Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, vorige week zette u, naar aanleiding van een symposium dat in het Vlaams Parlement georganiseerd werd door de kinderrechtencommissaris, een aantal zaken op een rij. De jeugdhulpsector in Vlaanderen kreeg in 2014 een grondige hervorming met het decreet Integrale Jeugdhulp. Zopas is al gezegd dat we daarover hoorzittingen hebben gehouden in deze commissie en een resolutie hebben aangenomen.
Op 10 maart 2016 stelde u uw nieuw plan voor de jeugdhulp in Vlaanderen voor: Jeugdhulp 2.0. Dat plan gaat heel breed, van het vroegtijdig opsporen van mogelijke psychische en andere problemen tot nadenken over het toekomstig Vlaamse jeugdsanctierecht. De jeugdhulp in Vlaanderen kent al langer een tekort aan opvangcapaciteit. De vraag is vaak groter dan het aanbod. Om daarop in te spelen werden eerder al capaciteitsmaatregelen genomen, zoals extra modules contextbegeleiding en extra capaciteit voor meisjes in gemeenschapsinstelling De Zande. Maar naast die eerder afgesproken investeringen wilt u ook nog dit jaar de wachtlijst van infrastructuurinvesteringen in de jeugdhulp wegwerken. Dat zou neerkomen op een investering van bijna 22 miljoen euro.
Ook zal worden ingezet op administratieve vereenvoudiging. De procedure voor het veelbesproken digitale A-document wordt verder gebruiksvriendelijk gemaakt, vereenvoudigd en versneld. De kinderziektes zouden verdwijnen. Betere afspraken moeten ook voorkomen dat een kind of jongere tussen twee stoelen valt of van het kastje naar de muur wordt gestuurd. U denkt ook aan specifieke netwerken voor wanneer er bijvoorbeeld overbruggingshulp nodig is. Die netwerken zouden daarvoor een financiële incentive krijgen.
Tot slot kan de aansturing vanuit de overheid beter, of toch minder versnipperd. Op langere termijn wilt u dat heel de jeugdhulp wordt aangestuurd vanuit één Vlaams agentschap. Als eerste tussenstap wilt u de verantwoordelijken van Kind & Gezin, Jongerenwelzijn en het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) samenbrengen in een stuurgroep.
Het is goed dat u alles op een rij zette en dat het geen nieuw plan is. Er is sprake van één programmatie voor jeugdhulp, zodat we ook tot een goede regionale spreiding komen. U gaat op lange termijn follow-uponderzoek doen, en daar ben ik zeer tevreden mee.
Mijn eerste vraag is heel concreet: wat is de stand van zaken met betrekking tot het A-document? We zouden de complexiteit ervan reduceren. Er zou gewerkt worden met een Hackaton. Wat is de stand van zaken? Volgens de resolutie die we aan de Vlaamse Regering hadden gericht, moest er eigenlijk op 1 februari al gerapporteerd worden. Ik zie dat de timing nu wel een beetje opschuift: er wordt over dit jaar gesproken en niet meer over begin van dit jaar.
Hoe ziet u de netwerken binnen de Jeugdhulp? Zijn dat bestaande netwerken of zult u nieuwe oprichten? Welk bedrag is daarmee gemoeid? Wat is de financiële incentive waarover wordt gesproken? Zijn er nog stappen gepland? Wat is het traject waarin u naar zo één aansturing wil gaan van alles wat met Jeugdhulp heeft te maken? U kondigt een stuurgroep aan, maar wat zit er in de pijplijn? Wat zijn de mijlpalen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De idee om via een creatieve, innoverende aanpak het A-document te vereenvoudigen, is natuurlijk een goed idee. We komen hier straks op terug. Ik wil toch eerst een aantal aanvullingen te maken. Als we het hebben over het A-document, dan hebben we het over één systeem dat toegang geeft tot de meest ingrijpende hulp voor kinderen en jongeren. We moeten dit systeem natuurlijk continu vereenvoudigen en verzoenen met een jeugdhulp waarin flexibel inzetbaar aanbod een belangrijke verworvenheid is. Maar de keuze om ook vanuit het perspectief van de cliënt te evolueren naar één systeem dat transparant is en vooral vermijdt dat informatie telkens opnieuw moet worden opgevraagd, is geen keuze die we zomaar overboord kunnen gooien.
Daarom is het ook belangrijk de al gerealiseerde vereenvoudigingen te evolueren. Sinds 1 januari worden alle A-documenten die worden aangeleverd door alle erkende multidisciplinaire teams (MDT’s), beschouwd als consensusdossiers. Dat verhoogt de snelheid waarmee aanvragen kunnen worden goedgekeurd aanzienlijk. Dit is nu ongeveer twee maanden in werking. We moeten zien of dit al leidt tot andere signalen vanuit het werkveld, in eerste instantie vanuit de multidisciplinaire teams, die het overgrote deel van de A-documenten invullen.
Daarnaast werd ook verduidelijkt wie precies bij het aanvragen van hulp zijn akkoord moet geven, en door te veronderstellen dat de cliënt akkoord gaat bij bevestigingen, moeten die niet langer uitdrukkelijk gegeven worden. Ook is INSISTO nu ook voor een aantal beroepsgroepen zoals kinder- en jeugdpsychiaters toegankelijk. Een belangrijke wijziging bestaat erin dat alle aanmelders nu samen aan een A-document kunnen werken in de ontwerpfase wanneer de cliënt akkoord gaat.
Eind maart 2016, dus nog deze maand, worden nog een aantal vereenvoudigingen in INSISTO doorgevoerd. Zo zullen verschillende tekstvelden worden samengevoegd waardoor de fragmentatie van de informatie afneemt en het aantal verplichte velden aanzienlijk vermindert. We moeten ook in 2016 bekijken wat de impact is van het evalueren van het aantal typemodules op de gebruiksvriendelijkheid van het A-document. Na het intensief gebruik van de typemodules in de toegangspoort en de typemodules rechtstreeks toegankelijke hulp in rechtstreeks contact met de cliënten gedurende de voorbije twee jaar, kunnen sommige sectorale typemodules die naar eenzelfde type hulpaanbod verwijzen, worden samengevoegd tot intersectorale typemodules. Deze en andere acties met betrekking tot de modules kunnen de samenwerking van diensten en het gecombineerd inzetten van jeugdhulp in verschillende sectoren vereenvoudigen en dus faciliteren, zoals in de resolutie gevraagd. Immers, naast de gebruiksvriendelijkheid van het A-document zelf, is het even belangrijk ook kritisch te kijken of er winst kan worden gemaakt in het flexibel omgaan met modules.
Komen we dan tot de Hackathon. U zult gemerkt hebben dat deze actie ook expliciet is opgenomen in de stand van zaken die vorige week is voorgesteld. We geven het gebruik ervan een plaats in de vereenvoudiging van de documenten en applicaties die worden gebruikt binnen de jeugdhulp. Voor alle duidelijkheid, de Hackathon zien we in deze als een creatieve aanbestedingsprocedure, om gebruiksvriendelijke toepassingen binnen de jeugdhulp mogelijk te maken.
Na gesprekken met onder andere Digipolis heeft het agentschap Jongerenwelzijn de aanpak van de Hackathon ingevoegd in een lopende opdracht rond de verbeteracties in het kader van het IT-landschap in de jeugdhulp. Momenteel is een externe consultant, namelijk PricewaterhouseCoopers, sinds januari bezig om het applicatielandschap van de integrale jeugdhulp in kaart te brengen met als bedoeling essentiële ingrepen voor verbetering te formuleren. Dit is belangrijk. Het betekent dat een externe consultant zich momenteel ook mee buigt om vanuit die expertise die vereenvoudiging te onderbouwen. Dat houdt in dat er in de periode januari-maart verschillende werksessies worden gehouden met het oog op de verbetering van de gehanteerde informaticasystemen binnen de jeugdhulp, zoals DOMINO, INSISTO, maar ook applicaties bij externe partners zoals het CLB en Kind en Gezin. Vanaf half maart tot en met mei zal de consultant alle bevindingen oplijsten in verbeteracties. Hierbij is ook expliciet de vraag gesteld om de effectiviteit en de rentabiliteit van het werken met een Hackathon op te nemen. We zullen daar dus over anderhalve maand meer zicht op hebben.
Parallel daarmee wordt bij andere partners in de overheidscontext gekeken naar best practices en ervaringen met informatiesystemen die snel veranderende processen in grote samenwerkingsverbanden ondersteunen. Hierbij gaat ook aandacht naar de mogelijkheden om via externe partijen te verkennen of ‘apps’ ontwikkeld kunnen worden op maat van diverse gebruikersgroepen, het aspect van beveiliging van ‘apps’ in functie van persoonsgegevens en marktverkenning naar externen met ervaring van Hackathons in overheidscontext.
In Jeugdhulp 2.0 wint het regionale karakter verder aan belang. Immers, de gedeelde verantwoordelijkheid, de gedeelde hulp en samen kansen creëren voor kinderen en jongeren gebeurt in fine rondom de cliënt.
De IROJ’s (Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp) krijgen meer slagkracht. De netwerken kinderen en jongeren in geestelijke gezondheidszorg en de netwerken crisisjeugdhulp onderschrijven het belang ervan. Netwerken creëren is geen doel op zich, het installeren van continuïteit wel. Het is aan elke regio om te kijken wat kan, om aan te sluiten bij bestaande netwerken of netwerken nieuw leven in te blazen of nieuwe casusgebonden of tijdelijke netwerken te creëren, zolang het maar antwoord biedt op de vraag.
De regionale netwerkaanpak willen we faciliteren en ondersteunen. Dit zal zowel geldelijk als personeelsmatig gebeuren. De omvang van de personele ondersteuning zal worden bekeken in het licht van het overnemen van de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincies. De omvang van de geldelijke ondersteuning zal worden bekeken, bijvoorbeeld door het toekennen van een werkingsbudget aan regionale overlegplatfora.
We voorzien voor de gewijzigde governance in een dubbel spoor. Enerzijds, in een eerste fase en op de heel korte termijn, nemen Jongerenwelzijn, Kind en Gezin en het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin het voortouw op het managementniveau. We verwachten van dit orgaan een performante uitvoering en uitrol van het actieplan. Het managementniveau wordt ondersteund door een gerationaliseerde gemengde stuurgroep, waarin de verschillende sectoren en de gebruikers vertegenwoordigd zijn, die het beleid adviseert.
Anderzijds willen we de transitie maken naar één agentschap dat de jeugdhulp in Vlaanderen en Brussel aanstuurt. Op die manier zullen we een coherenter, geïntegreerder en krachtdadiger beleid kunnen voeren. Het spreekt vanzelf dat dit een omvangrijke transitie is die mensen en middelen in één agentschap inkantelt. We grijpen deze beweging aan om instrumenten inzake erkenning en subsidiëring en de inhoud van het zorgaanbod beter af te stemmen.
We willen deze transitie zorgzaam uitvoeren en plannen de realisatie ervan dan ook op een langere termijn. We verwachten van het nieuwe sturende managementniveau dat het ook deze transitie voorbereidt. Daarnaast zorgen we ook voor een heldere pendant op niveau van advisering. Het is evident dat we ook evolueren naar één adviesorgaan voor de jeugdhulp in Vlaanderen. We doen dit door de uitbreiding van het Raadgevend Comité Jongerenwelzijn en verwachten ook hier een duidelijker en krachtiger optreden.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik heb al gezegd dat er heel wat goede facetten opgenomen zijn in Jeugdhulp 2.0, maar uw antwoord roept bijkomende vragen op.
De eerste heeft betrekking op governance. Ik keur het goed dat wordt gemikt op één aansturing, maar de interimuitvoering stemt me bezorgd. U spreekt over een stuurgroep, bestaande uit Jongerenwelzijn, Kind en Gezin en het departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Wie is er de baas? Uiteraard bent u dat, maar wie van de drie moet ik aanspreken als er iets misgaat? Hoe is de hiërarchie en de relatie tussen deze drie? Ik vrees immers dat op deze manier heel wat tussen de mazen van het net kan vallen.
De tweede slaat op de opdracht aan PwC. Kunnen we daarin inzage krijgen? Dat zou onze opvolging ervan vergemakkelijken. Ik heb immers begrepen dat die opdracht veel ruimer is dan het IT-gedeelte en dat ook wordt gekeken naar de structuren en de processen.
Tot slot heb ik enkele kleinere vragen. Ten eerste, in het document Jeugdhulp 2.0 lees ik dat meer zal worden ingezet op pleegzorg. Dat klinkt mij altijd als muziek in de oren, maar ik begrijp niet goed wat u bedoelt met de zin dat u ook zult onderzoeken hoe bedrijven erbij kunnen worden betrokken.
Ten tweede, het aanbod aan jongvolwassenen. Gisteren vond een symposium plaats over nazorg op Europees niveau en wat jongvolwassenen daarrond kunnen doen. Met betrekking tot ‘aftercare’ werd het Iers voorbeeld voorgesteld, evenals de inschrijving van een recht op nazorg. Hoe staat u daar tegenover? Het gaat immers over kinderen die volgens mij meestal veel te vroeg worden losgelaten. Wat is de link tussen het symposium en uw plannen?
Ten derde, de intersectorale registraties. Ik ben het daarmee eens, maar kunt u enige toelichting geven bij de praktijk?
Ten vierde, voor deze vraag verwijs ik naar de resolutie met betrekking tot integrale jeugdhulp van vorig jaar. Daarin lees ik dat het aantal modules moet worden vereenvoudigd en verminderd in aantal. In de resolutie werd gevraagd om tegen 1 april 2016 een rapport voor te leggen aan het parlement. In het plan dat u vorige week hebt bekendgemaakt, is sprake van 2016. Zult u ons op 1 april een rapport voorleggen? Ik vind het goed dat allerlei acties worden opgezet, maar u begrijpt dat het parlement probeert toe te zien op de timing, zodat ze zo snel mogelijk zichtbaar zijn op de werkvloer.
Dat is toch een fameuze verschuiving van de timing. Wij hadden in de resolutie gevraagd om tegen februari 2016 met een rapport over alle vereenvoudigingen te komen. Nu wordt, in het document dat u vorige week hebt bekendgemaakt, het A-document voorzien tegen eind 2017. Dat is natuurlijk iets waarvoor wij blijvend aandacht zullen hebben, om die dingen snel op het terrein goed geïmplementeerd te krijgen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Toen we hier in de vorige legislatuur het decreet Integrale Jeugdhulp heel uitvoerig bespraken, wisten we dat er een enorme transitie stond te gebeuren, die zich niet zomaar zou voltrekken. We waren er ons allemaal van bewust dat er wellicht een aantal bijsturingen nodig zouden zijn, zaken die de praktijk zou uitwijzen. Dat is zo gebeurd. We hebben vorig jaar tijdens de hoorzittingen heel wat elementen gehoord. Die hebben geleid tot die heel uitvoerige resolutie, die we net voor het zomerreces hebben goedgekeurd. Daarvan ga ik nu niet alle punten overlopen, want dat zou ons ontzettend ver leiden.
Vorige week hebben we dan Jeugdhulp 2.0 gekregen. Minister, in dat document concretiseert u een aantal elementen uit de resolutie. Dat betekent natuurlijk niet dat er ondertussen geen werk zou zijn gemaakt van een aantal dingen uit die resolutie. Ik verwijs naar wat u daarnet hebt gezegd over de gevolgen van aanmeldingen via de MDT’s.
Op de studiedag vorige week die werd georganiseerd door het Kinderrechtencommissariaat, hebben we allemaal geleerd dat ook jongeren zelf en ouders ons ontzettend veel kunnen leren over hoe jeugdhulp eigenlijk het best verloopt. We hadden dat trouwens al hier kunnen vaststellen. Ik lees in Jeugdhulp 2.0 dat er zal worden gezorgd voor een verankering van de cliënten- en ouderorganisaties in de jeugdhulp. Wij hebben daarover zeer recent een conceptnota ingediend.
Ook een element zijn de vertrouwenspersonen. Dat was een van de pijnpunten die hier naar voren kwamen tijdens de hoorzittingen. De figuur van de vertrouwenspersoon is te weinig bekend. Te weinig jongeren doen er een beroep op. Minister, u hebt gezegd dat u werk gaat maken van een poule van vertrouwenspersonen. Ik denk dat dat absoluut nodig is. Kunt u daar meer concrete informatie over geven? Hoe zal dat gebeuren? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat elke jongere er een beroep op kan doen?
De heer Parys verwees al heel terecht naar de overgang van 16-18 jaar naar volwassenheid. Gisteren was een rustige dag, met een oproep naar een traject of een nazorgplan voor iedereen die uitstroomt uit de jeugdhulp. Vorige week hebben we toch nog eens die oproep gehoord van die jongere van Cachet. Het zal voor iedereen duidelijk zijn dat dit niet evident is voor een jongere van 16, 17, 18 jaar, om dan helemaal op eigen benen te staan. De cesuur tussen in de jeugdhulp opgenomen zijn en zelfstandigheid is vaak heel groot. Dat stelt jongeren voor een aantal problemen. Ik pleit ervoor dat we daar zeker altijd voldoende aandacht voor blijven hebben.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mijnheer Parys, die aanpassing van het A-document zal niet op zich laten wachten tot in 2017. Ik heb u een lijst gegeven van de dingen die gaan gebeuren: de velden die verdwijnen, diegenen die geaccepteerd worden zonder problemen, enzovoort. Maar het is wel waar dat we wetenschappelijk laten bekijken of dat document kwalitatief de juiste vragen stelt. We weten dat er voor de minderjarige nog een persoonsvolgend financieringssysteem bijkomt, in de sector minderjarigen met een handicap. Er zijn redenen om dat document ook vanuit dat perspectief te bekijken. Dat is een tweede golf die komt. Maar het is niet zo dat dat document onaangeroerd blijft tot het einde van 2017. Ik heb een aantal dingen uit die timing gezegd.
PricewaterhouseCoopers heeft een ICT-analyse gemaakt, zowel van de huidige applicaties die worden gebruikt als van de interfaces tussen al die applicaties, de processen die door die applicaties worden ondersteund en de data die doorheen de verschillende applicaties stromen. Ik kan u dat bezorgen. Dat maakt deel uit van de openbaarheid van bestuur. Het is niet een grote oefening om die hele structuur te analyseren.
Wat betreft die governance begrijp ik uw frustratie. We worstelen daar ook al een tijd mee. Hoe kun je ervoor zorgen dat de centrumzoekende krachten in het management voldoende groot zijn? Het managementcomité wordt voorgezeten door de leidend ambtenaren van het Agentschap Jongerenwelzijn. Dat is wel duidelijk. We zullen het zo organiseren dat er elke maand wordt vergaderd door het managementcomité en het kabinet. Het wordt door mij voorgezeten omdat ik ervaar dat we daar de verwachtingen van de overheid, zeg maar het parlement en de regering, voldoende duidelijk naar voren moeten blijven schuiven.
Ik heb de indruk dat dit bij onze leidend ambtenaar absoluut de intentie is. De idee dat dit misschien ook moet leiden tot een hertekening van onze eigen organisatie op het niveau van de WVG-agentschappen en het departement, is eigenlijk ontstaan nadat we in september met alle betrokkenen een hele dag hebben doorgepraat over integrale jeugdhulp. Op het einde was er het collectief inzicht dat dit ook zijn consequenties moet hebben in de manier waarop we onszelf organiseren. Ik ben er gerust in dat dit belangrijke stappen vooruit kunnen zijn. Het feit dat we het raadgevend comité ook zullen aanpassen aan de actieradius van de integrale jeugdhulp, kan ons misschien ook helpen. De grote oefening moet worden gemaakt. Die is niet eenvoudig, maar het feit dat ik het al met zoveel woorden kan zeggen en dat dit gedragen wordt door de beleidsraad van WVG, illustreert dat er intern voldoende voortschrijdend inzicht is om op dat spoor verder te gaan.
Inzake pleegzorg zijn er nog twee aandachtspunten. De verwijzing naar de bedrijven heeft te maken met een nieuwe manier om ook geïnteresseerde kandidaat-pleegouders te bereiken. Het is soms interessant om mensen die in de pleegzorg zijn gestapt, daarvan getuigenis te laten geven omdat dit bepaalde mensen kan aanspreken en motiveren.
Dan kom ik tot het punt van de registraties en het jaarverslag dat van integrale jeugdhulp moet worden opgemaakt. Dat zullen we nu voor de tweede keer hebben en het zal waarschijnlijk nog enkele jaren een work in progress zijn alvorens alles is gestabiliseerd en met elkaar kan worden vergeleken. Ik hoop dat we ook een beeld kunnen krijgen van de werking van de pleegzorgdiensten. Dat zijn organisaties die een aantal jaren geleden door een verplichte fusie in traject zijn gegaan. Dat zal behoorlijk wat inspanningen van eenieder hebben gevraagd. Het is belangrijk om na te gaan in welke fase de verschillende betrokken diensten zich nu bevinden. Ik ga ervan uit dat we daar ook al iets van kunnen zien in het volgende jaarverslag. Er wordt vaak iets vergeten als het gaat over aanbod: de uitbreiding van de pleegzorg is iets dat in de begroting altijd wordt gehonoreerd.
Inzake de aftercare en het Europese programma signaleer ik dat ons Agentschap Jongerenwelzijn daar in de lead zit. Vlaanderen heeft het Europees netwerk mee getrokken. Veel van die aanbevelingen zijn terug te vinden in de integrale jeugdhulp. Het is natuurlijk niet toevallig dat we vorige week hebben aangestipt dat die transitie naar volwassenheid en jongvolwassenheid ook voor ons een punt is. Een van de grote aanbevelingen die wordt gedaan, is om daar vanaf de leeftijd van 16 jaar oog voor te hebben en dat dit niet op het einde plots aan de orde wordt gesteld. De aanbevelingen verwijzen naar het klassieke arsenaal en dat er intersectoraal in de hulpverlening, werk en onderwijs ook een aantal zaken moeten kunnen worden aangereikt. Die intersectorale registratie heeft alles te maken met het jaarverslag. We zouden stilaan moeten proberen om onze data voldoende te aggregeren en intersectoraal definities te maken. Dat zal nu al beter zijn, maar toch niet voor 100 procent. Het zal een tijd duren.
Wat betreft het rapport over de modules, is het voor mij om het even. Het is mijn aanvoelen dat het misschien nog iets te vroeg is om daar echt een heel concreet rapport over te kunnen neerleggen. Als u echt de stand van zaken wilt kennen, dan moet dat rapport worden opgemaakt. We zijn er ons wel van bewust dat daarop moet worden doorgewerkt. Of het op 1 april voldoende vergevorderd zal zijn om er iets aan te hebben, betwijfel ik. Ik denk dat men wat meer tijd nodig zal hebben, maar we kunnen checken waar we staan.
Voor de vertegenwoordiging van de cliënt en de ouders is er gesproken over een forum. Voor ons is dat absoluut een weg te gaan omdat de vertegenwoordiging in de stuurgroep niet zo evident is voor de betrokkenen. Er zijn nogal wat verwachtingen. Misschien is er een andere en betere manier.
Ik wil nog iets zeggen over de vertrouwenspersonen en de pool voor het cliëntoverleg. Het concept van vertrouwenspersonen is iets heel informeels. Je kunt dat niet goed vatten. Het is wel de bedoeling om meer toegankelijke informatie te organiseren over wat kan, wat er wordt verwacht en de deontologische randvoorwaarden. Er moet een veel consistenter verhaal worden gemaakt van de communicatie van integrale jeugdhulp over de vertrouwenspersonen, de beschikbare mensen voor bemiddeling en cliëntenoverleg en een aantal andere zaken. Eigenlijk zou dat moeten gebeuren met één huisstijl. Er is nu opdracht gegeven om dit te inventariseren en na te gaan hoe dit op een structurele manier in een communicatiebeleid kan worden gevat.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, het is goed dat er plannen worden gemaakt en dat ze in uitvoering zijn. We zullen daar zeker op toekijken.
Wat betreft de problematiek van de jongvolwassenen, probeert men in Leuven al een aantal jaren om de overgang vlot te laten lopen.
De mensen die daarover spreken, zijn vaak heel eerlijk. Ze zeggen dat het in de praktijk wel lukt als de directeurs van de voorzieningen, de centra algemeen welzijnswerk enzovoort met elkaar praten en samen zitten. Maar als je kijkt naar wat er echt gebeurt, merk je dat het tot nu toe geen gigantisch succes is. Die hulpverleners hebben natuurlijk altijd een heel andere ingesteldheid. De ene werkt aanklampend en de andere vindt dat er, gezien de volwassenheid die er is in de hulpverlening, te veel wordt gepamperd.
Dat is een heel moeilijk probleem, waarover we het hier zeker nog zullen hebben. We kunnen daar niet genoeg aandacht aan besteden. Ik kijk er dus naar uit om daarover nog discussies te voeren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.