Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, een aantal jaren geleden, op 1 september 2014, is men begonnen met het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO) naar de ontwikkeling van een studiekostmonitor, onder het promotorschap van professor Ides Nicaise van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA). Qua doelstelling van dit project werd het volgende gesteld: “Om te garanderen dat instrumenten van studiefinanciering – en wat ons betreft ook de instrumenten voor kostenbeheersing – voldoende afgestemd dienen te blijven op de werkelijke studiekosten, is het dan ook noodzakelijk om regelmatig een betrouwbare schatting van de studiekosten te maken. Met het oog op een dergelijke meting zullen in dit onderzoek voor de diverse onderwijsniveaus aangepaste instrumenten worden ontwikkeld, getest en gevalideerd. Daarnaast zullen ook voorstellen m.b.t. de dataverzameling en verwerking worden gedaan.”
Minister, de oplevering van dat project was voorzien voor 31 januari 2016. Hebt u al een zicht op de resultaten van dat onderzoek, meer bepaald op de ontwikkelde monitor en de concrete kosten op de verscheidene niveaus? Bent u bereid de resultaten van die studie te gebruiken voor een grondige analyse van de kostenstructuur, en dus ook van de kostenbeheersing, en met betrekking tot het invoeren van een maximumfactuur in de eerste graad van het secundair onderwijs?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, u blijft op hetzelfde hameren, maar u bent een beetje te vroeg. Ik zei het u daarnet al, toen u voorzitter was. Het onderzoek naar de ontwikkeling van een studiekostenmonitor, onder het promotorschap van professor Ides Nicaise, is begonnen op 1 oktober 2014 en eindigt op 29 februari 2016. Dat is zo bepaald. Dat kan dus niet vóór 29 februari bij mij terechtkomen. Dan moeten we daarover nog eens grondig van gedachten wisselen en bekijken of er nog iets moet worden aangevuld.
Op basis van dat onderzoek krijgt men een instrumentarium en een methode aangereikt die toelaat om de studiekosten voor de diverse onderwijsniveaus in Vlaanderen in kaart te brengen en te monitoren. Het onderzoek zal dus nog geen informatie bevatten over alle studiekosten zelf. Je ziet dat ook in het onderzoeksopzet. Wel zal het de methode aanreiken om dat te doen. Als we die monitor hebben, dan zullen we er dus sowieso nog allerlei dingen moeten instoppen. Ik heb dat echter niet besteld om er niets mee te doen. Ik denk trouwens dat heel veel scholen, los van de maximumfactuur, ook wel zitten te wachten op zo’n instrument. Voor de overheid en ook voor het parlement is het zeer interessant om te kunnen bekijken wat nu de geobjectiveerde kostprijs van een bepaalde studierichting is, om daar inzicht in te kunnen krijgen. Zo kunnen we ook, als er klachten komen van ouders die zich afvragen hoe het komt dat dezelfde studierichting op de ene plaats veel meer kost dan op de andere, de mysteries ter zake ontsluieren.
In de afname van de studiekostenmonitor wordt voorzien in de oproep voor het toekomstige steunpunt voor beleidsgericht onderwijsonderzoek, dat op 1 juli 2016 van start moet gaan. We zullen bekijken hoe snel we dan de planning kunnen maken om dat allemaal ingevuld te krijgen. Ik hoop u daar begin maart dus wat meer duidelijkheid over te kunnen verschaffen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, beter te vroeg dan te laat, maar we kijken uiteraard vol verwachting uit naar de oplevering van die studie. De besparingen in ons onderwijs laten zich immers steeds meer voelen bij de scholen. In 2015 lagen de investeringen per leerling in het gewoon secundair onderwijs 117 euro lager dan in 2014. Die besparing volgde op het plan waarbij de investering per leerling in het gewoon secundair onderwijs tussen 2010 en 2014 net met 474 euro was toegenomen. Je ziet dus een knik naar beneden. Daarmee prijken we toch niet op een benijdenswaardige plaats in de ranking van de Europese Commissie. Qua groei van onderwijsinvesteringen staan we op de 24e plaats, van 28 EU-landen, infrastructuurinvesteringen niet meegerekend.
We zitten natuurlijk al hoog. We hebben een goede omkadering. U weet echter dat de uitdagingen in ons onderwijs zeer groot zijn. Inzake extra investeringen voor zowel werking als omkadering bengelen we dus op de 24e plaats.
Minister, u weet ook dat scholen nog steeds zeer beducht zijn voor de gelijke basistoelage voor elk kind. Mocht die worden toegepast, zoals in het regeerakkoord staat, en we hopen van harte dat dit niet zal gebeuren, dan zou die een zeer grote besparing inhouden voor scholen met een groter aandeel aan kansarme jongeren.
In de praktijk zien we dat scholen, om de besparingen te rechtvaardigen, almaar vaker een appel doen aan het engagement van ouders, van stakeholders in de school, door middel van eetfestijnen, schoolfeesten, koekenverkoop, wafelenbak. OESO-onderzoek wijst erop dat die kloof tussen kansrijkere en kansarme scholen door dat soort fundraisingacties alleen maar zal vergroten. Dat hoeft ook niet te verbazen. Dat stemt overeen met ieders ‘gut feeling’. Scholen zouden daar dus uiteraard niet afhankelijk van mogen zijn.
We hebben al eens een voorstel gedaan om de maximumfactuur in te voeren. U weet dat we daar in de bredere eerste graad en het hervormde secundair onderwijs uiteraard meer mogelijkheden voor hebben. We willen u ook al een voorstel aanreiken om met betrekking tot die maximumfactuur ook al een opstap naar financiering te kunnen doen. Dankzij de staatshervorming komt de federale schoolpremie over naar Vlaanderen, met bijhorende middelen. Wij pleiten ervoor om voor de keuze voor de invoering van de maximumfactuur in de bredere eerste graad in het secundair onderwijs die middelen te reserveren die via de federale schoolpremie naar Vlaanderen zijn overgekomen. Voor 2015 bedroeg het totaalbudget voor die schoolpremie bijna 80 miljoen euro. Dat lijkt ons alvast toch al een serieuze mogelijkheid te bieden voor die eerste graad van het secundair onderwijs, waar we toch kinderen nog extra willen ondersteunen, ook om goed te oriënteren en heel beslagen de juiste keuzes te maken, en ook opdat ouders niet op basis van schoolfacturen zouden kiezen naar welke richting en welke school ze hun kinderen oriënteren. We zouden via die maximumfactuur dat instrumentarium kunnen aanwenden om gelijke kansen te waarborgen qua school- en studiekeuze.
Minister, u weet dat we niet alleen staan wat dat pleidooi betreft. Het Kinderrechtencommissariaat, het gemeenschapsonderwijs, het Netwerk Tegen Armoede, de Gezinsbond – en ik denk ook u zelf – hebben al aangegeven dat genegen te zijn. Ik zou graag vernemen wat de stand van zaken is op dat punt, en of u ter zake actie onderneemt.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, wij kijken natuurlijk ook uit naar de resultaten van die studie, maar ik zou toch ook enigszins willen waarschuwen. Toen we een paar weken geleden spraken over capaciteitsproblemen en -tekorten in klaslokalen, moesten we op de eerste plaats het geld daarvoor gebruiken.
Nu hoor ik van de sp.a dat we ons geld weer moeten investeren in de maximumfactuur. Met de invoering van de maximumfactuur zijn we de scholen tegemoet getreden. Dat betekende voor ons een bijkomende kost van 100 miljoen euro. De vraag is in hoeverre we dat in het secundair onderwijs op dit moment ook kunnen doen. We willen dat natuurlijk met open vizier bekijken, maar het is vooral belangrijk dat ouders op een transparante manier inzage hebben in hun schoolrekening, dat er mogelijkheden zijn tot gespreide betalingen, dat de kosten verantwoord zijn. Ik denk dat de meeste scholen daar ook op een correcte manier mee omgaan en er ook correct in investeren.
Er zijn in het secundair onderwijs ook wel verschillen in richtingen – ik spreek dan vooral over de tweede en de derde graad – die een aantal kosten genereren die het niet eenduidig maken om een maximumfactuur te kunnen hebben.
Laat ons erop toezien dat we met de maximumfactuur niet het omgekeerde bereiken, namelijk dat jongeren die van andere kansen verstoken zijn, daardoor niet in aanraking komen met een cultureel aanbod, met schoolreizen en dies meer, omdat we zulke zaken decretaal onmogelijk maken. Het zijn vaak de scholen die jongeren kansen geven die ze thuis niet krijgen.
Finaal moet elke school goede afspraken kunnen maken met de lokale OCMW’s – want we weten dat er problemen zijn, er zijn schoolrekeningen die onbetaald blijven – om op die manier een globaal beleid te voeren.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik wil even onderstrepen dat ook wat onze fractie betreft, een maximumfactuur er niet toe mag leiden dat er nog zeer weinig activiteiten ontplooid worden, zij het cultureel, sportief of andere. Het kan zeker niet de bedoeling zijn dat door een bepaald mechanisme, dat nu al in de lagere school gebruikt wordt, leerlingen die anders al weinig toegang hebben tot cultuur en sport, er nog minder hebben. Dan moeten er andere oplossingen zijn, die uiteraard betaalbaar zijn en die ervoor zorgen dat het niet opnieuw de pan uitrijst. Daarover kunnen we het allemaal eens zijn, dat schoolfacturen redelijk moeten zijn. Het organiseren van luxereizen of uitstappen aan een zeer dure prijs, dat kan niet de bedoeling zijn.
Anderzijds kan het ook niet de bedoeling zijn dat er geen uitstappen meer gemaakt worden, dat er amper nog zwemlessen zijn, dat ze geen kennis kunnen maken met musea, met toneel. Als we zien dat dat door de impact van de maximumfactuur voor sommige leerlingen heel weinig wordt, dan bloedt mijn culturele hart.
Minister Crevits heeft het woord.
Bedankt, collega’s, voor alle insteken.
Collega Gennez, u hebt natuurlijk het recht om ver uit te wijden, maar eigenlijk was uw vraag hoe het met de studiekostenmonitor zit. U hebt er heel interessante grafieken bij gehaald. Als voorzitter van de gemeenteraad in Torhout snijd ik dergelijke extra vragen onmiddellijk af, maar we zijn hier natuurlijk in het parlement. Dat is anders. (Opmerkingen)
De studiekostenmonitor moet voor mij vooral de kosten per studierichting objectiveren. Het is voor mij heel belangrijk dat dat gebeurt en dat het ook op een wetenschappelijk onderbouwde manier gebeurt, zodat de scholen niet gaan steigeren, dat men zich erin erkent en dat het werkbaar is. Dan gaan we ook de verschillen tussen studierichtingen zien. Daar werken we aan.
Wat de maximumfactuur betreft, hebt u de collega’s van N-VA en Open Vld gehoord. Er zijn wat bezorgdheden met betrekking tot het aanbod dat je moet kunnen organiseren. Ik sta daar achter. Ik heb het niet zo gemakkelijk met uw voorstel om de overgekomen schoolpremie, die geen studiebeurs is, maar onderdeel uitmaakt van de gezinsbijslag, weg te nemen bij de gezinnen en aan scholen te geven. Op die manier nemen we immers een inkomen voor een gezin weg. Ik weet dat uw partij vaak kritiek heeft op wat weggenomen wordt bij gezinnen. Ik hoor ook van het Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen dat dat bedrag niet onbelangrijk is. Je kunt erover discussiëren of dat nu de ideale situatie is, dat elk gezin met schoolgaande kinderen in Vlaanderen dat krijgt. Maar dat wegnemen bij gezinnen met kinderen, daar ben ik op het eerste gezicht niet zo’n fan van. Ik ben het er wel mee eens dat je zo’n maximumfactuur alleen maar kunt overwegen als je ettelijke miljoenen extra aan werkingsmiddelen investeert in het onderwijs.
Het meest recente onderzoek van het Rekenhof heeft aangetoond dat zeker ons secundair onderwijs zeer goed omkaderd wordt en dat er ook wel wat efficiëntiewinsten mogelijk zouden moeten zijn. We hebben inderdaad 4,5 procent werkingsmiddelen bespaard. Ik vind het niet fijn dat dat gebeurd is, maar het is een pak minder dan veel andere sectoren hebben bespaard. Je mag ook niet onderschatten dat op dit ogenblik bij heel veel scholen de btw-verlaging van 21 naar 6 procent ook een positieve hefboom is. Het betekent dat ze minder van de werkingsmiddelen moeten gebruiken om hun investeringen in infrastructuur te betalen.
Dit debat wordt vervolgd. De eerste stap van alle elementen die we vandaag hebben besproken, is de oplevering van de studiekostenmonitor, die eind deze maand in de finale fase komt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, het klopt dat mijn vraag ging over de studiekostenmonitor, maar ook de maximumfactuur kwam aan bod. Die twee zijn voor ons onlosmakelijk verbonden omdat toegankelijk onderwijs toch een belangrijke hefboom is tot emancipatie.
Ik ben het met u eens als u zegt dat er in het secundair onderwijs efficiëntiewinsten te boeken zijn. Dat zal hopelijk ook blijken bij een grondige hervorming van dat secundair onderwijs. We zullen u daar ook in steunen. De omkadering is ruim, blijkt uit het OESO-onderzoek, maar dat is vooral voor de tweede en derde graad, net omdat we daar zo veel – ook dunbevolkte – studierichtingen hebben die we moeten uitzuiveren. In die zin zijn we ruim omkaderd, maar in de eerste graad is dat veel minder het geval. Klassen van 25, 27 of 28 zijn lang geen uitzondering. Daar is de besparing van 117 euro per jongere in 2015 toch wel zwaar gevallen.
Mijnheer Van Dijck, ik ben blij dat u de invoering van de maximumfactuur met een open geest bekijkt. Tegelijk zegt u dat u toch maar een koele minnaar bent, want het kan ook perverse effecten hebben. Uiteraard zeggen wij ook dat scholenbouw evident is, maar er komen nu middelen van de federale overheid dankzij de goede staatshervorming. Ik zou het jammer vinden als we die in de algemene middelen zouden laten verdwijnen. Dan zou ik ze liever reserveren voor onderwijs en gezinsbeleid, dat onlosmakelijk met elkaar is verbonden.
Als je op studiekosten werkt en daarop inzet, dan help je heel veel gezinnen, net zij die dat het meest nodig hebben om hun budget gemakkelijker rond te krijgen. In die zin pleiten we absoluut niet om geld uit te geven dat er niet is, maar wel om het geld dat van de federale overheid komt, zeker bij onderwijs te houden, om aan studiekostenbeperking te kunnen doen.
Als er in het verleden een maximumfactuur werd ingevoerd in het kleuter- of basisonderwijs, ging dat altijd gepaard met extra werkingsmiddelen. Dat moest er ook voor zorgen dat de scholen het sportief, cultureel aanbod zouden blijven verzekeren. Hebben ze dat niet gedaan, dan is dat helaas hun eigen keuze. Ze zijn extra omkaderd. Het laatste waar dat nu nog moet gebeuren, is in het kleuteronderwijs. Daar is er nog een bijkomende investering nodig in de werking. In de eerste graad van het secundair onderwijs pleiten we voor de invoering van de maximumfactuur, en daar stellen we de opstap van de federale middelen schoolpremie voor.
Wordt ongetwijfeld vervolgd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.