Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de nota inzake het ondersteuningsmodel en het voortbestaan van het buitengewoon onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, in De Morgen van 24 januari 2017 konden we lezen dat u een nieuwe nota klaar hebt over het nieuwe ondersteuningsmodel in het kader van het M-decreet. De nota is verspreid, staat op de website van het katholiek onderwijs en is naar de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) gegaan.
In de krant was er een eerste reactie van de mensenrechtenorganisatie Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP), die vrij kritisch was. Patrick Vandelanotte, expert inclusief onderwijs bij GRIP, stelde: “De maatregelen die minister Crevits nu voorstelt, dreigen inclusief onderwijs af te remmen in plaats van vooruit te helpen.” Hij vermoedt dat de maatregelen in de nota juridisch in strijd zijn met het VN-verdrag, en dat lijkt me een terechte bezorgdheid die moet worden uitgeklaard. Hij stelt zich ook vragen bij het ondersteuningsmodel en de vooropgestelde hervorming. Is het niet enkel een herschikking en geen extra ondersteuning?
Wat stellen we ondertussen vast? Er is inderdaad grote ongerustheid. De tijd dringt. Er moet een nieuw ondersteuningsmodel zijn tegen september 2017. Het is niet opportuun om nog eens de huidige overgangsregeling te laten voortbestaan met de waarborgregeling en de bevroren gon-middelen (geïntegreerd onderwijs). Het nieuwe ondersteuningsmodel moet er dus komen. Alleen is september 2017 wel heel snel als er nog decretaal een en ander moet worden geregeld en als men zich in de praktijk moet klaarmaken om zo’n ondersteuningsmodel uit te rollen.
We mogen absoluut niet dezelfde fouten maken als bij de uitrol van het M-decreet. Voormalig minister Smet was van mening dat we de Rubicon moesten oversteken en dan zien wat er gebeurt. Dat is niet de beste manier van aanpakken. Met het nieuwe ondersteuningsmodel mogen we dat zeker niet doen. Het moet goed worden voorbereid. We hebben gevoeld hoe moeilijk het is om een draagvlak te vinden. Er zijn heel veel mensen bereid om te werken aan inclusief onderwijs, maar het ondersteuningsmodel is belangrijk om mogelijk te maken wat we voor ogen hebben.
Leerkrachten vragen niet alleen duidelijkheid, maar ook extra steun om aangepast onderwijs mogelijk te maken. Wat momenteel bestaat aan extra ondersteuning in het kader van inclusief onderwijs, volstaat niet. Iedereen voelt dat.
Minister, hoe reageert u op de fundamentele kritiek van GRIP? We moeten een antwoord krijgen op de juridische vragen. Wat zult u doen om het veld in staat te stellen om zich tijdig en goed voor te bereiden en te organiseren, aangezien de tijd echt wel dringt? In welke extra ondersteuningsmiddelen kunt u voorzien om inclusief onderwijs te realiseren? Hoe wilt u werken aan het draagvlak bij leerlingen, ouders, leerkrachten en scholen? Hoe zullen de ondersteuningsteams eruitzien? Hoe zullen ze werken? Hoe zullen ze ondersteund worden?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, in de nota van 10 januari die aan de Vlaamse Onderwijsraad is overgemaakt, staan belangrijke principes voor het ondersteuningsmodel. De nota verduidelijkt de positie van het inclusief onderwijs en geeft een overzicht van de krijtlijnen voor het ondersteuningsmodel. De nota is beknopt, duidelijk en overzichtelijk en geeft goed de visie van de Vlaamse Regering weer voor de verdere uitbouw van het inclusief onderwijs.
Er is inderdaad kritiek gekomen op de visie van de minister. Concreet luidt die dat u de inclusie zou tegenhouden en het VN-verdrag inzake personen met een handicap verkeerd zou interpreteren. Vooral het voortbestaan van het buitengewoon onderwijs is onderwerp van kritiek.
Vanuit het beleidsdomein van personen met een handicap, dat ik als lid van de commissie Welzijn, Volksgezondheid en Gezin nauw opvolg, ben ik vertrouwd met het VN-verdrag voor de rechten van personen met een handicap. De hele hervorming van de sector personen met een handicap naar een persoonsvolgende financiering is hierop geënt. Zelf zie ik in het buitengewoon onderwijs elke dag opnieuw mensen buitengewone dingen doen. Het lijkt me van belang om vanuit het kind met een beperking te denken en op maat te werken: extra begeleiding in het gewoon onderwijs waar dat kan, buitengewoon onderwijs als dat moet.
Minister, hoe staat u ten opzichte van deze kritiek? Blijft u achter de principes van uw nota staan?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Jans, het is wel een speciale vraag of ik achter de principes van mijn nota blijf staan. Die nota is ook binnen de Vlaamse Regering besproken. Ik ga ervan uit dat de hele regering achter de principes van de nota staat.
Er komt hier nog een uitgebreide evaluatie van het M-decreet. Ik zal vandaag dan ook geen pre-evaluatie maken.
De manier waarop de ondersteuning van kinderen in ons onderwijs de toekomstige jaren vorm zal krijgen, bekommert mij bijzonder.
Ik zou willen starten met een ondersteuning van wat mevrouw Meuleman heeft gezegd. Als we naar een nieuw ondersteuningsmodel gaan, moeten we ervoor zorgen dat dat het best mogelijke model is voor de kinderen, maar ook – en dat wordt vaak vergeten – voor de leerkrachten. Want het principe dat tot nu gehuldigd is, met alle sympathie voor geïntegreerd onderwijs (gon) zoals het vandaag bestaat, namelijk dat je kinderen helpt door hen via twee uur gon in de klas of apart te begeleiden, versterkt de leerkrachten op de klasvloer totaal niet. Dat zie ik ook op het veld. Het M-decreet is er. Er zijn op dit ogenblik prachtige voorbeelden op het veld van geslaagd switchen van kinderen. Maar er zijn ook andere voorbeelden, waarbij leerkrachten zeggen dat ze niet over de pedagogisch-didactische vaardigheden beschikken om met bepaalde situaties om te gaan. Dat bekommert mij zeer.
Ik wil een tweede voorafgaande opmerking maken. De consultatienota die ik op de ministerraad heb gebracht, is tot stand gekomen na twee jaar overleg met heel veel mensen. Er is daarover een overleggroep binnen mijn kabinet aan de slag geweest. Die nota is bedoeld om met het brede veld te spreken en te bekijken of dat al dan niet een goede basis is om op te werken. Ik vind het wat spijtig – maar iedereen communiceert natuurlijk zoals hij of zij dat wil – dat er dan plots vanuit één hoek onmiddellijk harde kritiek komt, terwijl we daarover volop de consultatie doen.
Ik kom tot mijn derde opmerking. We moeten – maar u doet allemaal rondes op de scholen – oppassen dat we door de zeer polariserende wijze waarop er over inclusie wordt gesproken, de weg naar inclusie niet moeilijker maken. Het is mijn zorg en mijn taak om van inclusie een positief woord te maken. Ik heb dat al een paar keer gezegd.
Op plaatsen waar ik nu kom, bekijkt men mij soms alsof alles de schuld is van het M-decreet. We hebben het er gisteren in de plenaire vergadering nog over gehad: de agressie in de scholen zou plots de schuld zijn van de kinderen met een grote zorgnood. Dat stemt mij bijzonder triest. Ik vind dat we in dit dossier alle mogelijke inspanningen moeten leveren om op een zachte, maar toch goede wijze de inclusie in ons onderwijs beter en groter te maken.
Daarom gaat de nota die we hebben opgesteld uit van een bijzonder groot respect voor datgene wat al heel veel jaren in ons buitengewoon onderwijs gebeurt. Vlaanderen is een regio waar kinderen heel, heel lang onderwijs krijgen. Ook bij kinderen met bijzonder zware zorgnoden, vinden we – ook ik – het van belang om pas heel laat over te gaan tot pure zorg en om waar het kan en in alle mogelijke omstandigheden onderwijs te blijven geven aan jongeren.
Daarom was het voor mij van belang om in de tekst die wij opmaakten, de rol van dat buitengewoon onderwijs te beklemtonen. Op het veld ontmoet ik namelijk een aantal leerkrachten buitengewoon onderwijs die wat ontmoedigd lijken. Ze hebben de indruk dat de manier waarop zij onderwijs verschaffen aan kinderen in soms heel moeilijke situaties, niet meer wordt gewaardeerd. Door de bril van het buitengewoon onderwijs kijken is blijkbaar een slechte bril, een bril die nooit gemarcheerd heeft. Ik vind dat spijtig. We moeten proberen te vertrekken vanuit een waarderende bejegening van elkeen.
Tot slot van mijn inleiding wil ik zeggen dat, in grote discussieavonden die er zijn over het M-decreet en stappen die we moeten zetten naar inclusie, één betoog bij het begin van de avond voldoende kan zijn om een hele zaal plots tegen het M-decreet te laten zijn. Ik vind dat zeer slecht. Die zaken bekommeren mij heel, heel sterk.
Een paar dagen geleden kreeg ik een heel mooi mailtje van een directeur buitengewoon onderwijs. Zij stuurt nu leerkrachten uit naar scholen in het gewoon onderwijs om daar ondersteuning te bieden. Voor zij die ervan uitgaan dat de mensen die ondersteuning bieden in gewone scholen, dat enkel doen om reclame te maken voor het buitengewoon onderwijs: dat is absoluut onjuist. Ik citeer een stukje uit de mail: “Ik kreeg de nota over het ondersteuningsmodel. Dat klinkt mij als muziek in de oren, omdat de nadruk erop gericht is dat er versterking is van het leerplichtonderwijs tot op de klasvloer en dat dat de nieuwe motor wordt van de omkadering. Wat de waarborgcoaching betreft, ben ik echt fier op mijn team. Op deze paar maanden tijd zijn ze erg gegroeid in hun job. Ik krijg bijzonder mooie feedback van de gastscholen. Ondertussen is hun engagement en aanpak ook voeding voor het proces dat we met ons eigen team lopen. Heel fijn om dit te mogen coachen en leiden.”
Waarom lees ik dit hier voor? Om aan te tonen dat men ook in onze scholen buitengewoon onderwijs de klik maakt om weg te gaan van ‘Wij zijn de leerplek voor kinderen in het buitengewoon onderwijs en we doen alleen dat’, maar dat zij echt de motor willen zijn om die inclusieve aanpak in onze klassen en onze scholen van het gewoon onderwijs te brengen. Laat ons daar positief naar kijken, hen waarderen in die functie, in plaats van hen neer te halen en te zeggen: ‘Eigenlijk moet je zo rap mogelijk ophouden te bestaan’.
Dat zijn mijn vier inleidende opmerkingen. Ze zijn misschien wat emotioneel, maar ik vind het echt van belang dat we proberen het polariserende aspect in deze discussie weg te halen en die inclusieve gedachte op een evolutieve wijze te integreren in ons hele onderwijs in Vlaanderen.
Collega’s, u mag de nota gerust hebben en lezen. Ze zal echter uiteraard nog wijzigingen ondergaan, want het model moet nog worden doorgesproken. In de nota gaan we uit van het kind. Dat betekent inderdaad dat ik in die nota geschreven heb dat er voor elk kind in Vlaanderen een recht op inclusie is. Dat betekent dat scholen, ouders, kinderen en CLB’s samen moeten bekijken hoe ze zo goed mogelijk inclusief onderwijs kunnen verschaffen aan het kind.
Voor sommige kinderen is het buitengewoon onderwijs vandaag zeker de beste plaats. Er zijn schrijnende verhalen van mensen die kwaad zijn omdat hun kind niet naar het buitengewoon onderwijs mag of kan gaan omdat er samen met het CLB gekozen wordt voor het gewoon onderwijs als beste optie. Ik voel heel sterk dat die inclusie de harten beroert. Maar als we vandaag zeggen dat het een verplichting is voor iedereen en dat er geen ruimte is voor buitengewoon onderwijs, dan doet dat niet alleen zeer veel afbreuk aan de inspanningen die vandaag worden geleverd in de scholen, maar dan zal dit de weg naar inclusie zeker niet bevorderen.
Collega’s, ik zie ook dat acht op de tien ouders, en ook de CLB-medewerkers en zorgverantwoordelijken op de scholen, zeer tevreden zijn bij de overstap die hun kinderen maken naar het buitengewoon onderwijs. Ik wilde dat vandaag niet zomaar weggooien.
Ja, ik heb een principieel standpunt ingenomen dat heel wat rust brengt op het terrein. Het is een weg naar meer inclusie, om zo geleidelijk aan ervoor te zorgen dat we het normaler gaan vinden dat kinderen die een bijzondere zorg nodig hebben, een plaats in het gewone onderwijs kunnen krijgen.
Vanuit die visie proberen wij zo goed mogelijk op maat van elk kind te werken. De sociale partners, de erkende ouderverenigingen en de belangenorganisaties hebben een consultatienota, die zij nu aftoetsen met de mensen die zij vertegenwoordigen, over de grote uitgangspunten van het toekomstige ondersteuningsmodel. Die nota over dat model ligt nu ter advies bij de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Het overleg met de ouderverenigingen en belangenorganisaties loopt volop. Het is de bedoeling dat we nu bekijken wat al die consultaties opleveren en op welke wijze we voort kunnen werken om dat besluitvormingsproces te finaliseren.
De scholen moeten met hun basisomkadering en de middelen die ze krijgen in het kader van gelijke onderwijskansen ook in staat zijn om een zorgbeleid uit te bouwen voor alle leerlingen. Dat mogen we echt niet vergeten. Ik heb me laten vertellen dat de gon-middelen (geïntegreerd onderwijs) die indertijd aan de scholen werden gegeven, ook bedoeld zijn om de leerkrachten sterker te maken en om hen in staat te stellen met bepaalde zorgnoden om te gaan. Ik ben het er ook mee eens dat al die middelen op de klasvloer moeten terechtkomen. Maar nu zie ik dat die gon-middelen niet alle leerkrachten hebben versterkt. We zien daar een mismatch van bedoelingen en de resultaten. Daar moeten we wel rekening mee houden. Je kunt wel zeggen dat het anders was bedoeld en dat we voortdoen met de theorie, maar we moeten voortdoen met de praktijk zoals ze vandaag in de klas en in de school en in Vlaanderen bestaat. Dat betekent dat er nog werk is om leerkrachten sterker te maken en om ze vaardig te maken met het omgaan met diversiteit in de klas.
We zijn trouwens niet alleen. Tussen kerst en nieuw had ik Duitse vrienden op bezoek. De mevrouw geeft les in een lagere school in Duitsland en ik vroeg haar naar haar grootste zorg. Het antwoord was: inclusie. Zij is ook al in de veertig maar, enfin, dat is toch nog jong. Zij zei: ‘Ik wil het doen maar ik voel mij niet vaardig en ik heb tijd nodig om vaardig te worden.’ We zitten daar met een periode die we door moeten. Ofwel zal het plots een tegenreactie geven, ofwel gaan we ervoor zorgen dat de leerkrachten vaardig worden. We hebben daar wat tijd voor nodig.
Als het gaat over leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, zoals die in het in M-decreet zijn gedefinieerd, en over het bevorderen van inclusie, zijn er de gon-middelen. Mevrouw Meuleman, u hebt daar zelf naar verwezen. Er zijn ook de middelen van de waarborgregeling. U weet dat ik de gon-middelen bevroren heb. Niet omdat ik zoveel zin had om ze te bevriezen, maar omdat ze verdorie verminderden in plaats van vermeerderden. U was het daar trouwens allemaal mee eens, want het werd kamerbreed gesteund in het parlement: we wilden geen euro verloren laten gaan omdat dit geen besparingsoperatie is.
Ik heb wel in het ondersteuningsmodel zoals het voorligt alle middelen samengevoegd om ze dichter in de klas en dichter bij de klasvloer te brengen. Het is mijn grote zorg dat elke euro die we uittrekken, terechtkomt in de klas, daar waar die euro moet terechtkomen.
Om tot de huidige nota te komen, hebben wij een proces van twee jaar achter de rug. Er was een open dialoog met de sociale partners, de erkende ouderverenigingen en de belangenorganisaties. Ik zal dat overleg zeker voortzetten, maar ik wil mij niet vermoeien met ruziemaken. Ik wil al mijn energie proberen in te zetten om de inclusie verdere kansen te bieden.
Collega’s, jullie kunnen denken dat het opgelost is door er een paar miljoen euro in te stoppen. Dat is niet het geval. Als inclusie niet onze harten beroert, en ook niet eigen zal worden aan het pedagogisch proces in alle scholen, dan zullen we er niet geraken. Je mag er zoveel miljoenen in stoppen als je wilt, het zal afhangen van ons allemaal.
De ‘open end’ was er wat gon betreft. Ik ben een grote fan. We voeren er grote discussies over. Ik heb dat dichtgedaan, maar het was natuurlijk de bedoeling om dat opnieuw open te krijgen. We hebben dat dichtgedaan omdat we middelen zouden verliezen, maar ik ben zeer gevoelig voor het argument dat je niet alleen de leerlingen moet versterken, maar ook voor het argument dat je de leraren moet versterken. Als we het in onze nota hebben over ondersteuningsteams die op de klas ingezet worden om leraars te versterken en om de kinderen uiteraard de nodige ondersteuning te bieden, dan bedoel ik echt wel dat het op de klasvloer moet gebeuren. De competentiebegeleiders moeten daarbij betrokken worden. Ook onze onderwijskoepels hebben de zware taak om dat proces ook mee in gang te trekken. Het is de bedoeling dat de concrete werking van die ondersteuningsteams plaatselijk bepaald zal worden.
Een aantal principes zijn daarbij zeer belangrijk: het multidisciplinaire karakter, voldoende brede expertise, het netoverschrijdende en niveauoverschrijdende werken vanuit een samenwerken – en ik onderstreep het woordje ‘samenwerken’ – tussen het gewone en het buitengewone onderwijs.
Idealiter zijn scholen voor buitengewoon onderwijs natuurlijk ingebed in grotere organisaties, waardoor het onderscheid bijna spontaan verdwijnt. Zowel het katholiek onderwijs, als het gemeenschapsonderwijs hebben daar al uitspraken over gedaan. Maar we kunnen vandaag niet zeggen dat er geen nood meer is aan aparte lesplaatsen voor bepaalde groepen kinderen. Ik wil zeker niet dat bepaalde kinderen die vandaag onderwijs krijgen, plots van onderwijs verstoken zouden blijven.
Tot slot kom ik bij de persoonsvolgende financiering, mevrouw Jans. Ik ben met collega Vandeurzen in overleg, want ik vind ook echt dat we middelen uit de persoonsvolgende financiering in de klas moeten kunnen inzetten. We zitten echter met een groot verschil. Er zijn kinderen die persoonsvolgende financiering krijgen, maar er zijn er ook die dat niet krijgen, maar wel gon-ondersteuning. Verschillende types komen dus samen en we kunnen binnen onderwijs dan ook niet alles persoonsvolgend financieren. Voor kinderen met een ‘rugzakje’ zouden we die middelen wel in de klas moeten kunnen inzetten. Daarover loopt dus overleg met collega Vandeurzen, en we bekijken welke synergieën er in ons onderwijs mogelijk zijn.
Tot zover mijn introductie in dit bijzonder gevoelige dossier. Mijn excuses dat sommige opmerkingen uit het hart kwamen en dat ik me daarbij niet helemaal aan mijn tekst heb gehouden, maar u moet daarop maar commentaar geven.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik zou nooit de kennis, de kunde, de expertise, de zorg en de inzet van het buitengewoon onderwijs in twijfel willen trekken, integendeel. Ik heb al heel wat scholen bezocht en ik heb daar echt gezien hoe deze mensen zich met hun hele hart inzetten. Maar we hebben natuurlijk wel het VN-verdrag over inclusie geratificeerd en dat heeft gevolgen. Het VN-verdrag bepaalt immers dat we personen met een beperking volwaardig aan de maatschappij moeten laten participeren. Het is uiteraard niet de bedoeling dat we ons uit het verdrag terugtrekken. We staan er nog allemaal achter. Als we het menen met het VN-verdrag en de inclusie, dan kunnen we strikt gescheiden circuits, die ik vroeger en zelfs nog niet zo lang geleden heb gezien, met een school voor buitengewoon onderwijs naast een school voor gewoon onderwijs die enkel de turnzaal delen, maar nooit op dezelfde momenten, zodat er eigenlijk geen contact is tussen de beide scholen en groepen kinderen, niet laten bestaan. Ik ben het eens met u dat we naar integratie, overlap en veel meer samenwerking toe moeten werken. Dat is de geest van het VN-verdrag en daar moeten we naartoe. Een verdere integratie is onvermijdelijk, en door meer samen te werken en van elkaar te leren, versterken we de integratie.
Om dat mogelijk te maken, moet er een ondersteuningsmodel komen, en in dit geval – in tegenstelling tot bij de eindtermen – ben ik wel absoluut voorstander van een drietrapsraket.
Die begint met basiszorg. We moeten ons al afvragen of die voldoende gefinancierd is. Volgens uw nota is de basiszorg voldoende gefinancierd, en u haalt daar onder andere GOK bij aan. Ik vind dat een zeer ruime interpretatie is van wat er allemaal bijdraagt tot de basiszorg, de leerzorg die er voor ieder kind moet zijn. We moeten echt goed bekijken en onderzoeken of de ondersteuning van de basiszorg voldoende is.
De tweede stap is de uitgebreide of verhoogde zorg. Sommige kinderen zullen die zorg nodig hebben en we kunnen dat opvangen met ondersteuningsteams, zoals die nu in de nota zijn opgenomen. We moeten daarbij echter vanuit het gewoon onderwijs vertrekken, vanuit de vraag hoe zo’n kind in de klas kan functioneren. Wat heeft het kind nodig om in de klas te functioneren, en wat hebben de leerkracht, de school, de directie nodig om ervoor te zorgen dat het houdbaar is zowel voor de leerkracht als voor het kind dat die verhoogde zorg nodig heeft.
De derde stap is het ‘rugzakje’, de leerlinggebonden financiering voor kinderen die echt grote zorg nodig hebben. Daarover moet u inderdaad met de minister van Welzijn samenzitten, maar daarover vinden we in de huidige nota niets terug.
Op deze drie fronten, basiszorg, uitgebreide en verhoogde zorg en leerlinggebonden zorg, is er nog versterking nodig wil u een volwaardig en stevig ondersteuningsmodel uitbouwen. Ik dring er dus op aan die drie niveaus nog te versterken om ervoor te zorgen dat het onderwijs echt wordt versterkt om de verdere uitvoering en uitrol van het M-decreet waar te maken zonder dat we stappen achteruit zetten en naar meer aparte circuits terugkeren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik maak heel graag de oversteek vanuit de commissie Welzijn naar deze commissie. Dat is verhelderend, al merk ik wel dat ik naar bepaalde dossiers wat meer door een welzijnsbril dan door een onderwijsbril kijk. Maar misschien is het net daarom goed dat we eens buiten onze vaste commissies komen.
In mijn toelichting heb ik al naar de sector personen met een handicap verwezen. Kinderen met een handicap of een vermoeden van handicap zitten natuurlijk niet alleen in de klas, maar ook thuis of in dagcentra of voorzieningen waar ook de mensen van het buitengewoon onderwijs over de vloer komen.
U weet ook dat we momenteel in de sector van de personen met een handicap gestart zijn met de grootste omwenteling ooit. Elke meerderjarige persoon met een handicap zal worden ingeschakeld in een vraaggestuurde financiering. We stappen af van het financieren van het aanbod. Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Dat is onlangs gestart voor alle meerderjarigen, en voor de minderjarigen staat dat eraan te komen. Dat wordt nu afgetoetst. Hetzelfde model zal daar worden ingevoerd. Waarom vertel ik dit? Omdat dat natuurlijk zal worden ingevoerd voor elk kind met een handicap. Het probleem is dat hét kind met een handicap niet bestaat. Dat weet u ook. Die groep is zo immens divers. Dat kan zeer sterk uiteenlopen, van kinderen waarbij men een lichte handicap vermoedt tot kinderen met een uitermate zware handicap. Al die ouders hebben nu echter wel te maken met enige onzekerheid. Er gaat zoveel veranderen. Er zijn vragen, er is onzekerheid, nieuwsgierigheid. Als zij dan natuurlijk worden geconfronteerd met artikels of teksten die plots gaan over het al dan niet voortbestaan van het buitengewoon onderwijs, dan kruipen ze in hun pen. Dat begrijp ik ook. Er ontstaat daar dan heel wat onduidelijkheid over, en zij willen dan duidelijkheid hebben.
Minister, daarom was het misschien wel een wat aparte vraag, maar het was wel een duidelijke vraag, en uw antwoord was dat ook, en daar ben ik u dankbaar voor. Vanuit het oogpunt van de vermaatschappelijking van de zorg – en dat is toch wel de link tussen de beide commissies – is dat M-decreet immers een ongelooflijk sterk verhaal. Dat M-decreet start, maar aan de andere kant van het spectrum zijn er natuurlijk ook kinderen voor wie het jammer genoeg niet mogelijk zal zijn om ooit te kunnen gebruikmaken van het reguliere onderwijs, hoe verschrikkelijk die ouders dat ook vinden. Daarom vind ik het toch wel fijn dat u daar zeer duidelijk in bent. Dat las ik in uw nota en dat werd hier opnieuw door u bevestigd. Die informatie zullen we ook meenemen als we daar verder vragen over krijgen.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Wat dat ondersteuningsmodel betreft, kriebelt het al een tijdje. Ik heb er ook een vraag over willen stellen, maar wou nog even afwachten omdat de gesprekken nog bezig waren. Nu het hier echter ter sprake komt, wil ik daar natuurlijk graag even op inhaken.
Minister, u verwees naar die mail over die positieve aspecten van het ondersteuningsmodel. Ik wil dat zeker ook beamen. Wij krijgen uiteraard ook veel mails, en daar staan ook altijd wel wat bezorgdheden in, maar vaak wordt ook aangegeven dat er in de nota die rondgaat over het ondersteuningsmodel, ook echt wel heel veel bruikbare zaken zijn, die ook echt worden onderschreven.
Ik wil zeker eerst ook nog eens het volgende beamen. Een aantal collega’s hebben het ook al gehad over het gewoon onderwijs tegenover het buitengewoon onderwijs. Ik denk dat we veel discussies kunnen vermijden indien mensen inderdaad zouden beseffen dat inclusief onderwijs zeker een recht is, maar dat het daarom geen plicht hoeft te zijn. Ik denk dat dat heel veel verschil maakt in de visie, de manier waarop men dat bekijkt. Het buitengewoon onderwijs biedt enorme kansen. Ik kan ook getuigen van leerlingen die echt zijn opgefleurd in het buitengewoon onderwijs, die opnieuw in zichzelf geloofden omdat ze zagen dat ze wel wat konden, omdat ze werden ondersteund, en die soms ook heel succesvol zijn doorgestroomd naar het gewoon onderwijs. Ook die verhalen zijn er zeker, nu, maar ook in het verleden.
Minister, ik heb een vraag over iets dat ik een paar dagen geleden heb vernomen. Er rijzen namelijk vragen over de positie van de overheid tegenover de positie die Unia inneemt. Ik hoor dat een aantal scholen enigszins in strafrechtelijke procedures terechtkomen omdat ouders de visie van Unia als een soort grond nemen om scholen te kunnen aanklagen voor het feit dat hun kind dan toch niet in dat onderwijs mag blijven. Kan de overheid ter zake een duidelijke stelling innemen? Nu, ons standpunt is heel duidelijk. U hebt ook verkondigd dat we het buitengewoon onderwijs willen blijven steunen, dat we daar zeker ook in geloven. Het feit dat er twee visies zijn op dat inclusief onderwijs, geeft echter soms een moeilijkheid voor scholen.
Ik heb bij het begin al aangegeven dat het ondersteuningsmodel zeker veel positieve elementen bevat, maar dat er toch ook een aantal bezorgdheden zijn. Omdat dit nu toch ter sprake komt, wil ik er zeker ook nog een aantal mee doorgeven. U kent ze waarschijnlijk ook wel. Ik weet dat u in gesprek bent met diverse actoren op verschillende niveaus in de sector. Ik heb uit alle opmerkingen echter toch een aantal belangrijke punten gehaald, en ik vind dat dit het forum is om die allemaal nog eens op een rij te zetten.
Een eerste bezorgdheid betreft uiteraard de wijze van herverdeling van de middelen. Men gaat alles in een grotere groep stoppen om dit functioneler te kunnen inzetten. Dat dit onduidelijk is, heeft natuurlijk ook een beetje te maken met het feit dat dat nu nog een principe is, dat het nog niet heel concreet kan worden vertaald. Ik denk dat we in dezen dus nog enigszins een afwachtende houding moeten aanhouden.
Een andere bezorgdheid is natuurlijk wel de impact van de verschuivingen van personeel. Dat gaat dan natuurlijk zowel over de school zelf die personeel zal uitsturen in een ondersteuningsteam als over de mensen die dan in het ondersteuningsteam terechtkomen. Men is daar bezorgd over omdat men natuurlijk zowel in de school van het buitengewoon onderwijs als binnen het ondersteuningsteam de nodige kwaliteit wil garanderen. Als er een hertelling is door een verschuiving van leerlingen, zijn het vaak de jongere leerkrachten die vrijkomen en dus in het ondersteuningsmodel zouden kunnen inschuiven. Anderzijds zijn dat natuurlijk niet de meest ervaren leerkrachten: zij hebben dus niet de beste basis om in zo’n team te komen. De school moet natuurlijk die afweging maken. Ze kan natuurlijk iemand anders sturen. Er zijn ook vaak ervarener leerkrachten die dat ook heel graag willen doen, maar men moet natuurlijk ook wel de kwaliteit in de eigen school bewaren. Daarover bestaan er dus wel wat zorgen. Op welke manier zal men op de beide vlakken toch wel voldoende kwaliteit kunnen garanderen?
Een andere bezorgdheid betreft de parameters die de indeling in de regio’s en de verdeling van de middelen zullen bepalen. Wie bepaalt welke onderwijsbehoeftes zwaar genoeg zijn? Hoe zullen die parameters worden bepaald om heel die verdeling over die regio’s te doen? Als er schoolaanvragen zijn en er is niet voldoende aanbod vanuit de ondersteuning, wie krijgt dan voorrang op wie? Men is soms bang dat diegenen die het hardst schreeuwen, het meest zullen krijgen. Dat zijn bezorgheden die nu nog wel in het veld leven, natuurlijk ook omdat dat nog niet voldoende duidelijk is.
Wat de keuze voor de organisatiemodellen betreft, zijn er verschillende mogelijkheden geopperd. Daar zijn uiteraard nog wat vragen rond.
Er is uiteraard ook de financiering en de organisatie van de professionalisering. We hebben gezegd dat we binnen een bepaald budget werken, maar we merken wel dat die professionalisering heel hard nodig is. Ik was onlangs bij een evaluatie van waarborgers. Daar merk je heel goed het verschil tussen de ene waarborger en de andere. Sommige mensen hebben het coachende talent meer in zich dan andere. Zij vertrekken natuurlijk uit hun ervaring van leerlingenbegeleiding naar leerkrachtenbegeleiding. Die coaching is heel belangrijk. Je merkt dat hoe een waarborger zijn job invult, sterk afhangt van hoe die de coachingcapaciteiten beheerst. Iemand die die niet beheerst, zal immers veel sneller overgaan naar het ondersteunen van de leerkracht door zelf ook wat leerlingen bij zich te nemen, terwijl de waarborger er eigenlijk is om te sturen hoe de leerkracht zijn klasmanagement en dergelijke het best kan aanpakken. Daar is zeker nog werk aan de winkel, ook in de toekomst.
Dan is er de taakverdeling. Wie doet wat? Wie coördineert? Ik heb al een paar evaluaties gevolgd, en dat is iets dat echt wel terugkomt. In de ondersteuningsnota wordt gesproken over de basiszorg voor de scholen, de zorgcoördinatoren. Als die het niet kunnen bolwerken, kunnen ze ondersteuning vinden bij het CLB. De waarborg en het hele andere pakket komt van het niveau van de uitgebreide zorg. Wat daar speelt, en wat ik ook van veel waarborgers hoor, is dat er ook op het niveau van de leerkrachten al heel veel vragen zijn in die basiszorg, omdat men ook graag preventief wil werken. Men voelt dat het moeilijk is bij bepaalde kinderen, op het vlak van gedrag of andere problematieken. Men voelt dat men het niet helemaal in de hand houdt en men vraagt hulp. De waarborger komt op school, dus men vraagt dat ook aan die waarborger. En eigenlijk zit die waarborger dan in het basiszorgverhaal te werken.
Je merkt dat die nood er wel is. Dus om nu heel strikt die lijnen te trekken tussen het ondersteuningsmodel dat pas in werking mag treden op de uitgebreide zorg, moeten we misschien toch kijken in welke mate die ook in de basiszorg kan worden ingeschakeld, juist om erger te vermijden. Zodra de leerkracht vertrokken is, met wat wijzigingen binnen de aanpak, met aansturing, met klasmanagementtips en weet ik veel, kan er misschien erger vermeden worden, of kunnen er ondertussen bepaalde andere dingen in gang gestoken worden. Misschien heeft dat kind toch individuele dingen nodig en moet dat in gang worden gezet. En dan komen we uiteraard in die uitgebreide zorg terecht. Ik weet dus niet of die grens altijd even duidelijk getrokken zal mogen worden. (Opmerkingen van de voorzitter)
Moet het korter? Ik begrijp het, maar er zijn heel veel zaken die leven op het veld. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Neen, maar ik wil ze gewoon meegeven. Ik stel geen vragen. U mag dat ook niet onderschatten, minister. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Ik zal inkorten. Nog één belangrijk gegeven is het netoverschrijdende. U weet dat wij daar wel achter staan. Wij hebben toegegeven op het feit dat de netten gevraagd hebben dat zij binnen elk net de waarborg wilden organiseren. Ik ben helemaal mee dat dat ondersteuningsmodel netoverschrijdend moet zijn, maar de problematiek die zich nu voordoet, is de filosofie die elk net voor zich heeft genomen bij de organisatie van de waarborg. U weet waarschijnlijk ook wel – u hebt die evaluatie al in handen – dat elk net dat heel verschillend heeft ingevuld. Het zal dus nog niet zo vanzelfsprekend zijn om dat netoverschrijdend te maken. Ik wens u in ieder geval heel veel succes, minister, bij het verder uitwerken van dit ondersteuningsmodel en we zullen dat zeker verder volgen.
Dan is er nog één ding over de gon. (Opmerkingen)
Collega, twee minuten of tien minuten, dat is wel een verschil. Ik zou echt willen vragen om af te ronden, omdat u veel meer tijd hebt gekregen dan het reglement toekent. Ik heb daar weinig problemen mee, maar je mag niet overdrijven. (Opmerkingen)
De heer De Ro heeft het woord.
Ik sluit me aan bij alle appreciatie die al gegeven is. Laat dat duidelijk zijn. Maar ik stel me wel één ernstige vraag, minister, en ik ga ze toevoegen aan de vragen die gesteld zijn.
Tot voor kort ben ik altijd in de overtuiging geweest dat het model dat wij uitgebouwd hadden in Vlaanderen, met gewoon onderwijs dat een groei moet kennen naar inclusief onderwijs, en daarnaast een sterk buitengewoon onderwijs voor wie dat nodig is, over partijgrenzen heen gedragen werd, over de tijd gedragen werd en internationaal verdragsrechtelijk ook toegestaan was. Door de heisa die er deze week was, ben ik zelf ook eens de additionele nota van de Verenigde Naties gaan lezen, die tot mijn verbazing al sinds september 2016 online staat. Ik zou iedereen die met het M-decreet, inclusief onderwijs en buitengewoon onderwijs bezig is, aanraden om die eens te lezen. Want ik viel eigenlijk wel van mijn stoel. Ik hoop dat ik, als niet-jurist, dit iets te streng lees.
Op pagina 4 lees ik dat er eigenlijk weinig twijfel over bestaat dat alle middelen die vanuit het onderwijsbeleid en het ministerie vertrekken, moeten leiden tot een inclusief onderwijs. Op pagina 11 lees ik dat alle ondersteuningsmaatregelen – we hebben het hier over waarborg en ondersteuningsmodel – alleen maar als doel kunnen hebben om het doel van inclusie te bereiken. En op pagina 12 staat duidelijk dat de staten die ondertekend hebben, moeten verzekeren dat alle leerkrachten, van kleuter-, lager, secundair en hoger onderwijs, opgeleid moeten worden in inclusief onderwijs, gebaseerd op ‘the human rights model of disability’. Tegelijkertijd moeten ze zwaar investeren en ondersteunen bij het aanwerven en opleiden van mensen met beperkingen om zelf ook leerkracht te worden.
Dan stel ik mij de vraag, die samenvalt met de fundamentele existentiële angst in het buitengewoon onderwijs: mag dit in de toekomst nog gebeuren? Minister, ik overval u er misschien mee, maar ik denk dat dit voor iedereen hier toch een belangrijke vraag is als we het over het M-decreet gaan hebben. Dat moet juridisch worden uitgeklaard. Anders zijn een heleboel bezorgdheden en opmerkingen die hier zijn geuit, en die ik deel, op dit moment zonder voorwerp. Omdat die nota steeds meer aan de oppervlakte komt, vind ik dat hierover duidelijkheid vanuit Brussel moet worden verschaft. Desnoods moeten wij ons model van gewoon en buitengewoon onderwijs, ons traject met het M-decreet, al dan niet aangepast, binnenkort ook wel eens gaan uitleggen bij de Verenigde Naties in New York. Tot voor kort was de uitleg die we als parlementsleden altijd gekregen hadden, ook in de hoorzittingen naar aanleiding van het M-decreet, dat in een model waarbij je vertrekt vanuit artikel 7, namelijk het belang van het kind, het buitengewoon onderwijs ‘in the best interest’ van het kind kan zijn. Als ik dit nu lees, laat dit veel minder speling open. Het is een oprechte bezorgdheid. Als we daar juridisch een antwoord op krijgen dat verschilt van onze politiek van de laatste dertig of veertig jaar, dan zullen we hier een ander debat hebben binnenkort.
Minister, u bent juriste en ik niet. Als ik dit als leek lees, lijkt mij de interpretatie toch veel sterker dan wat ik gelezen heb in het oorspronkelijke verdrag dat hier geratificeerd is. Daar moet dringend een belangrijke juridische uitklaring gebeuren. Dat is immers heel belangrijk voor de evaluatie van het M-decreet en de volgende stappen die we zetten. Daarmee wil ik niet aan paniekzaaierij doen, maar er staan aanbevelingen in die tot op de werkvloer gaan. Ze lezen bijna als een handleiding om aan inclusief onderwijs te doen. Daar valt veel voor te zeggen, maar als het wit-zwart is, dan zijn we er nog niet.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik wil een oproep doen om niet in de richting van een deratificatie van een verdrag te gaan, waar we er met z’n allen over de partijgrenzen heen van overtuigd zijn dat we belangrijke stappen voorwaarts moeten zetten in inclusief onderwijs. We moeten dat doen in het belang van het kind, en we moeten het kind centraal plaatsen. Als dat het uitgangspunt is, beantwoorden we wel concreet en in de praktijk de vragen over de structuren. Dat is dan de volgende stap. Het uitgangspunt rond het recht op inclusief onderwijs wil ik nog eens maken en oproepen om dat engagement gestand te doen.
De sp.a-fractie heeft een voorstel van resolutie ingediend rond het nieuw zorgondersteuningsmodel. Voorzitter, misschien is het zinvol om dat ook nog te kunnen bespreken in de aanloop naar de geplande studiedag. Het is goed dat er ook vanuit deze commissie over de grenzen van meerderheid en oppositie heen een rode draad en een goede basis zou kunnen worden gevonden voor een sterker zorgondersteuningsmodel.
Ik heb nog een aantal opmerkingen met betrekking tot de nota, versie 2. Minister, u ziet de middelen die geïnvesteerd worden in zorg, zeer breed. OKAN is uiteraard zeer belangrijk, GOK-investeringen zijn zeer belangrijk, maar u bekijkt het toch zeer ruim. Bovendien stelt het jaarapport AgODi 2015 over de CLB’s toch duidelijk dat we met een besparing van bijna 10 procent geconfronteerd worden. Dat is niet onaanzienlijk voor de uitrol van een sterk zorgmodel op het terrein. U probeert er veel middelen bij te sleuren, terwijl er in de feiten toch wel wat beknibbeld is, ook op zorgondersteuning.
Ik sluit mij aan bij mevrouw Meuleman, omdat we sterk vragende partij zijn voor een geïntegreerd model, maar we zijn ook vragende partij voor de uitrol van de ondersteuning op drie niveaus.
Eerst is er het individueel leerlingenniveau. In het begin was daar ongerustheid over, niet alleen bij de gon-begeleiders zelf, maar vooral bij ouders van leerlingen die nu die individuele begeleiding krijgen. Dat zijn er 25.000, hebben we geleerd uit het antwoord op een vraag van mevrouw Helsen. Dat is een grote groep Vlaamse jongeren die nu recht hebben op die individuele omkadering. We willen hun dat niet ontnemen.
Het tweede niveau is de professionalisering van de leerkrachten. Het is zeer belangrijk dat alle leerkrachten zowel in het buitengewoon als in het gewoon onderwijs doordrongen zijn van dat zorgmodel en daarvoor ook de tools aangereikt krijgen, doorheen de opleiding maar ook tijdens de loopbaan om zich te blijven bijscholen. Ook daar zien we dat er feitelijk bespaard is.
Tot slot denken we dat een versterking van het beleidvoerend vermogen van scholen, scholengroepen en scholengemeenschappen essentieel is om het gehele leerkrachtenteam mee te krijgen. Dat zit vervat in de nota, maar we moeten dat op het veld aanmoedigen en monitoren, zodat de zorg op die drie niveaus maximaal gegarandeerd blijft en versterkt wordt in vergelijking met de versnipperde situatie van vandaag.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, in uw beleidsbrief is er sprake van een nieuw ondersteuningsmodel voor het hoger onderwijs. Kunt u daar een stand van zaken van geven?
De heer de Meyer heeft het woord.
Minister, ik zal kort en bondig zijn. Ik zal geen nieuwe vragen stellen en geen nieuwe elementen toevoegen. Ik heb begrepen dat er een evaluatie komt en dat u op basis daarvan zult kijken of er moet worden bijgestuurd en op welke manier.
Ik vond vandaag uw uitdrukkelijke appreciatie voor het schitterend werk van de mensen in het buitengewoon onderwijs, bijzonder belangrijk. Het was zeer terecht dat u dit eventjes uitsprak naar deze doelgroep, want het hart onder de riem hebben ze broodnodig.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dit is een belangrijk dossier. We kunnen dit merken aan het aantal betogen en aan de uitgebreidheid van sommige betogen. Het is niet onbelangrijk om zaken nu mee te geven, eerder dan dat we achteraf moeten zeggen dat iets er niet in zit.
De nabijheid en de klasvloer zijn inderdaad cruciaal. Het koffieverbruik door het M-decreet moet zeker stijgen, maar niet in bureaus in Brussel en Gent, maar wel in de lerarenkamer van mensen die leerkrachten mee begeleiden in de school en die de klas terug moeten ingaan.
Het M-decreet heeft het absolute voordeel dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een zorgbeleid in scholen. Alleen moeten we ervoor opletten dat we met het zorgbeleid het kind met het badwater niet weggooien. Wat wil ik daarmee zeggen? Met haalbare inclusie hebben we een goede grond om verder te bouwen in het onderwijs. Met onhaalbare inclusie – dan heb ik het over de draagkrachtafweging – kalft het heel snel af. Minister, u haalt heel terecht aan dat we in de harten moeten geraken.
In de nota staat dat we vooral aan leerkrachtondersteuning en teamondersteuning zullen doen. Ja, maar uiteraard is het doel dat leerlinggerichte ondersteuning blijft. Daar moeten we effectief resultaat zien.
Cijfermatig stel ik vast dat CLB’s stoppen met het geven van verslagen omdat de middelen op zijn. We hebben dan ook geen juist cijfermatig materiaal meer. Ik wil dan toch een oproep doen om te weten wat daar gebeurt.
Wat betreft het rugzakprincipe staat er wel degelijk in dat we gaan kijken naar het aantal geïdentificeerde leerlingen. Daar is inderdaad cruciaal – en ik sluit me daarbij aan bij mevrouw Krekels – wat de criteria zijn, wat de indicatoren zijn en hoe we dit zullen bewerkstelligen. Hoe zullen we ervoor zorgen dat dit lokaal blijft?
We hebben in 2009 inderdaad iets geratificeerd. Er komt nu een bijkomende nota om te zeggen hoe we 2009 hadden moeten lezen. We hebben in 2009 geratificeerd wat we toen konden lezen. Ik vergelijk het een beetje met de DBFM-kwesties waarbij Eurostat nadien andere zaken zei over hoe we het niet hadden mogen lezen. Dat is wel een wijziging van hoe het toen zat.
De nieuwe interpretatie van het VN-verdrag is inderdaad cruciaal. We hebben beslissingen genomen in een ander kader met andere informatie. Ik stel vast dat in de praktijk zowel binnen het buitengewoon als het gewoon onderwijs iedereen zijn uiterste best doet om datgene op te nemen wat wij van het onderwijs verwachten. Ik heb vorige week nog toevallig bezoeken gebracht aan verschillende scholen om te kijken hoe ze de toepassing van het M-decreet en de ondersteuning ervaren. Ik heb daar heel duidelijk meegekregen dat de integratie van middelen zeer belangrijk is en dat er niet een goed model bestaat aan ondersteuning. Verschillende modellen zijn belangrijk om te kunnen toepassen. Het ondersteuningsmodel moet dan ook voldoende flexibel zijn zodat er tegemoet kan worden gekomen aan de verschillende problemen.
Minister, u hebt zelf al in het verleden gezegd dat de contextuele benadering een tekort is in het huidige M-decreet en dat we moeten nagaan hoe we dat in de toekomst kunnen versterken. In die zin is het belangrijk om naast het ondersteuningsmodel ook te kijken hoe we de samenwerking met Welzijn kunnen versterken en welke kansen er daar liggen.
Er is vandaag iets in beweging en we hebben daar heel bewust voor gekozen. We moeten niet alleen kijken wat dit betekent voor het gewoon en buitengewoon onderwijs, maar we moeten ook zeer goed opvolgen wat de impact is op het welbevinden van leerlingen. Op dat vlak krijg ik zowel positieve als zeer negatieve signalen. Ik vind het cruciaal om onder de loep te nemen hoe we ervoor kunnen zorgen dat het welbevinden van leerlingen optimaal is, omdat dit een voorwaarde is om te kunnen leren, niet enkel en alleen op school maar ook daarbuiten. De impact daarvan opvolgen is dan ook cruciaal.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik heb heel goed geluisterd naar alle opmerkingen die er zijn gemaakt en naar de vragen die zijn gesteld. Het voordeel van al uw vragen, mevrouw Krekels, is dat ik ze ook meteen heb gehoord.
We hebben met ons volle verstand het VN-verdrag goedgekeurd in 2009. Los van wat in 2016 is gebeurd, is dit iets cruciaal in de manier waarop we naar onderwijs kijken. Eind vorige legislatuur hebben we heel verhitte debatten gehad over de totstandkoming van het M-decreet. Mijnheer De Ro, ik kan duizend juridische adviezen vragen over hoe een en ander moet worden geïnterpreteerd en ik zal altijd wel iemand vinden die een bepaalde interpretatie straffer of minder straf kan maken.
De fundamentele vraag is hoe we de keuzes die we hebben gemaakt in het decreet van 2014 kunnen plaatsen in een context zodat er geen ongerijmdheid ontstaat met de interpretatieve nota van de VN. Ik heb geen zin om dat verdrag te ont-ratificeren, maar ik heb ook geen zin om ons onderwijs in elkaar te zien stuiken, of om, zoals de voorzitter net zei, in een situatie terecht te komen waarbij kinderen structureel ongelukkig zijn. Wat we doen, moeten we doen in het belang van het kind.
De richting die we zijn uitgegaan, is wat mij betreft onomkeerbaar. We zitten in een constante evolutie naar meer inclusief onderwijs. Het is geen revolutie, tot spijt van wie het benijdt, maar een evolutie. Onderschat de impact niet, zoals mevrouw Jans zei, van de persoonsvolgende financiering. Mevrouw Meuleman, u zegt dat er niets in mijn nota staat, maar dat is niet waar. Het is wel maar één zin, op dat vlak hebt u gelijk, maar het kunnen er wel nog meer worden. Er staat dat ondersteuning komt vanuit het ondersteuningsteam, maar dat er structurele samenwerking wordt opgezet met onder andere Welzijn, therapeuten en met de inzet van het PAB. Ik vind het cruciaal om na te gaan wat de meerwaarde is die kan worden geboekt.
Dit moet nu allemaal worden uitgewerkt. Daarbij moet zoveel mogelijk onderling worden samengewerkt. Minister Vandeurzen is zelf ook vragende partij om dat te doen vanuit de bezorgdheid om zo veel en zo lang mogelijk onderwijs te kunnen geven aan een zo groot mogelijke groep jongeren met een beperking.
Ik wil wel het advies van een advocaat vragen. Ik ben zelf advocaat, ik weet dus wel wat ik doe, maar ik wil in alle rust kunnen samenwerken met onze scholen buitengewoon onderwijs en ik wil hen helpen die transitie naar ondersteuners in het gewoon onderwijs te maken. Dat is een goede zaak. Ik wil dat graag doen met mensen die zich ook gewaardeerd voelen bij de taak die ze uitvoeren. Leerkrachten buitengewoon onderwijs die nu leerlingen binnen krijgen in het type basisaanbod, zeggen dat ze die leerlingen moeten bijwerken, hen uit hun frustratie halen en hen na zoveel jaar opnieuw in het gewoon onderwijs moeten plaatsen. Zij maken die evolutie mee door inzake kennis. Er is heel veel goede wil aanwezig, ook bij de leerkrachten.
Ik geef het voorbeeld van kinderen met een autismespectrumstoornis. In het buitengewoon onderwijs is er een nieuw type voor kinderen met autisme. Maar tegelijk zitten heel veel leerlingen met autisme in gewone scholen. Ik sta versteld als ik zie hoe een paar eenvoudige kenniszaken een leerkracht perfect in staat stellen om op een goede manier om te gaan met kinderen met autisme. Die ondersteuning van de leerkrachten zal dan ook zeer belangrijk zijn.
Mijnheer Daniëls, het is inderdaad waar dat de ondersteuning bij de leerling terecht moet komen maar daartoe moet men de leerkracht wel goed uitrusten. U zegt zelf dat een leerkracht duizenden leerlingen beïnvloedt. Wanneer die leerkracht weet hoe om te gaan met kinderen met autisme, is de kans groot dat die transitie goed verloopt. Dat is zowel in de opleiding als in de bij- en nascholing een belangrijke taak.
We hebben gezegd dat alle bijscholingsmiddelen prioritair naar het M-decreet gaan. We hebben dertig competentiemedewerkers op pad gestuurd. Ik ben benieuwd wat die teweeg hebben gebracht op de klasvloer. Wat is die versterking van die leerkrachten? Hoe is dat concreet verlopen? Hoe heeft dat kinderen en jongeren versterkt? We moeten dus nagaan welke escalerende gevolgen de ingezette middelen hebben gehad. Het zal misschien meer zijn dan we denken, maar evengoed is het minder. Wat ik wel weet, is dat de ondersteuningsteams die vanuit de scholen buitengewoon onderwijs naar de scholen zijn gegaan, niet gebiedsdekkend zijn. Waar ze echter ingezet zijn, zijn er spectaculair goede resultaten mee geboekt. Daar moeten we energie uit putten.
Ik zou de nadruk willen blijven leggen op het pad naar inclusie dat we hebben gekozen en proberen daar elke dag aan verder te werken, vanuit een groot respect voor alle mensen die vandaag bezig zijn met het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking.
Ik heb ook het genoegen gehad om de effecten te zien van gewoon onderwijs op kinderen met het syndroom van Down voor hun taalontwikkeling en dergelijke. Op zulke momenten word je stil en zie je dat dit wel degelijk resultaat oplevert. Dergelijke verhalen stemmen ons positief over de resultaten die in sommige scholen worden geboekt.
Dit debat zal ongetwijfeld op nog veel fora worden gevoerd, maar ik heb hier eigenlijk geen dissonante klanken gehoord. Er bestaat een vrij grote eensgezindheid over de drietrapsraket, de leerkracht, de ondersteuning van de leerling en de persoonlijke assistentie. Dat staat ook allemaal in de nota.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik ben het in grote lijnen eens met uw antwoord. Ik denk wel dat juridisch zal moeten worden uitgeklaard of de nota zoals die nu voorligt de toets van het VN-verdrag zal doorstaan. Als u er niet voor zorgt dat hij die toets doorstaat, zal een rechter dat doen. We moeten er dus voor zorgen dat de formulering correct is zodat de nota de toets doorstaat.
We moeten ook niet panikeren en de indruk geven alsof het buitengewoon onderwijs morgen zou moeten worden afgeschaft. Dat vraagt niemand en dan kan ook niet de interpretatie zijn van het VN-verdrag.
Ik denk wel dat we zullen moeten evolueren – u hebt dat woord ook gebruikt – naar een zekere hervorming van het buitengewoon onderwijs zoals dat er nu is. Ik heb dat ‘verdere integratie’ genoemd. We zijn die weg ingeslagen. Het is belangrijk dat we die niet terugschroeven. We moeten dus bekijken of de nota zoals u die nu hebt geformuleerd, dat niet impliciet toch zou betekenen.
Het is belangrijk dat we daaraan toetsen. Ik ben daar niet zo bevreesd voor. Ik heb begrepen dat u ook die weg wilt gaan en wilt voortzetten, dat dat de bedoeling is. We mogen absoluut geen paniek zaaien naar het veld toe. Dat is extreem belangrijk. Maar tegelijk denk ik dat de tijd wel heel kort is om met een nieuw ondersteuningsmodel te komen. Dat zal het belangrijkste zijn. Naast het juridisch uitklaren, is het veel belangrijker dat er een krachtig en stevig ondersteuningsmodel komt, waarbij er op drie niveaus wordt ingezet.
Ik heb in dat verband een aantal bezorgdheden meegegeven: voldoende basiszorg, ervoor zorgen dat die ondersteuningsteams inderdaad op de juiste manier functioneren en verankerd zijn en de expertise meenemen van de competentiebegeleiders. Dat hebt u ook aangegeven. Dan moeten we inderdaad bekijken of het overleg met Welzijn voor een concretisering zal zorgen van het ene zinnetje dat er nu in staat, maar dat, wat ons betreft, nog wat moet worden uitgewerkt. Daarover zijn we het eens.
We kijken uit naar verdere stappen, die snel moeten worden gezet, want de tijd dringt en het veld wacht.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik was tevreden met uw antwoord en ik ben dat zo mogelijk nog meer met wat u in uw repliek hebt aangegeven.
Ik vind het zeer goed dat we in deze fase de ingeslagen weg zeer consequent verder bewandelen. Maar ik ben er ook van overtuigd dat dit thema nog vaak het onderwerp van debat zal zijn. En dan kom ik graag weer opnieuw oversteken vanuit de commissie Welzijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.