Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, op 24 maart 2017 werd een besluit van de Vlaamse Regering goedgekeurd tot wijziging van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 september 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen en de bezoldigingsregeling van de leermeesters godsdienst en de godsdienstleraars.
Een gevolg van dat besluit is de vereenvoudiging van de principes die de verschillende diplomaniveaus verdelen. De vereiste bekwaamheidsbewijzen zijn herleid tot vakspecifieke basisdiploma’s van bachelor of master, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. De voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen omvatten een bepaald diplomaniveau en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. De andere bekwaamheidsbewijzen omvatten enkel nog een diplomaniveau.
In principe gelden nu dus slechts twee bepalende onderdelen voor het bekwaamheidsbewijs en bijhorende salarisschaal: het basisdiploma en een bewijs van pedagogische bekwaamheid. Met dit besluit valt voor een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs een derde element weg, namelijk de extra vakinhoudelijke levensbeschouwelijke kennis die aan de leerkracht gevraagd wordt.
Minister, hoe rijmt het wegvallen van de vakinhoudelijke component met het belang van een kwalitatief aanbod binnen de levensbeschouwelijke vakken? Zal het feit dat de erkende instanties een voordrachtgevende bevoegdheid hebben, leiden tot kwalitatieve verschillen tussen de levensbeschouwelijke vakken wanneer het derde element wegvalt? Welke maatregelen zult u nemen om erover te waken dat de levensbeschouwelijke vakken op een kwalitatieve manier worden onderwezen?
Mevrouw Crevits heeft het woord.
Mevrouw Krekels, ik zal uw vragen samen behandelen. Dit ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering vereenvoudigt de bekwaamheidsbewijzen van de katholieke godsdienst.
Dit is niet gelijk aan de voordracht. Personeelsleden levensbeschouwelijke vakken moeten voor een aanstelling volgens de decreten Rechtspositie altijd voorgedragen worden door de bevoegde instantie van de betrokken eredienst of op voordracht van de bevoegde instantie van de niet-confessionele zedenleer. Dat is niet nieuw. Het behoort niet tot mijn bevoegdheid om de criteria te regelen. De voordrachtgevende instanties moeten die kwalitatieve criteria zelf bepalen.
Het voorliggend besluit bepaalt de toegang tot een ambt op basis van de bekwaamheidsbewijzen. Dit is van belang voor de opbouw van de statutaire rechten – de tijdelijke aanstelling van doorlopende duur en vaste benoeming – en voor de vaststelling van de salarisschalen. Waar de vereiste bekwaamheidsbewijzen bepalen wie specifiek opgeleid is voor het geven van een bepaald vak in een bepaalde onderwijsvorm en -graad, is de categorie van de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen traditioneel ruim omschreven.
De voordrachtgevende instantie beschikt over de mogelijkheid om bij het toewijzen van de opdrachten naast de lesbevoegdheid die door het specifieke diploma gegarandeerd wordt, ook met de andere competenties van de persoon rekening te houden, bijvoorbeeld de vakbekwaamheid die hij via voortgezette opleiding, aanvullende studie enzovoort heeft verworven.
We zien een diversiteit bij de invulling van de bekwaamheidsbewijzen over de verschillende levensbeschouwelijke vakken heen. Dat is historisch zo gegroeid. Voor katholieke godsdienst bijvoorbeeld stonden tot voorheen heel strikt de aanvullende vakinhoudelijke voorwaarden voor de houders van de voldoende geachte bekwaamheidsbewijzen in de regelgeving opgelijst, bijvoorbeeld een diocesaan getuigschrift. Dat is evenwel niet nodig. In het voorliggend ontwerp van besluit worden deze criteria niet langer extra opgenomen in de regelgeving. Het is de voordrachtgevende instantie die moet beslissen of de kandidaat met een voldoende geacht bekwaamheidsbewijs over de nodige kennis beschikt.
Verder houdt de aanpassing van het besluit rekening met de algemene principes die vandaag gelden voor algemene vakken, bijvoorbeeld of de vereiste bekwaamheidsbewijzen zijn herleid tot vakspecifieke basisdiploma’s van bachelor respectievelijk master, aangevuld met een bewijs van pedagogische bekwaamheid. Dit heeft geleid tot een verstrenging van de categorie van vereiste bekwaamheidsbewijzen.
De wijzigingen zijn gedragen en voorgesteld door het katholieke godsdienstonderwijs. Ze zullen zeker geen invloed hebben op de kwaliteit. Ze kunnen zelfs inspirerend zijn voor aanpassingen binnen andere levensbeschouwelijke vakken, zonder afbreuk te doen aan de autonomie van de levensbeschouwelijke instanties.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, dit is een technische vraag en dus komt er ook een technisch antwoord.
Ik begrijp dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is: wij voor het statutaire en de erkende instanties voor de vakinhoud. We hebben daarnet de discussie gehad over de islamleerkrachten. We willen op een of andere manier toch de kwaliteit garanderen. Ik begrijp dat de erkende diensten de vakinhoudelijke kennis mogen eisen alvorens ze iemand voordragen als zijnde een leerkracht. Is er wel regelmatig overleg met de erkende erediensten om de kwaliteit te blijven opvolgen en garanderen?
Er is de historisch gegroeide complexiteit met betrekking tot de bekwaamheidsbewijzen. Ik krijg signalen dat het door de veranderingen voor leerkrachten niet altijd meer duidelijk is wat ze wel en niet moeten hebben. Kan er via een bepaald communicatiekanaal, bijvoorbeeld een omzendbrief, duidelijkheid worden gegeven over wat moet worden voorgelegd als vereiste diploma’s?
De minister is bereid om dat te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.