Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg is ingegeven door een cri du coeur van onze Vlaamse bouwmeester, die nu en dan zijn licht laat schijnen over de ruimtelijke ordening in Vlaanderen. Deze cri du coeur wordt gedeeld door architecten, door de Vlaamse Confederatie Bouw enzovoort, en staat in het licht van de lokale verkiezingen die ondertussen achter de rug zijn.
Heel onze ruimtelijke ordening wordt heel complex. We hebben heel veel variaties van gemeentelijke verordeningen. Ook provincies hebben vaak een heel eigen kader voor bouwbeoordelingen die niet altijd is afgestemd op gemeenten. De cri du coeur is als volgt samen te vatten: het is zeer moeilijk om als architect, als bouwheer in Vlaanderen het bos door de bomen te zien, door de vele verschillende verordeningen. Er is uiteraard respect voor de lokale eigenheid, maar volgens hen slaat de slinger door. Vandaar dat we dit hier ter sprake willen brengen.
Minister, bent u het eens met de kritiek? Zijn er te veel varianten, variaties en afwijkingen? Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat de Vlaamse generieke regelgeving voldoende kaderstellend is voor de lokale besturen, zodat ze vertrouwen hebben in de generieke regelgeving? Bent u van mening dat ze dit moeten uitwerken en verfijnen? Gaat u – zeker nu met de nieuwe lokale besturen en de bestuursakkoorden die worden gesloten – daarover in dialoog met de lokale besturen? Gaat u er iets mee aanvangen?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Ronse, ik ben het eens met de Vlaamse bouwmeester wanneer hij zegt dat de regelgeving Ruimtelijke Ordening heel complex is. Het is ook de reden waarom we met deze meerderheid hebben beslist om onder andere in de codextrein en in het Instrumentendecreet fel te vereenvoudigen, transparant en gebruiksvriendelijk te zijn. Zo is bij het Instrumentendecreet de aanbouwfilosofie essentieel, zodat je dat kunt uitbreiden, zodat je het Landinrichtingsdecreet kunt verbeteren met nieuwe instrumenten.
Ik ben het niet eens met de bouwmeester wanneer hij zegt dat de ruimtelijke ordening op een manier tot stand komt die niet goed is, die slecht zou zijn. Het is mijn overtuiging dat de Vlaamse generieke regelgeving voldoende kaderstellend is voor de lokale besturen om een goed eigen ruimtelijk beleid te voeren enerzijds, en anderzijds dat ze zich moeten inschrijven in de principes die van bovenaf worden geregeld. Ik heb dus niet de ambitie om voor elke gemeente in Vlaanderen de specifieke lokale ruimtelijke inrichting en invulling te bepalen. Niemand is gebaat met een ruimtelijk beleid dat volledig en op generieke wijze vanuit Brussel wordt gedicteerd. Dat is trouwens de weg die we al heel lang zijn ingeslagen, die is ingezet onder voormalig minister Dirk Van Mechelen, nadien voortgezet door minister Muyters en door mij.
Ik ben het eens met professor Allaert, die ervoor waarschuwt dat we de typische eigenheid van het plattelandsdorp moeten vrijwaren. Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) geeft in dat opzicht meer autonomie aan gemeenten om hun eigenheid te beschermen en om zelf de middelen te kiezen die het rendement verhogen. Lokale besturen moeten dus binnen het Vlaamse kader eigen accenten kunnen leggen en ook lokale vragen kunnen beantwoorden.
Dat de Vlaamse kaders niet duidelijk zouden zijn, daar ben ik het niet mee eens. We hebben de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, het Omgevingsvergunningendecreet, het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, de goedgekeurde strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen, de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen en de gewestelijke verordeningen. Deze Vlaamse kaders bepalen op voldoende wijze de procedures en de beoordelingsgronden die nodig zijn voor het lokale beleid.
Alle gemeenten in Vlaanderen zijn gebonden door de regels vervat in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Deze codex bevat uniforme procedures om een beleid inzake Ruimtelijke Ordening te voeren, zoals beleidsplannen, ruimtelijke uitvoeringsplannen, verordeningen enzovoort. Gemeenten zijn gebonden aan deze procedures.
Wat de vergunningverlening betreft, legt de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een aantal decretale beoordelingsgronden vast, alsook uniforme regels inzake de vergunningsplicht, afwijkingsmogelijkheden, basisrechten voor zonevreemde constructies enzovoort. Men moet dat dus respecteren. Binnen die bepalingen heeft men een beoordelingsmarge, maar die is veeleer beperkt.
De vergunningsprocedure ligt voor heel Vlaanderen vast in het Omgevingsvergunningendecreet.
De langetermijnvisie op de ruimtelijke ontwikkeling ligt voor heel Vlaanderen vast in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en de goedgekeurde strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
Gemeentelijke RUP’s mogen niet afwijken van provinciale of gewestelijke RUP’s. Als Vlaams Gewest kunnen we daar toezicht op uitoefenen via adviesverlening en via de mogelijkheid om een lokaal RUP te schorsen of te vernietigen wegens strijdigheid met hogere beleidsplannen of hogere RUP’s.
Hetzelfde geldt voor stedenbouwkundige verordeningen. Gewestelijke verordeningen kunnen lagere verordeningen opheffen en via administratief toezicht kunnen gemeentelijke verordeningen worden geschorst of vernietigd wegens strijdigheid met hogere beleidskaders of plannen.
Gemeenten kunnen in een stedenbouwkundige verordening ook niet om het even wat regelen. De mogelijke onderwerpen zijn limitatief opgesomd. Inzake de vergunningsplicht bijvoorbeeld is decretaal vastgelegd dat provinciale en gemeentelijke verordeningen handelingen die vrijgesteld zijn van vergunningsplicht op Vlaams niveau, niet opnieuw vergunningsplichtig kunnen maken. Lokale verordeningen kunnen ook geen bijkomende vrijstellingen invoeren.
De handleidingen op de website van het Departement Omgeving geven waar nodig een afgestemde duiding aan de wet- en regelgeving.
Een bananenrepubliek zie ik dus niet. Dat is een brug te ver. Het spreekt voor zich dat steden en gemeenten het nodige doen opdat iedereen goed op de hoogte is van de voorschriften en normen die gelden in de gemeente waar het project loopt.
Ik zet samen mijn diensten hard in op samenwerking, kennisdeling en kennisopbouw, zodat we op een kwaliteitsvolle en afgestemde manier de lokale regie in handen kunnen houden. De lokale atria, de beleidsfora, het Yammer-netwerk, die heb ik al enkele keren toegelicht.
Er zijn ook pilootgemeenten en -steden die binnenkort worden opgeroepen om hun plannen kenbaar te maken, zodat we financieel kunnen ondersteunen om in te zetten op begeleidingstrajecten enzovoort. Dat zijn belangrijke proeftuinen voor de toekomst.
Collega Ronse, het is dus een dubbel verhaal. Sommige zaken die worden gezegd, kloppen. Aan de andere kant is het een goed evenwicht tussen voldoende lokale eigenheid en autonomie, en een kader dat vanuit Vlaanderen wordt bepaald.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, we zijn het absoluut eens. Elke gemeente heeft haar lokale eigenheid, moet die eigenheid via extra voorwaarden en voorschriften kunnen bewaken, daar eigen lijnen in uitzetten en verordeningen kunnen maken. We hadden het daarnet uitgebreid over verordeningen en rechtszekerheid ten aanzien van de MER-plicht. Dat is belangrijk en dat moeten we zeker in ere houden.
Tegelijk mogen we niet blind zijn voor de kritiek die de bouwmeester, architecten en de Vlaamse Confederatie Bouw hebben gegeven. Elke gemeente lijkt wel eigen verordeningen te hebben gemaakt voor verschillende gelijkaardige zaken. Ik denk bijvoorbeeld aan de woonkwaliteit. De vraag is: moeten we driehonderd verschillende regeltjes hebben voor de grootte van een badkamer, de minimale hoogte van een slaapkamer of de oppervlakte van een terras? Vanuit Vlaanderen kunnen we ondersteunend werken voor die gemeenten en er net voor zorgen dat er wat meer eensgezindheid kan zijn over die zaken die op het eerste gezicht triviaal lijken, zodat niemand tijd verliest met zaken die in se onbelangrijk zijn als het gaat over ruimtelijke ordening.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, ik hoor u graag zeggen dat u het niet volledig eens bent met de uitspraken die de bouwmeester heeft gedaan, zowel in het programma ‘Van Gils & gasten’ als in Knack Magazine. Ik denk dat hij met zijn sloganeske taal vaak veel te ver gaat en vaak stigmatiserend tekeergaat. We hebben dat al een paar keer gezegd. Ik heb daarover ook al een vraag gesteld aan de minister-president, maar die is nog niet behandeld kunnen worden.
Alleszins, als de bouwmeester zegt dat hij een soort Touring Wegenhulp wil zijn voor de lokale besturen, omdat dat als het ware sukkelaars zijn die het zelf niet kunnen, vind ik dat toch een brug te ver. Ik denk ook dat dat niet goed is qua perceptie ten aanzien van de administratie en uw departement. Het is net alsof enkel de bouwmeester hier alle wijsheid in pacht heeft en dat hij alleen kan beslissen wat goed is inzake ruimtelijke ordening. Is het niet aangewezen, minister, om, al dan niet in overleg met de minister-president, eens te gaan praten over welke houding de bouwmeester zich kan aanmeten in deze materie? Ik denk immers dat hij vaak te ver gaat.
Bijkomend wil ik nog zeggen dat ik zeker voorstander ben van de lokale autonomie. Heel wat lokale besturen, net als de Vlaamse administratie, voeren hun werk wel heel nauwgezet en terdege uit, ondanks wat de bouwmeester hier meent te moeten zeggen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega’s, als we de voorbije jaren bekijken, denk ik dat de bouwmeester zich volledig inschrijft in het beleid dat wij met deze regering uittekenen. Hij vindt het een goede zaak wat we doen. Hij heeft dat al vaak gezegd. Hij gebruikt soms forse taal. Ik denk dat dat soms is om eens aan de boom te schudden en om mensen wakker te maken. Dat is een beetje zijn stijl. We hebben daar binnen de regering al gesprekken over gevoerd. Ik ben er zeker van dat de minister-president hem daar ook al over aangesproken heeft.
Wij gaan vaak samen spreken, waarbij hij spreekt en ik dan het beleid toelicht. En eigenlijk merk je daar dat we wel op dezelfde lijn zitten. Een aantal zaken worden vaak ook wat uitvergroot of in een andere context gebracht, maar soms is het niet slecht om eens aan de boom te schudden. Over het algemeen vind ik wel dat de bouwmeester zich volledig inschrijft in wat wij vanuit Vlaanderen uittekenen, maar het wordt soms op een andere manier gezien in de perceptie. Ik vind wel dat hij zich inschrijft in wat wij vooropgesteld hebben vanuit het beleid.
De heer Ronse heeft het woord.
Wij zijn voor de ‘freedom of speech’. Ik ben het vaak oneens met de manier waarop de bouwmeester dingen zegt en soms ook met wat hij zegt, maar ik vind dat de man een fantastische job doet. Zijn job is net om Vlaanderen en alle steden en gemeenten uit te dagen op het vlak van ruimtelijke ordening. Hij hoeft daarvoor helemaal geen dingen te zeggen waarmee we het eens zijn. Dat is ook de maturiteit van een politiek bestuur en een democratie, om mensen die mogelijkheid en die kans te geven. Dus ik zou zeggen: bouwmeester, doe absoluut zo voort.
De vraag om uitleg is afgehandeld.