Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben het hier al eerder gehad over de manier waarop de maatschappij zou moeten omgaan met verontrustende opvoedingssituaties. Dat is heel delicaat. Als een kind acuut gevaar loopt, hebben we enerzijds de plicht om in te grijpen en soms moeten we drastische maatregelen nemen zoals een plaatsing. Anderzijds durfde men in het verleden weleens te vervallen in een houding van ‘wij weten het beter’ waarbij kinderen zijn weggehaald zonder dat dit nodig was, met alle trauma’s van dien. Het is dus altijd afwegen tussen het risico dat kinderen te lang in een gevaarlijke situatie blijven zitten en het risico dat gezinnen onnodig uit elkaar worden getrokken.
Ik verwacht allerminst de meest concrete antwoorden op mijn vragen. Ze zijn niet bedoeld als volledig allesomvattend en sluitend. Een aantal richtlijnen echter zou wat meer klaarheid kunnen scheppen voor hulpverleners. Partijen in de jeugdhulp geven aan dat ze graag duidelijkere handvatten willen waarop ze kunnen terugvallen. Ze vragen een duidelijkere omschrijving van begrippen als ‘vrijwilligheid’ en ‘maatschappelijke noodzaak’. We hebben tijdens de hoorzitting gehoord dat ze soms botsen op de invulling van die begrippen.
Als ik op bezoek ga in instellingen hoor ik geregeld dat men inzake de vrijwilligheid niet goed weet hoe men dat moet inschatten. Men lijkt soms te denken dat vrijwilligheid automatisch inhoudt dat als een ouder zegt te willen meewerken, dit ook als dusdanig moet worden aangemerkt, ook al gebeurt in de feiten iets anders en blijft het kind in een gevaarlijke situatie.
Aan de andere kant zeggen hulpverleners dat wanneer ze dan toch de stap zetten, het ondersteuningscentrum jeugdzorg (OCJ) aarzelt om verder te gaan. Dat is een heel moeilijke situatie voor een hulpverlener. Wanneer men zelf de stap zet naar een OCJ maar er dan niets gebeurt inzake kwalificatie en verdere opvolging van de maatschappelijke noodzaak, dan is het vertrouwen met het gezin helemaal verbroken. Daarna met dat gezin aan de slag moeten, is heel moeilijk. Daar zitten ze vast. Ze hopen met een iets duidelijkere definiëring van de begrippen gemakkelijker de juiste inschatting te kunnen maken. Ziet u daar heil in?
Ik herinner u aan het voorstel van resolutie dat ik heb ingediend met mevrouw Van den Brandt. Er was ook een gelijkaardige vraag van de meerderheidspartijen. Hoe schat u de grens in tussen vrijwilligheid en onvrijwilligheid? Bent u bereid duidelijkere richtlijnen te geven met betrekking tot die begrippen? Hebt u al een idee van de omschrijving? Ik verwacht geen sluitende, allesomvattende definitie maar wat meer handvatten opdat het omslagpunt waar gemandateerde voorzieningen en jeugdrechter tot uithuisplaatsing moeten overgaan, duidelijker wordt. Het gaat immers om verontrustende situaties waarbij kinderen gevaar lijken te lopen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Bossche, in het decreet Integrale Jeugdhulp van 12 juli 2013 worden de begrippen ‘maatschappelijke noodzaak’ en ‘vrijwillige jeugdhulpverlening’ gedefinieerd. ‘Maatschappelijke noodzaak’ is de kwalificatie die na onderzoek door een gemandateerde voorziening aan een verontrustende situatie wordt gegeven en die de noodzaak vastlegt om jeugdhulpverlening in te schakelen. ‘Vrijwilligheid’ verwijst naar de vrijwillige medewerking van de betrokken partijen, ‘vrijwillige jeugdhulpverlening’ is jeugdhulpverlening die berust op een vrijwillige medewerking van de betrokken partijen en die dus geen gerechtelijke jeugdhulpverlening is.
Dit zijn algemene definities, zoals we deze ook in andere decreten kennen en die een brede waaier van concrete situaties moeten omvatten en van de professionelen binnen de jeugdhulp in elke concrete situatie een beoordeling vragen.
We willen toch benadrukken dat de basis voor maatschappelijk noodzakelijk geachte hulp het feit is dat een situatie waarin een minderjarige vertoeft als verontrustend wordt ingeschat. Ook hier is het decreet duidelijk: bij verontrustende situaties gaat het om situaties die door een hulpverlener, een cliënt of een derde als verontrustend worden ingeschat omdat ze de ontwikkelingskansen van een minderjarige bedreigen of de psychische, fysieke of seksuele integriteit van een minderjarige of van een of meer gezinsleden aantasten of een combinatie van beide omvatten. Hier komt dus duidelijk het belang van de integriteit van de minderjarige of het vrijwaren van zijn of haar ontwikkelingskansen op de voorgrond.
Als jeugdhulpaanbieders inschatten dat ze zelf niet langer de ontwikkelingskansen of de integriteit van de minderjarige of van een of meer leden van het gezin waartoe de minderjarige behoort, kunnen vrijwaren, richten ze zich tot een gemandateerde voorziening.
Maatschappelijke noodzaak verwijst dus expliciet naar het interventierecht van een samenleving. De gemandateerde voorziening bevindt zich in dezen op een specifieke plaats in het continuüm van compleet vrijwillige over aanklampende of onderhandelde tot gedwongen hulpverlening. De gemandateerde voorzieningen opereren op het kruispunt van de aanklampende, onderhandelde hulpverlening en de gedwongen hulpverlening. Vrijwillige hulpverlening – dat moeten we duidelijk beklemtonen – is geen vrijblijvende hulpverlening, aangezien hier steeds de integriteit van de minderjarige primeert.
We moeten hierbij ook toevoegen dat we in het raam van het Mozaïekdecreet een wijziging opnemen in de modaliteiten voor de vordering in hoogdringende situaties. U hebt het juist geschetst en we hebben het hier ook gehoord tijdens de hoorzitting: men dreigt soms bepalingen uit het decreet te beschouwen als een formele checklist, waarbij men zegt dat, zodra er sprake is van vrijwilligheid, er geen escalatie vanuit de hulpverlening mogelijk is. We denken dat dat geen juiste interpretatie is van het decreet. Met het Mozaïekdecreet willen we die bepaling aanscherpen. We willen immers duidelijk stellen dat te allen tijde het belang van het kind en de jongere primeert over de eventuele ingeschatte vrijwilligheid.
Het beoordelen en inschatten van situaties is dus inherent aan hulpverlening, ook aan de jeugdhulp in verontrustende situaties. Bij voorkeur gebeurt dat in overleg met de betrokkenen, cliënten, context en hulpverlening, methodisch en op basis van een gedeelde zo nodig multidisciplinaire besluitvorming. Zowel in de vormingen over het omgaan met verontrustende situaties als in informatieve bronnen onder meer op het Vlaams Loket Jeugdhulp vinden jeugdhulpaanbieders handvatten, zoals bijvoorbeeld checklists, om om te gaan met verontrustende situaties.
Die inschatting en beoordeling gebeurt samen met alle betrokkenen en is procesmatig en methodisch ondersteund. Dat behoort tot de kern van het werken in de jeugdhulp. Informatiedeling is hierbij een bijzonder aandachtspunt. Daar kom ik dadelijk nog op terug.
In een verduidelijking van onze reactie en de opvolging van de aanbevelingen die overal werden gedaan in verband met de integrale jeugdhulp, zijn we hier vorige week duidelijk op ingegaan. We hebben duidelijk gepleit voor een meer duidelijk en getrapt systeem in de aanpak van verontrustende situaties. Door het expliciteren van een getrapt systeem, een knipperlichtsysteem, in situaties van verontrusting – gaande van algemene informatie, advies en doorverwijzing voor de burger, een algemene opdracht voor elke hulpverlener, over een ondersteunende rol van de gemandateerde voorzieningen, tot een interveniërende opdracht in geval van maatschappelijke noodzaak – willen we een effectieve aanpak van en ook de continuïteit in situaties van verontrusting verzekeren.
Ondertussen heeft 1712 als aanbod voor de burger op de eerste lijn zijn plaats verworven. Hulpverleners van de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s) en de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s) staan de burgers bij. Elke burger kan er met een vraag over geweld, misbruik en kindermishandeling terecht voor informatie, advies en doorverwijzing. In een context van verontrusting is dat belangrijk. We vermelden het nummer hier ook expliciet omdat de toegang tot 1712 voor kinderen en jongeren verbeterd is, onder meer door een aan hun leeftijd aangepaste website. Deze maand start een gerichte campagne op maat van kinderen en jongeren om deze site meer bekend te maken.
Kunnen omgaan met verontrusting is in het kader van het decreet betreffende de integrale jeugdhulp een taak van elke hulpverlener en niet alleen van de gemandateerde voorzieningen. Verantwoordelijkheid opnemen in verontrustende situaties is daarom vandaag een grote uitdaging voor alle hulpverleners. Daarbij is het belangrijk dat we ieders rol goed omschrijven en afbakenen. Het herkennen van signalen, het aangaan van een constructieve dialoog met ouders, kinderen en jongeren, het opstellen van een hulpplan en ook het weten hoe in te grijpen als kinderen, jongeren of hun ouders zelf niet expliciet om hulp vragen enzovoort: het blijven evenveel uitdagingen voor vele hulpverleners.
Daarom moet er, zowel op Vlaams als op regionaal niveau, worden geïnvesteerd in het verhogen van competenties bij hulpverleners via vorming en sensibilisering. We reiken de hulpverleners methoden aan om adequaat te handelen in verontrusting. We doen dat vanuit het principe van partners in veiligheid, een benadering die geïnspireerd is door onder meer oplossingsgericht en krachtgericht werken en door positieve heroriëntering. De focus is het samenwerken in verontrusting, gericht op veiligheid van de minderjarige en met aandacht voor de valkuilen in het werken in de context.
Met die keuze sluiten we aan bij de opleiding Signs of Safety, die we al aanboden en nog zullen herhalen. Ook alle consulenten van de ondersteuningscentra jeugdzorg volgen of volgden die opleiding en voeren de bijhorende methodiek stapsgewijs in in hun aanpak en het werken op het terrein.
Elk Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp kan, inspelend op de noden die de partners formuleren, aanvullend eigen initiatieven nemen en accenten leggen. Ook met betrekking tot de afstemming met de partners in de regio – de gemandateerde voorzieningen, politie, parket, hulpverlening, crisisjeugdhulp enzovoort – maken we dit aanbod mogelijk.
We maken hiermee ook duidelijk dat het vrijwaren van de integriteit en de veiligheid van de minderjarige bij het inschatten van verontrusting altijd primeert.
We verwijzen hier ook naar de initiatieven opgenomen in het Mozaïekdecreet inzake de hoogdringende situaties tot wijziging van het decreet Integrale Jeugdhulp. We gaan die bepaling ‘aanpak in hoogdringende situaties’ anders libelleren na de goedkeuring van het Mozaïekdecreet. In het spanningsveld tussen de inschatting van de medewerking van de omgeving enerzijds en de integriteit van het kind of jongere anderzijds in verontrustende situaties, moet het duidelijk zijn dat de veiligheid de eerste overweging is.
In de schoot van de voorbereiding van de Conferentie over het Jonge Kind, wordt de visie in het omgaan met verontrusting verder verfijnd. Gedragen standpunten zullen aangereikt worden als bouwstenen voor een verdere remediëring van de organisatie van omgaan met verontrusting in de jeugdhulp.
Naast het feit dat elke hulpverlener zijn eigen verantwoordelijkheid neemt in situaties van verontrusting, is het belangrijk dat zij voor ondersteuning terechtkunnen bij de gemandateerde voorzieningen. Een makkelijke en snelle dialoog tussen hulpverleners en de gemandateerde voorzieningen moet een alert optreden in individuele situaties bevorderen en continuïteit in de hulpverlening versterken.
De consulenten van de Ondersteuningscentra Jeugdzorg treden dan ook meer ondersteunend op naar aanmelders en consultvragers.
Naast vereenvoudigen, maken we daartoe ook de consultfunctie van het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg meer toegankelijk. We stellen deze functie ook ‘outreachend’ ter beschikking. We investeren bijkomend in coaching, intervisie en participatieve besluitvorming in individuele casussen.
Elke aanmelding bij een Ondersteuningscentrum Jeugdzorg resulteert in een case-onderzoek. We schaffen de fase vraagverheldering af. We spreken in een jeugdhulp die uitgaat van vertrouwen in elkaars expertise niet meer van de notie ‘onontvankelijk’. Wanneer blijkt dat er geen sprake is van maatschappelijke noodzaak, maar wel van verontrusting, zal er een begeleide doorverwijzing gebeuren naar een andere partner in de hulpverlening. Verder heffen de Ondersteuningscentra Jeugdzorg het onderscheid tussen observerend en interveniërend casemanagement op. Als de beslissing genomen is dat maatschappelijke noodzaak in het geding is, zal het ondersteuningscentrum de regie op zich nemen.
In alle casussen voorzien we in interveniërend casemanagement. Dit betekent dat het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg de doelstellingen van de hulpverlening bepaalt, het hulpverleningstraject begeleidt en contactpersoon-aanmelder is voor de intersectorale toegangspoort. Dit komt tegemoet aan de vraag naar een meer ondersteunend en actief optreden van de overheid in situaties van verontrusting.
Het is cruciaal dat de twee gemandateerde voorzieningen, de Vertrouwenscentra Kindermishandeling en de Ondersteuningscentra Jeugdzorg, zich meer afgestemd positioneren en ook consistent optreden. Ze maken daar momenteel werk van. Er loopt een gezamenlijk proces van afstemming en samenwerking. Die afstemming focust op de praktijkwerking, op de procedure maatschappelijke noodzaak en op de aangehaalde consultfunctie. De Ondersteuningscentra Jeugdzorg en de Vertrouwenscentra Kindermishandeling slaan zo samen de weg in naar een duidelijker, eenduidig optreden, om te komen tot de best mogelijke ketenaanpak, het uitklaren van het begrip vrijwilligheid, het bepalen van een actieve tussenkomst van de gemandateerde voorziening, en dat vanuit een doordachte en effectieve methodische benadering: twee partners voor één aanpak van verontrusting.
De sector van de vertrouwenscentra kindermishandeling wordt ondertussen bijkomend versterkt en de samenwerking tussen de verschillende provinciaal georganiseerde vertrouwenscentra wordt geconsolideerd. Een samenwerkingsvorm die als koepel met rechtspersoonlijkheid fungeert voor alle centra zal zorgen voor een intense samenwerking zowel op het vlak van inhoud, communicatie, expertise als deskundigheid.
Om een aanvraag voor een onderzoek naar maatschappelijke noodzaak meer hanteerbaar te maken, expliciteren we het beoordelingsproces van een aanvraag. We verhelderen zo welke informatie een aanvraag precies moet bevatten. Op die manier is het voor aanmelders duidelijker wat wordt verwacht en verloopt de aanvraag eenvoudiger.
In situaties van verontrusting is informatie-uitwisseling tussen Welzijn, politie en Justitie een cruciaal en uiterst belangrijk, zelfs bepalend gegeven. We willen dan ook maximaal de voorwaarden scheppen die deze uitwisseling mogelijk maken. Daarvoor vertrekken we van en bouwen we voort op wat momenteel in een aantal regio’s, Antwerpen en Limburg op kop, is gegroeid en nog doorgroeit. Bedoeling is te komen tot een kader dat structureel overleg tussen de genoemde partners in elke regio in Vlaanderen op een analoge manier, identiek juridisch verankerd, mogelijk maakt.
De thematische invalshoek die we daarvoor kiezen is die van intrafamiliaal geweld en kindermishandeling. Als organisatorische referentie richten we dan de blik op de ‘family justice centers’ zoals die nu in Limburg, Antwerpen en, in aanzet, in Vlaams-Brabant tot stand komen.
De keuze voor deze thema’s sluit aan bij de realiteit op het terrein. Waar mogelijk zoeken we aansluiting bij andere thema’s waarvoor informatie-uitwisseling tussen de genoemde partners cruciaal is. We denken dan bijvoorbeeld aan de problematiek van radicalisering, goed beseffend dat de finaliteit in die context – maatschappelijke veiligheid – niet zomaar kan worden getransponeerd naar die van intrafamiliaal geweld en kindermishandeling. Concreet zullen we focussen op de modaliteiten voor het werken met de instrumenten risico-inschatting, casusoverleg en casuscoördinatie. Zo vinden de werkingsprincipes van de experimenten van enkele jaren geleden, het protocol van moed en CO3, hun weg in de jeugdhulp.
Wanneer risico-inschatting – tijdelijke en gerichte informatie-uitwisseling tussen hulpverlening, politie en parket in acute situaties van intra-familiaal geweld en/of kindermishandeling – niet volstaat, kan casusoverleg worden ingezet. Dit instrument impliceert periodiek overleg dat in welomschreven omstandigheden kan worden aangevraagd door hulpverleners en parketmagistraten met het oog op een gezamenlijke bespreking van een chronische situatie van kindermishandeling en/of intrafamiliaal geweld. In laatste instantie komt dan casuscoördinatie in beeld. Deze aanpak is een specifieke manier van multidisciplinaire samenwerking, waarbij de betrokken actoren structureel en casusgericht samenwerken en de uitvoering van hun taken, met oog voor eenzelfde doelstelling op elkaar afstemmen.
Los van de drie beschreven instrumenten zetten we verder in op informatie en sensibilisering over wat op vandaag al mogelijk is binnen de bestaande regelgeving van het beroepsgeheim. We willen de handvatten en methodieken voor risico-taxatie in onze sectoren verfijnen en uitbouwen, en waar mogelijk afstemmen op deze van Justitie en politie.
Minister, ik probeer uit de vele informatie dat stukje antwoord te puren waar ik specifiek naar vroeg. Ik heb begrepen dat u pogingen zult ondernemen om de begrippen wat duidelijker te omschrijven en dat u zult trachten te komen tot een soort eenvormigheid binnen het landschap over de manier waarop die begrippen worden ingevuld en toegepast, zowel aan de kant van de hulpverlener die de vrijwilligheid moet inschatten van de medewerking van de opvoeders bij verontrustende opvoedingssituaties, als aan de kant van het OCJ, het VK, de gemandateerde voorziening voor het eventuele vervolg dat daaraan wordt gegeven. Als ik dat juist heb begrepen, wil ik u daarvoor danken. Ik zal dat verder opvolgen. Het is belangrijk dat hulpverleners zeer goed weten wat de meest zinvolle manier van handelen is in situaties waarbij de integriteit van het kind te allen tijde voorop moet staan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige toelichting. Deze thematiek is hier vorig jaar tijdens de hoorzittingen naar aanleiding van één jaar decreet Integrale Jeugdhulp meermaals aan bod gekomen. Ik denk dat het ons allemaal een beetje heeft verontrust te horen op welke manier de terminologie rond vrijwilligheid werd geïnterpreteerd. Zoals u terecht zei, staat vrijwilligheid niet gelijk met vrijblijvendheid. Veiligheid van kinderen en jongeren moet absoluut voorop staan. We hebben dat element meegenomen in de resolutie die we ter afsluiting van de hoorzittingen hebben aangenomen. We vroegen uitdrukkelijk om “de invulling van vrijwilligheid niet dusdanig te laten oprekken dat de integriteit van kinderen en jongeren hieraan ondergeschikt wordt.”
Ik heb begrepen dat u op velerlei domeinen, maar zeker ook via de bepalingen in het Mozaïekdecreet, een oplossing zult aanreiken. Dat is ook nodig, want op de veiligheid van kinderen en jongeren mogen we niet toegeven.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik vond uw antwoord heel uitgebreid en zal elk element becommentariëren. Het was ook een heel goede vraag van mevrouw Van den Bossche.
Als minister reikte u een aantal handvatten aan, zoals mevrouw Van den Bossche ook vroeg. Ik ben blij met het Mozaïekdecreet waarin zal worden geëxpliciteerd dat vrijwillige hulpverlening niet betekent dat het niet kan escaleren. Dit zal iets blijven dat altijd zal neerkomen op de inschatting die gemaakt wordt, meestal door een team van hulpverleners. Daarom is het heel goed dat er ingezet wordt op competentieverrijkende cursussen voor iedereen die in de hulpverlening werkt en die moeilijke beslissingen moet nemen. Als beleidsmakers kunnen we niet veel meer doen dan dat aanreiken en hopen op competente mensen die veel met gezond verstand die inschatting maken, zolang onze regels duidelijk zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.