kan ontwikkelen, dat het cognitief vooruitgaat, positieve prikkels krijgt, taalprikkels krijgt waardoor de taalontwikkeling wordt gestimuleerd – ook Nederlands leren, is in het regeerakkoord een heel belangrijk punt – zodat het zich via responsieve zorg goed en veilig kan ontwikkelen.
Wat de sociale en pedagogische functies betreft, heb ik toch wel een grote lacune in het regeerakkoord gevonden. Die functies zijn erg belangrijk in die eerste cruciale jaren van de ontwikkeling van een kind voor zijn welzijn en welbevinden, maar ook voor de latere ontwikkeling, voor zijn excelleren op school en wanneer het zelf op eigen benen in de maatschappij staat. Die punten worden in het regeerakkoord aangehaald als doelstellingen die we willen bereiken.
Die twee functies zijn specifiek heel belangrijk voor kansengroepen. Uw voorganger, minister Vandeurzen, heeft expliciet de wil uitgesproken om elk kind, zonder onderscheid, toegang te geven tot kinderopvang. In de praktijk is dat 'zonder onderscheid' wat moeilijker te realiseren gebleken.
Er werden drie kansengroepen in het bijzonder afgetekend: kinderen uit gezinnen met een werkzoekende moeder, van moeders met niet-Belgische origine en uit kansarme gezinnen. Er werd erkend dat er te weinig plaatsen waren voor hen, dat er meer plaatsen moesten worden gecreëerd, maar aan het einde van de legislatuur bleek dat probleem nog altijd onopgelost. Tijdens de legislatuur heeft minister Vandeurzen heel vaak terecht gezegd op de vragen die werden gesteld over bevragingen dat het maar een bevraging was, dat het niet representatief was. Wel, deze zomer is er wél een representatief onderzoek geweest, zeer representatief, van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving HIVA. Dat was een grootscheeps onderzoek met een betrouwbaar staal, en daarin werd uitgesproken dat die gezinnen niet alleen een grotere nood aan kinderopvang hebben, maar ook veel meer uren per week een onvervulde nood aan kinderopvang hebben in vergelijking met het gemiddelde, en dat er tegen 2024 7070 plaatsen voor die kansengroepen zouden moeten worden gecreëerd.
In september, een paar dagen voor het regeerakkoord uitkwam, was er dan de studie van Michel Vandenbroeck en Wim Van Lancker. Daarin werd aangegeven dat rijkere gemeenten en rijkere buurten meer aanbod hebben qua kinderopvang, dat mensen in armere buurten die juist nood hebben aan nabije opvang, die veel minder hebben.
Minister, het is dus duidelijk dat we een enorm potentieel hebben wat ons aanbod qua kinderopvang betreft, maar dat dat voor een groot deel blijft liggen. Kinderopvang is op dit moment in Vlaanderen niet de kwalitatieve gelijkmaker die hij kan zijn, en heel veel kinderen die dat soort veilig en warm duwtje in de rug nodig hebben bij hun start in het leven en voor hun prille schoolcarrière, krijgen dat niet.
Minister, zult u verder inzetten op plaatsen voor kinderen in kansengroepen, en op welke manier? Als het kan ook graag met concrete cijfers. Gaat u de sociale en pedagogische waarde van kinderopvang versterken, ook al wordt die in de tekst van het regeerakkoord echt stiefmoederlijk behandeld? Op welke manier, via welke concrete maatregelen? Welke maatregelen zult u nemen om deze kansengroepen in het bijzonder kinderopvang aan te bieden? Op welke manier maakt u de toegang tot kinderopvang gelijker? Gaat u het aanbod in armere wijken en gemeentes versterken?
Dan heb ik nog een vraag over tarieven, want die zijn een heel grote drempel voor dat soort gezinnen. Op dit moment is het minimumtarief in de kinderopvang 5 euro. Dat werd in 2015 opgetrokken van 1,56 euro. Bent u van plan om aan dat nieuwe tarief vast te houden, of om het socialere eerdere tarief weer in zwang te brengen? Het verlaagde tarief kan nu alleen via het OCMW worden toegekend. Dat is een heel grote drempel voor dat soort kansengroepen. Bent u van plan om die toekenning automatisch te maken voor mensen in precaire leefomstandigheden of met een zeer laag inkomen? Dat zou bijvoorbeeld kunnen worden toegekend aan de verantwoordelijken van de kinderopvang, die dat zelf zouden toekennen aan gezinnen waarvan ze heel goed kunnen merken dat die sterk in aanmerking komen om een verlaagd tarief te krijgen, en dat dan onderling met het OCMW zouden regulariseren. Op die manier wordt de drempel verlaagd. Dan moeten die gezinnen niet zelf naar het OCMW stappen en is er noch de afschrikfactor van het tarief, noch die van het OCMW.
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel voor deze uitgebreide vraag. Ik zal dan ook een uitgebreid antwoord geven.
De huidige voorrangsregeling maakt een onderscheid naargelang de subsidietrap. Bij de subsidie voor inkomenstarief trap 2 is men verplicht om 20 procent gezinnen te bereiken die voldoen aan minstens twee van de volgende kenmerken: werk of opleiding, alleenstaande, pleegkind of laag inkomen. Daarbij geldt nu reeds een absolute voorrang voor werk, in die zin dat ‘werk’ moet worden begrepen als werk hebben, werk houden of een beroepsgerichte opleiding volgen. Kwetsbare gezinnen krijgen anderzijds steeds voorrang bij opvang die de plussubsidie van trap 3 betreft. Het is in eerste instantie niet de bedoeling om die voorrangsregeling af te schaffen, maar wel ze te evalueren meer vanuit de vraag of die regels ook een voldoende effectieve toegang realiseren voor kinderen van ouders die werken of een traject naar werk volgen.
Wat de sociale en pedagogische waarde van de kinderopvang betreft, en onze plannen daaromtrent: het Vlaamse regeerakkoord beklemtoont het belang van een kinderopvang die ten volle zijn drie functies opneemt, alle drie dus. Ze zitten alle drie reeds duidelijk verankerd in de regelgeving. We zullen daar dan ook verder op inzetten, ook op de sociale en pedagogische functies. Dit doen we onder meer via het agentschap Opgroeien regie, dat zowel subsidiërend als ondersteunend werkt en die twee functies expliciet in de verf zet. Behalve de specifieke subsidies voor kinderopvang in de functie van opvang voor kinderen uit kwetsbare gezinnen, de plussubsidie, en voor lokale projecten zoals KOALA (Kind- en Ouderactiviteiten voor Lokale Armoedebestrijding), blijven wij ook in financiële ondersteuning voorzien voor het ondersteuningsnetwerk voor kinderopvang Mentes, dat in zijn ondersteuningsopdracht direct gericht op de kinderopvangsector prioritair drie inhoudelijke thema’s centraal moet stellen: ondernemerschap, pedagogische kwaliteit en toegankelijkheid.
Daarnaast zullen in het kader van de versterking van de lokale regie en coördinatie inzake armoedebestrijding via de aan te stellen gezinscoaches, kinderopvangvoorzieningen betrokken worden in hun belangrijke taak om reeds vroeg armoede in gezinnen met jonge kinderen op het spoor te komen. Hierbij kan dan sneller de brug gelegd worden naar het OCMW, waardoor eventueel een minimumtarief kan worden toegekend.
Om de middelen te verdelen over de verschillende gemeenten ontwikkelt het agentschap Opgroeien een programmatiemethodiek. Binnen deze programmatiemethodiek wordt reeds rekening gehouden met het aantal kinderen geboren in kansarmoede per gemeente. We zullen onderzoeken hoe we de programmatie nog beter kunnen aansluiten bij de effectieve noden ter zake per gemeente, onder meer via gegevens die beschikbaar komen via de lokale loketten kinderopvang, die overal in Vlaanderen verder worden uitgebreid. Bovendien kunnen lokale besturen in hun lokale adviesrol bij uitbreidingsrondes gericht bijkomende criteria ter zake ontwikkelen en in de schoot van het lokaal overleg kinderopvang met alle lokale kinderopvangactoren hieromtrent concrete afspraken maken.
Op welke manier ben ik van plan de toegang tot kinderopvang gelijker te maken en het aanbod in armere wijken en gemeentes te versterken? In eerste instantie willen we verder inzetten op een evenwichtige spreiding van het aanbod waar ouders kunnen betalen naargelang het inkomen. Het agentschap Opgroeien staat bij de toekenning van subsidiebeloftes voor bijkomende plaatsen met de subsidie voor inkomenstarief – trap 2 – en voor de plussubsidie – trap 3 – in voor de verdeling en spreiding van de bijkomende middelen op gemeenteniveau. In de uitbreidingsronde 2018 werd reeds de mogelijkheid gegeven aan lokale besturen om input te geven over de nood aan opvang in de gemeente. We bekijken hoe we dit in de toekomst kunnen consolideren of versterken.
Voor de toekenning van de subsidies weegt het agentschap Opgroeien de verschillende aanvragen binnen een bepaalde gemeente tegenover elkaar af. De best scorende aanvraag of aanvragen krijgen de middelen toegekend. Het lokaal bestuur heeft hierin een doorslaggevende stem, doordat daaraan een advies gevraagd wordt over de verschillende aanvragen in hun gemeente. Het advies van het lokaal bestuur weegt het zwaarst door in de beslissingsprocedure. Op die manier krijgt het lokaal bestuur voldoende slagkracht om zijn regierol ten volle op te nemen. Het weet ook het best waar binnen de gemeente de nood aan bijkomende opvang het grootst is.
Op dit moment is het minimumtarief in de kinderopvang 5 euro. Het regeerakkoord voorziet geen wijzigingen in de regeling inzake het minimumtarief. Het standaardminimumtarief bedraagt in 2019 5,24 euro. Er zijn ook individueel verminderde tarieven mogelijk, die ook onder het standaardminimumtarief kunnen gaan. We willen dit zo houden, evenals de relatief eenvoudige manier om dit te bekomen, hetzij via de webmodule en waar nodig met ondersteuning van de organisator kinderopvang. We zullen ook onderzoeken of en hoe dit op termijn nog eenvoudiger kan via een systeem van automatische rechtentoekenning.
Het is niet correct dat een verlaagd inkomensgerelateerd tarief enkel via het OCMW mogelijk zou zijn. Dat kan ook eenvoudig via de webmodule. De mogelijkheid om dit inkomensgerelateerd en desgevallend verlaagd tarief automatisch toe te kennen is, zoals ik heb gezegd, te onderzoeken. De haalbaarheid ervan hangt echter steeds mee af van de digitale beschikbaarheid van de nodige informatie in de overheidsdatabanken, de mate waarin deze gegevens effectief precaire leefomstandigheden weerspiegelen en de machtigingen om deze gevoelige persoonsgebonden gegevens voor dit doeleinde te gebruiken, rekening houdend met de wetgeving inzake de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De ambitie is dus duidelijk. De vraag is of de hinderpalen onvermijdelijk zijn.
Het systeem voor de berekening van het inkomenstarief voorziet vandaag wel reeds dat ouders in bepaalde situaties hun recht op een individueel verminderd of individueel minimumtarief kunnen genieten. We willen dit voortaan ook linken aan de toets van de hoogte van het gezinsinkomen.
Om de drempel tot toekenning van een OCMW-tarief zo laag mogelijk te houden, werd het bekomen ervan reeds vereenvoudigd. Zowel de organisator als de sociaal werker van het lokale team van Kind en Gezin kunnen de contacten leggen tussen het OCMW en de ouder, om de drempel zo laag mogelijk maken voor de betrokken ouder.
De vrees voor een stigma – als men naar het OCMW moet gaan, zou dat als stigmatiserend kunnen worden beschouwd – wordt op die manier verlaagd. Bovendien is het OCMW er niet voor de reeds gekende ouders, maar vooral voor alle gezinnen in financieel precaire situaties.
Het eerste onderzoeken en eventueel toekennen van het aangepast tarief door de opvangvoorziening, dat nadien te evalueren is door het OCMW, brengt niet noodzakelijk de drempel voor de ouders naar beneden. Bovendien beschikt niet elke kinderopvang over de hiervoor gevormde medewerkers. Zonder de nodige garanties over het gevoerde onderzoek door de opvangvoorziening zal het OCMW hoe dan ook het sociaal onderzoek moeten uitvoeren.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, u hebt het over het evalueren van of er meer toegang nodig is voor ouders die de kinderopvang nodig hebben voor hun werk. Ik heb hier net de evaluaties aangehaald die aangeven dat het juist de kansarme ouders zijn die in verhouding nóg minder toegang hebben tot de kinderopvang. We hebben sowieso een probleem met te weinig plaatsen in kinderopvang. Maar in verhouding zijn zij het die nog veel minder toegang krijgen.
De evaluaties zijn onafhankelijk. Ze zijn goed uitgevoerd en bestaan sinds deze zomer en dit najaar. De evaluatie is ook voordien keer op keer gemaakt in onderzoek dat minder diepgaand is, maar dat wel steeds weer de conclusies bevestigt dat het deze kansengroepen zijn die nog minder toegang krijgen dan ouders die werken.
Dat neemt niet weg dat we algemeen een heel groot probleem hebben en een structurele nood aan kinderopvang. Maar het lijkt me heel contraproductief indien we daarvoor juist de meest kansarmen zouden laten boeten. En dat is op dit moment wel het geval.
Ik hoor u zeggen dat het eenvoudig is om het verminderde tarief te verkrijgen. U zegt dat het nu zo is dat alleen het OCMW de toegangspoort is. Het kan ook via een webmodule. Maar de kansengroepen waarover het gaat, zijn mensen die het Nederlands niet zo kundig zijn, die kansarm zijn en vaak alleenstaand. Net zij hebben niet zo’n goede toegang tot digitale tools. Dit maakt het helemaal niet toegankelijker voor hen. Het maakt het tot een even groot doolhof.
Wat gebeurt er in de praktijk, wat het OCMW betreft? Ouders die het moeilijk hebben, komen kijken in de kinderopvang. Zij vernemen wat het tarief is en dat ze nog via een instantie moeten passeren om het betaalbaar te maken. En men ziet ze nooit meer terug. Dat was al te voorzien. Op deze manier is de verhoging van het minimumtarief gewoon een verkapte besparingsmaatregel geweest, op de kap van de allerarmsten.
Ik verzoek u dus met aandrang om een werkbaar tarief uit te werken, dat inderdaad met een automatische toekenningsprocedure werkt. U zegt dat er steeds een onderzoek moet worden verricht. Maar wanneer er vanuit de kinderopvang een voorlopige toekenning wordt gedaan, hoeft het maar een paar weken te duren vooraleer het OCMW, zonder dat die ouders naar het OCMW hebben moeten stappen, het onderzoek heeft gedaan. Het OCMW heeft daarvoor alle data ter beschikking. Die toekenning moet ook op een discrete, makkelijk toegankelijke en voor de ouders veel simpelere manier kunnen gebeuren, via een automatische toekenningsprocedure.
Na een paar weken kan men die maatregel nog steeds opheffen. Het zal de staat heel weinig kosten om dat te doen. Maar het zou wel een heel groot verschil in administratie en drempel betekenen voor die ouders.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, voor een goed begrip verwijs ik graag naar bladzijde 93 van het regeerakkoord, waar die pedagogische en sociale functies werden opgenomen. De minister verwijst daar zeer terecht naar.
U zegt dat ze er niet in staan. Ze staan er wel in. (Opmerkingen van Celia Groothedde)
Blijft u vooral rustig.
Er zijn twee belangrijke alinea’s gewijd aan dit soort van kinderopvang. En dat is niet onbelangrijk. Want er is natuurlijk ook een ouderlijke verantwoordelijkheid. U probeert hier nu te zeggen dat de enige manier om kinderen de noodzakelijke stimulering te geven, de kinderopvang is. Wel, vanuit de N-VA denken wij dat er ook een ouderlijke verantwoordelijkheid is. In een ver verleden heb ik zelf trouwens kinderverzorgsters opgeleid. En ik kan u zeggen dat die dames en heren – jammer genoeg een beetje te weinig heren – net heel sterk zijn in het stimuleren van die kinderen, in het aanleren van het Nederlands enzovoort.
Er staan een aantal belangrijke elementen in dit regeerakkoord, waar de minister uiteraard al naar verwees. We hebben de verschillende trappen, en we hebben de voorrangsregeling – de zes verschillende categorieën. En een van die categorieën is wel heel cruciaal. De beste garantie om een kind uit een kansarm gezin te krijgen, is ervoor zorgen dat de ouders werken. We kunnen veel doen, maar dit is de gezamenlijke ambitie die deze regering naar voren schuift. En ik sta daar ook volledig achter.
En dan is het natuurlijk lastig voor mensen die wel willen werken of een opleiding willen volgen, maar die geen opvang hebben. Dan wordt het, zowel voor dat gezin als voor onze Vlaamse maatschappij, heel lastig om die ambitie te realiseren.
Minister, de vele elementen die wij belangrijk vinden, zaten al in uw antwoord vervat. Maar ik heb toch nog een bijkomende vraag. Welke stappen wilt u zetten om de kinderopvang flexibeler te maken? Want we hebben het hier over een groep mensen die vaak flexibel werkt, in shiften. En daar is onze kinderopvang vandaag nog niet volledig op afgestemd. Wat zijn de verschillende stappen die u daarvoor wilt zetten?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij collega Daniëls. Het regeerakkoord is effectief zeer duidelijk. Het stelt zeer duidelijk dat het die drie functies – economisch, pedagogisch en sociaal – erkent, maar dat die laatste twee functies niet mogen betekenen dat er geen plaats meer is voor kinderen van ouders die werken. Er verandert dus niets aan de voorrangregels.
Wat het aanbod van kinderopvang betreft, is het natuurlijk nog altijd zo dat de Vlaamse overheid die kinderopvang niet zelf organiseert. Ze is afhankelijk van initiatieven van de private sector, en van lokale overheden die initiatief nemen. Bij de toekenning van uitbreidingsbeleid wordt er wel rekening gehouden met de armoedesituatie in gemeenten. Initiatieven die daar worden opgericht, hebben voorrang op andere initiatieven.
Het regeerakkoord voorziet ook zeker niet in een wijziging van bepaalde tarieven. Het klopt dat het OCMW nog altijd het best geplaatst is om de financiële situatie van dergelijke gezinnen in te schatten.
De heer Anaf heeft het woord.
Ik wil mijn collega van Groen voor een groot stuk bijtreden. Men mag de pedagogische en sociale rol van kinderopvang niet onderschatten. Het zijn ook vaak net de kwetsbaarste kinderen die momenteel de weg naar kinderopvang niet vinden.
Er zijn inderdaad een aantal studies geweest. Deze regering zegt ook dat ze hun beleid vooral wetenschappelijk willen onderbouwen, en daar ben ik helemaal voor. Maar zeker die laatste studie van professor Michel Vandenbroeck en professor Wim Van Lancker is een beetje ondergesneeuwd, omdat die op dezelfde dag als het regeerakkoord gepresenteerd is. Maar daarin stonden toch een aantal conclusies die heel interessant kunnen zijn. Het lijkt mij dan ook interessant dat deze commissie daar wat tijd aan wijdt.
Een van de conclusies is dat er inderdaad een grote ongelijkheid is in de kinderopvang. Ik vrees dat, met dit regeerakkoord, de ongelijkheid nog zal toenemen. En het zijn vooral de lokale besturen die een grote rol kunnen spelen om die ongelijkheid te laten verminderen. Je ziet ook dat de steden die wel op voorhand weten welke subsidies ze zullen krijgen, een veel beter beleid kunnen voeren.
Er zijn nu drie steden die op voorhand duidelijkheid krijgen over hun subsidies bij de volgende uitbreidingsronde. Is het mogelijk om dat ook te doen voor andere lokale besturen met grote noden? Zo kunnen ook zij een planmatig beleid voeren. In het cijferboekje voorziet men in een bijkomende 58 miljoen euro voor kinderopvang. Hoeveel plaatsen denkt u daarmee te creëren?
Deze regering kijkt ook altijd naar het noorden, naar Scandinavië, als gidsland. Maar als het over kinderopvang gaat, zijn dat nu net de landen die echt voor elk kind een plek in de kinderopvang kunnen garanderen. Het is heel belangrijk dat ook Vlaanderen daarnaar streeft.
Zo scoort Vlaanderen goed in kleuterparticipatie: 95 procent. Maar het is net die 5 procent die we niet in de kleuterschool bereiken, die we eigenlijk al in de kinderopvang zouden moeten meekrijgen. Zo zorgen we ervoor dat ze geen achterstand oplopen voor de rest van hun leven.
Minister Beke heeft het woord.
Wat dat laatste betreft: daarom hebben we ook het groeipakket hervormd, om een participatietoeslag te hebben.
Het gaat dan over het principe van de wortel en de stok. Er wordt gezegd dat we te veel met de stok kijken. Wel, hier kiezen we voor de wortel. We voorzien in een financiële tegemoetkoming voor ouders die hun kinderen sneller naar school sturen. Dat is volledig conform uw filosofie.
Over bijkomende capaciteit en flexibele kinderopvang zijn in het regeerakkoord niet alleen woorden en zinnen opgenomen maar er is ook in budgetten voorzien. In de komende periode zal dit verder moeten worden uitgerold.
De drie functies, ook de sociale en de pedagogische, blijven overeind. Er verandert niets aan. Het is wel zo dat de beste manier om uit armoede te geraken, aan het werk gaan is, niet alleen om financiële redenen. De beste manier om een sociaal netwerk te hebben, de beste manier om uw vaardigheden te ontwikkelen, de beste manier om structuur in uw leven te krijgen, is aan het werk gaan. Een regering die daarop inzet en er haar absolute prioriteit van maakt, moet natuurlijk ook de randvoorwaarden creëren om dat te doen. We zijn ook niet alleen. Ook de regeringen in Wallonië en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zeggen precies hetzelfde, namelijk zoveel mogelijk mensen aan het werk proberen te krijgen. Het is de beste manier om mensen uit armoede te halen. Het is de beste manier om de sociale zekerheid en de sociale voorzieningen in de toekomst te kunnen blijven betalen. Daar zetten we dus op in. Bij de uitbouw van de kinderopvang in de toekomst is het dus belangrijk om dit te kunnen doen.
Het gaat er dus niet alleen over hoe mensen kunnen zorgen dat ze netto meer hebben. U kunt daar een andere collega over ondervragen en het gaat dan over jobcredits en andere maatregelen. Maar het gaat ook over flankerende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat er zoveel mogelijk mensen aan het werk zijn.
De twee andere functies blijven dus overeind. Maar dat de eerste – zorgen dat mensen die willen gaan werken, ook kunnen gaan werken – ook in de kinderopvang belangrijk is, daarover zouden we het eigenlijk allemaal eens moeten zijn, zowel meerderheid als oppositie.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, laat ik maar even ingaan op het feit dat ze niet vernoemd zijn, dat ze stiefmoederlijk behandeld worden. De thuissituatie wordt aangehaald en er wordt gezegd dat mensen het allemaal maar zelf moeten doen. Ik hoor hier dat mensen in armoede, uitgerekend in een commissie die voor armoede verantwoordelijk is, routinematig worden gestigmatiseerd. Dat is nogal straf. De pedagogische functie van kinderopvang kan ervoor zorgen dat kinderen een beter steuntje in de rug krijgen. Ik heb het dan niet over hun ouders, want die kunnen hun verantwoordelijkheid nemen zoveel ze willen, als ze in zware kansarmoede leven, zal het hun sowieso moeilijk worden gemaakt, puur door de context. Die sociale en pedagogische functie is dus heel belangrijk.
Ik denk dat er niemand tegen kan zijn dat er meer jobs worden gecreëerd. U zegt dat de sociale en pedagogische functie compleet overeind blijft en dat de economische functie wordt versterkt. Ik kan er alleen maar uit afleiden dat er in de kinderopvang veel meer plaatsen zullen worden gecreëerd en daarover kan ik alleen maar tevreden zijn. Dat is iets om nauwlettend in het oog te houden, ook waar die opvang wordt gecreëerd.
Dat het OCMW de beste plek is om te evalueren of mensen toegang krijgen tot het allerlaagste tarief, daarmee ben ik het helemaal eens. Het enige wat ik vraag, is dat het gebeurt met zo weinig mogelijk drempels voor de mensen die in aanmerking komen. Ik heb u een oplossing voorgesteld die heel simpel kan worden geïmplementeerd. Het zou fijn zijn als ze zou worden meegenomen in het beleid.
Collega Daniëls, over flexibilisering van mensen die in de kinderopvang werken, zijn we het niet eens. Het is heel belangrijk dat mensen met onregelmatige uren of die in ploegendienst werken, toegankelijke kinderopvang krijgen, maar wie in de kinderopvang werkt, heeft nu al een heel zwaar statuut. Die mensen vallen heel vaak uit door ziekte en dat kan hun niet kwalijk worden genomen, want zij werken onder heel moeilijke omstandigheden. Zij moeten ook zorgen voor heel erg veel kinderen sinds het laatste nieuwe decreet Kinderopvang. Flexibilisering, ja, als dit kan op een goede manier zowel voor de ouders als voor de kinderen als voor die mensen die nu al onder moeilijke omstandigheden werken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.