Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de prefinanciering van kinderopvang door de stad Antwerpen
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, in het voorjaar 2015 wist u te vertellen dat tussen toen en 2020 er netto nog 17.500 extra kinderopvangplaatsen zouden moeten worden gecreëerd om de decretaal vastgelegde doelstelling te halen. Dat betekende concreet dat er tot 2020 elk jaar gemiddeld 3500 kinderopvangplaatsen extra moeten bijkomen. Moeilijk, zo zei u toen, maar niet onmogelijk.
Nog in 2015 trok u 7,3 miljoen euro uit voor bijkomende subsidiëring voor kinderopvang. Eind december werd dat geld verdeeld. 2604 reeds bestaande plaatsen krijgen extra subsidies, en 809 bijkomende plaatsen worden gecreëerd, waarvan iets meer dan de helft in trap 2.
809 plaatsen, minister, dat is minder dan een derde van het benodigde aantal om op schema te blijven voor 2020. En het komende jaar ziet het er nog slechter uit. In plaats van het groeipad te versnellen, zoals nodig is om aan het decreet te voldoen, tekent u voor een scherpe vertraging. In 2015 investeerde u 7,3 miljoen euro, wat ruim te weinig was, voor dit jaar zal het maar 1,9 miljoen euro zijn, of minder dan een derde van het bedrag dat vorig jaar al ruim onvoldoende bleek.
Met andere woorden, 809 extra kinderopvangplaatsen in plaats van de 3500 plaatsen die nodig zijn, en nu zoveel minder plaatsen dan de 3500 en ook minder dan de 809 die u vorige keer wist te creëren. In plaats van meer te doen, omdat u achterloopt op schema, draait u de middelen fors terug.
Minister, hoe realistisch acht u het om de doelstelling 2020 te halen, om voor elk kind dat er nood aan heeft, kinderopvang te creëren? Hoe zult u ervoor zorgen dat de 17.500 extra kinderopvangplaatsen, waarvan u zelf zei dat ze nodig waren, er ook effectief zullen komen?
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
De problematiek rond het halen van de Barcelonanorm in Antwerpen is niet nieuw. We hebben daarover recentelijk van gedachten gewisseld in de plenaire vergadering. De Barcelonanorm inzake kinderopvang bedraagt 33 plaatsen per 100 kinderen van 0 tot 3 jaar. De stad Antwerpen haalt die norm niet, momenteel is de score 28 per 100 kinderen. Eigenlijk is die norm volledig achterhaald. We werken ondertussen met de 50 procent die we willen halen tegen 2017, en zelfs 100 procent vanaf 2020.
Er is wat commotie en er bestaan verschillende interpretaties over de norm die men hanteert. Kind en Gezin werkte altijd met plaatsen op zich, maar als men de kindplaatsenratio hanteert, dan zitten we met hetzelfde gegeven. Antwerpen doet het dan beter en komt uit op 37. De stad Antwerpen bengelt daarmee onderaan het lijstje van de centrumsteden – samen met een aantal andere steden trouwens die het niet goed doen, of het nu volgens het aantal plaatsen per 100 kinderen is, of volgens de kindplaatsenratio. Denk maar aan Genk, 31 versus 40, Oostende 34 versus 43, Turnhout 35 versus 46, en dus Antwerpen helemaal onderaan met 28 plaatsen per 100 kinderen en een kindplaatsenratio van 37.
Minister, u hebt inspanningen gedaan, dat geef ik grif toe. Die inspanningen zijn op gejuich onthaald. Ik denk aan 1 miljoen euro die via Kind en Gezin is vrijgemaakt om 166 plaatsen te creëren, de omschakeling en de echt nieuwe plaatsen. Maar dat bleek ruim onvoldoende om in Antwerpen die normen te halen. Antwerpen heeft iets gedaan dat ongezien is. De stad is zeer voluntaristisch geweest en heeft voor liefst 2,6 miljoen euro aan opvangplaatsen geprefinancierd. Dat is een ongeziene inspanning. Dat moet 414 bijkomende plaatsen opleveren, deels nieuwe en deels omschakeling naar inkomensgerelateerde kinderopvang.
Om de Barcelonanorm te halen, zou de stad jaarlijks een groei van maar liefst 300 plaatsen nastreven. Dat halen we momenteel niet. Minister, bent u bekend met het feit dat de inspanningen voor Antwerpen vanuit de Vlaamse Regering momenteel helaas onvoldoende zijn om de doelstellingen te kunnen halen? Uiteraard neem ik aan dat u hiermee als vakminister bekend en vertrouwd bent. Welke plannen hebt u om hieraan te remediëren en tegemoet te komen? Met de bedoeling – die doelstelling hebt u ook in uw videoboodschap gegeven – om een inhaaloperatie te doen in Antwerpen om de historische achterstand weg te werken.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het decreet Kinderopvang van Baby’s en Peuters formuleert in artikel 3 een aantal kwantitatieve doelstellingen inzake het aantal kinderopvangplaatsen dat moet worden gerealiseerd. Tegen 2016 moet het aantal plaatsen volstaan voor minstens 50 procent van de kinderen jonger dan 3 jaar, vanaf 2020 moet er een aanbod zijn voor alle gezinnen met een behoefte aan kinderopvang, en dit binnen een afgesproken budgettair kader. Dat is de bedoeling.
Tijdens deze legislatuur voorzien we in belangrijke investeringen om de groei van het kinderopvangaanbod verder mogelijk te maken. Zowel in 2014 als 2015 zijn er nieuwe middelen voor meer gesubsidieerde plaatsen ingezet. Belangrijk is dat we daarbij niet enkel streven naar nieuwe gesubsidieerde plaatsen, maar ook naar het versterken van bestaande plaatsen door subsidies toe te kennen aan bestaande opvangplaatsen die nog geen of enkel basissubsidies hadden.
De doelstelling om in 2016 voor de helft van het aantal kinderen jonger dan 3 jaar een opvangplaats te plannen, hebben we reeds midden 2015 gehaald: op 30 juni 2015 was er voor 53,7 procent van de kinderen tot 3 jaar een kinderopvangplaats.
U weet – dat is bij de goedkeuring van het decreet en daarna bij herhaling toegelicht – dat het procentueel gebruik wordt berekend via een bepaalde methode, namelijk het aantal plaatsen per honderd kinderen – 41,7 plaatsen per honderd kinderen – vermenigvuldigd met de kindplaatsratio – 1 plaats heeft in de praktijk een kindplaatsratio van 1,29. Sinds de inwerkingtreding van het decreet is dat de manier waarop de doelstelling wordt berekend.
Met de uitbreiding die we einde 2015 hebben toegekend, is er alvast een volgende stap gezet in de richting van de doelstelling 2020. De raming dat we om deze doelstelling te halen 17.500 bijkomende plaatsen nodig hebben, is een indicatieve raming die we nu maken op basis van wat we nu kunnen voorspellen. Dit zou betekenen dat we tegen 2020 voor ongeveer 62 procent van de kinderen een kinderopvangplaats zullen hebben. Hoe groot de effectieve behoefte in 2020 zal zijn, kunnen we vandaag immers niet exact weten. Het decreet legt wat dat betreft geen vast percentage op. Bovendien zijn er nog andere factoren die een invloed kunnen hebben, onder andere het geboortecijfer dat in 2014 voor het eerst weer daalt, met 0,4 procent tegenover 2013.
Met de verdere uitbreiding van de kinderopvang zoals beslist in 2015, stijgt het percentage dus nog verder boven de doelstelling van de 50 procent. Het exacte nieuwe percentage zal eerstdaags kunnen worden berekend. We moeten hier toch ook wijzen op de inspanningen in het raam van de bijzondere cao die in 2015 6,4 miljoen euro heeft gekost; op kruissnelheid is dit 9,5 miljoen euro en daarna jaarlijks een belangrijke budgettaire inspanning. Het is vooral nodig voor de leefbaarheid van de voorzieningen op trap 2 die niet afkomstig zijn uit de vroegere erkende en gesubsidieerde sector.
Voor wat betreft de plaatsen, zijn er in totaliteit met de beslissingen in december subsidies voor 3373 plaatsen, gespreid over 212 organisatoren. Aan 2564 plaatsen werd een hogere subsidietrap toegekend, wat niet enkel de leefbaarheid van de opvang verhoogt, maar ook zorgt voor meer betaalbare opvangplaatsen voor de ouders, daar waar de plaatsen met basissubsidie worden omgeschakeld naar inkomensgerelateerde plaatsen. We konden aan 1235 bestaande plaatsen met inkomenstarief ook nog een plussubisidie toekennen waarmee we een belangrijke inspanning doen om toegankelijke kinderopvang voor de meest kwetsbare gezinnen uit te breiden. Met deze uitbreidingsronde worden ook 809 nieuwe plaatsen gecreëerd: 338 in trap 1 en 471 in trap 2, de inkomensgerelateerde plaatsen.
Hiermee realiseren we in budgettair moeilijke tijden toch een serieuze inspanning. Daarmee behalen we nu nog niet de doelstelling van 2020, maar de Vlaamse Regering zal nagaan hoe de komende jaren een budgettaire inspanning kan worden gedaan. Ik neem aan dat het intussen bekend is dat 2015 en 2016 de jaren zijn met beperkte budgettaire mogelijkheden. Voor 2017 en 2018 zullen we moeten nagaan welke stappen ons korter bij de doelstellingen brengen.
Het is belangrijk om te weten – dat mechanisme staat ook in het decreet – dat we het niet alleen zullen hebben van plaatsen die worden gecreëerd in trap 2, maar dat het ook de bedoeling is om het ondernemerschap in de kinderopvang ook een voldoende kader te bieden. Ik heb al herhaaldelijk gezegd – er zijn er onder u die dat ook al een aantal keren hebben opgemerkt – dat we nog inspanningen zullen moeten doen om toe te laten dat mensen die kwaliteitsvol maar ook op een leefbare manier willen ondernemen, daartoe het financiële kader krijgen. Dat betekent dat we hoe dan ook zullen moeten blijven investeren in de mensen die in trap 1 actief zijn of willen zijn. Daartoe moeten we, waar nodig, de regelgeving flexibeler maken om het sociaal ondernemen te faciliteren. We hebben daarover al een besluit genomen dat er hopelijk toe zal leiden dat de financiële leefbaarheid beter mogelijk wordt gemaakt. We proberen ook om geleidelijk aan de arbeidsvoorwaarden in trap 2 voor iedereen uniform te maken.
Ik besef dat hiervoor de komende jaren extra budgettaire inspanningen moeten gebeuren. Ik pleit ervoor om dat niet te beschouwen als exclusief een zaak die met grote investeringen in trap 2 moet gebeuren, maar om ook na te gaan hoe dat in trap 1 kan. Ik hoop dus dat er ook mensen zullen zijn die het initiatief nemen en blijven nemen om kinderopvang aan te bieden.
Als Vlaamse overheid hebben we een aantal engagementen aangegaan om lokale initiatieven die door een stad genomen worden om het opvangaanbod verder uit te breiden, te ondersteunen. Zo hebben we zowel met de Vlaamse Gemeenschapscommissie als met de stad Antwerpen een convenant afgesloten waardoor de opvangplaatsen die zij presubsidiëren, bij een volgende uitbreidingsronde worden overgenomen door Kind en Gezin.
Bij de recentste uitbreidingronde werd voor de grootsteden in een voorafname voorzien. Voor Antwerpen bedroeg deze voorafname 20 procent op het totale budget voor de uitbreidingen. Net omdat de nood in Antwerpen zo groot is, was deze voorafname groter dan de afgelopen jaren, een verdubbeling ten opzichte van het vorige jaar. In 2014 was er een voorafname van 10 procent. De stad Antwerpen doet, bovenop de besliste uitbreiding door Kind en Gezin, inderdaad een aanzienlijke inspanning om sneller bijkomende plaatsen te creëren.
Met het convenant engageren we ons voor maximum tweehonderd plaatsen zodra dit in de komende jaren budgettair mogelijk is. Het moet duidelijk zijn dat de stad Antwerpen prefinanciert en dat we het engagement hebben genomen om dit over te nemen, zoals in het protocol werd bedongen.
Dit is geen nieuw concept. We hebben dit ook gedaan voor de Limburgse kinderopvang, waar in 2014 en 2015 via het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) een aantal plaatsen zijn toegekend die later, in 2017, door Kind en Gezin zullen worden overgenomen. Ik herhaal dat het ook bij de VGC in Brussel een beproefde techniek is die al jaren wordt toegepast.
We proberen op die manier onze verantwoordelijkheid op te nemen om toekomstgericht de realisatie van de bijkomende plaatsen proactief mogelijk te helpen maken. Uiteraard betekent dit dat we ons er ook budgettair voor moeten engageren. Dit past in onze ambitie om in de tweede helft van de legislatuur een budget te reserveren om de uitbreiding verder mogelijk te maken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dat u een kader creëert dat ervoor kan zorgen dat er zowel inkomensgebonden als niet-inkomensgebonden plaatsen bij komen, daar heb ik geen probleem mee. Ik begrijp dat niet elke plaats een nieuwe plaats- en inkomensgeboden plaats kan zijn. Maar feit blijft dat u met uw budget van vorig jaar maar 809 nieuwe plaatsen creëert op een moment dat u, om het groeipad te kunnen aanhouden dat verzekert dat u uw doelstelling haalt tegen 2020, er 3500 nodig hebt. Het is dus minder dan een kwart van wat u moet doen per jaar. En met het geld waarin u nu voorziet, doet u minder dan één derde daarvan. U bent dus steeds verder af van de doelstelling. U zult in de tweede helft van deze legislatuur 5000 plaatsen per jaar moeten bij creëren om de doelstelling überhaupt nog te halen!
Ik hoor u zeggen dat u hoopt dat te kunnen doen in de tweede helft van de legislatuur. U plakt er geen cijfers op. U hoopt dan budget te kunnen krijgen, maar in de feiten biedt u geen enkel perspectief. De essentie is dat in het decreet staat dat kinderen die nood hebben aan opvang, recht hebben op die opvang. U meet de behoefte niet. U schat dat ongeveer aan 62 procent van de kinderen opvang geven, de behoefte ongeveer zou kunnen dekken. Dat zou te weinig kunnen zijn, maar stel dat we ervan uitgaan dat zes op tien kinderen een plek in de opvang geven, voldoende zal zijn. Wel, zelfs dat haalt u niet. U zit er niet eens een klein beetje naast, u zit heel ver van die doelstelling af.
Ik denk dus dat u veel meer initiatief zult moeten nemen om mensen en privé-initiatieven te overtuigen om opvangplaatsen te creëren, maar ook om in budget te voorzien voor de inkomensgebonden plaatsen. Het is een feit dat u het leeuwendeel van uw budget nu moet uitgeven aan de cao. Niets mis met een degelijke cao natuurlijk. Maar dat u op hetzelfde moment niet ook nadenkt over de extra plaatsen terwijl het decreet u opdraagt om dat te doen, vind ik toch een bijzonder falen.
Ik herinner u graag aan het gegeven dat u in meerdere van de deeldomeinen waarvoor u bevoegd bent, aan het beknibbelen bent geweest in de eerste helft van de legislatuur en dat u voor elk van die domeinen zegt dat u hoopt om het in de tweede helft van de legislatuur goed te maken.
U zult wellicht moeten kiezen. Op welke domeinen gaat u het doen? Gaat u voor investeren in ouderenzorg, of in personen met een handicap, of in kinderopvang of in integrale jeugdhulp? Op elk van die vlakken zijn de noden immens. Ik begrijp dat de situatie budgettair moeilijk is, maar u zult uw collega’s er toch echt van moeten overtuigen om veel meer naar Welzijn te laten gaan. Ik ken geen noden die acuter zijn dan deze. Als u wilt kunnen slagen in de doelstellingen die u hebt vooropgesteld in enerzijds uw beleidsnota en anderzijds de u decretaal opgelegde doelstellingen, dan denk ik dat u toch dringend meer zult moeten kunnen bieden.
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Minister, doet Vlaanderen iets? Absoluut. U verwijst ook terecht naar de inspanningen die gebeuren. Mijn vraag is ingegeven door het feit dat wat Vlaanderen momenteel doet, onvoldoende is. Het is zelfs in die mate onvoldoende dat een stad moet beginnen prefinancieren. Dat is goed, het is goed dat er op die manier mee wordt omgegaan. Het alternatief is dat kinderen geen plek zouden vinden. En daar is ook een behoorlijk protocol over afgesloten met Kind en Gezin.
Wat mij een beetje ongerust maakt, is dat u, ongeacht de normen die we hanteren, of dat nu de Barcelonanorm is, de 50 procentnorm of de 100 procentnorm, misschien nu wel kunt zeggen dat we voor heel Vlaanderen de 50 procent halen, maar dat u zichzelf riskeert tegen te komen in 2019. Het decreet voorziet vanaf 2020 in de volledige dekking van de vraag naar kinderopvang. Als u dan in 2019 vaststelt dat u uw 50 procent in Vlaanderen hebt gehaald, maar dat er heel grote verschillen zijn tussen de steden en gemeenten, dan zult u een grote inhaaloperatie moet doorvoeren om de 100 procent te halen. Het zal dan immers niet langer over gemiddeld 100 procent in Vlaanderen gaan, maar over 100 procent voor ieder kind of iedere ouder die zich aanmeldt. Ik vrees dat u zichzelf zult tegenkomen. Ik vrees dat we tegen het einde van de legislatuur zullen moeten vaststellen dat de doelstelling heel moeilijk gehaald kan worden.
Vandaar mijn vraag, die ik graag herhaal. Ik vind het positief dat u bevestigt dat er budget zal worden vrijgemaakt. U zegt dat 2015 en 2016 moeilijke jaren waren en dat moeten we met zijn allen erkennen. U zegt dat u voor 2017 en 2018 zult bekijken welke stappen ons dichter bij de doelstelling brengen. Ik zou graag van u het volgende horen. Het convenant zegt dat er maximum tweehonderd plaatsen worden overgenomen. Dat is natuurlijk maar een deel van de plaatsen die gepresubsidieerd zullen zijn. Als er voor die jaren – en ik herhaal dat ik toejuich dat er extra budget zal worden vrijgemaakt – daarnaast geen voorafname meer zou komen, dan haalt u de doelstelling om een inhaaloperatie te doen, natuurlijk niet – maar ik zie u neen schudden, dat lijkt me een positief teken.
Het gaat dan over een aantal centrumsteden die aan de staart bengelen. Ik heb daarnet wat gerekend met de hulp van de website van Kind en Gezin waar heel veel informatie te vinden is. Ik wil even verwijzen naar de kindplaatsenratio in een aantal andere gemeenten met name De Pinte, Berlare en Roosdaal. In De Pinte zit men aan 110 kindplaatsen, in Berlare 91 en in Roosdaal 83. Die gemeenten trekken het gemiddelde naar omhoog naar 50, maar dat betekent dat er even grote neerwaartse pieken bij zijn onder de 50.
Minister, overname is een zaak. Het is goed dat u zegt dat er bijkomende middelen zullen worden uitgetrokken voor 2017 en 2018 en dat een deel wordt overgenomen. Maar zal dan toch niet worden gezegd dat dit meteen de voorafname is voor Antwerpen en andere steden waardoor de kloof nog groter wordt en de inhaaloperatie helaas niet kan worden gedaan?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De bezorgdheid over een voldoende aanbod aan kinderopvang is aanwezig bij alle partijen, ongeacht of ze nu tot de meerderheid of tot de oppositie behoren.
Ik heb in deze commissie al meermaals gehamerd op het ondersteunen van zelfstandige kinderopvanginitiatieven. Die zijn echt wel nodig, ook om die bijkomende plaatsen te creëren en het ondernemerschap te stimuleren. Of we nu willen of niet, de creatie van die bijkomende opvangplaatsen kost geld. Bij de begrotingsbesprekingen is herhaaldelijk gewezen op de taxshift en de mogelijkheden die deze zou bieden op het vlak van opvangcapaciteit. Wat is daarvan de stand van zaken, en wat kan dit betekenen voor een uitbreiding van de capaciteit?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Mevrouw De Ridder, ik vind het heel hypocriet dat u die vraag stelt. Is er een tekort in de kinderopvang in Antwerpen? Ja. Is dat onverantwoord? Ja. Is het goed dat de stad prefinanciert? Ja. Daar hebt u allemaal gelijk in. Maar op het moment dat hier dan een amendement voorligt om meer budgetten uit te trekken voor kinderopvang, dan stemt u dat weg. Als u zegt dat de minister in meer middelen moet voorzien voor die capaciteitsuitbreiding, dan moet u er ook voor zorgen dat die budgetten worden ingeschreven in de begroting Welzijn en dan moet u geen begroting voorleggen waar slechts 3 miljoen euro wordt uitgetrokken voor de uitbreiding van de kinderopvang, terwijl u weet dat een groot deel daarvan naar de uitvoering van de cao gaat. De vraag stellen is hypocriet, hoewel het probleem dat u aankaart heel terecht is.
Het klopt inderdaad dat het gemiddelde heel veel tekorten verdoezelt. In Brussel zijn er 1500 plaatsen nodig. Op een aantal plaatsen zijn de noden erg groot. Die tekorten zijn reëel en acuut en daar moeten oplossingen voor gevonden worden.
Ik denk dat de cijfers van mevrouw Van den Bossche nog meevallen. Zij gaat immers uit van de plaatsen die worden gecreëerd, terwijl er ook veel stoppers zijn. Er is veel onzekerheid en de organisaties die geen subsidie krijgen, hadden minimaal gerekend op het starterssubsidiepakket. Er zijn veel stoppers in de sector, ook de zware regulering zorgt ervoor dat mensen de handdoek in de ring gooien. Ik denk dat de negatieve impact van mensen die uitstappen dan nog niet is meegerekend in dit verhaal. Ik ben dan ook bijzonder pessimistisch en hoop dat de begroting van volgend jaar in meer middelen voor de uitbreiding van kinderopvang zal voorzien, en als dat niet zo is, dat de meerderheid niet alleen zal zeggen dat er meer middelen moeten zijn, maar mee een amendement zal steunen om dat waar te maken.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, wij zijn niet hypocriet en ook niet pessimistisch. Wij hebben de realiteit onder ogen gezien de afgelopen jaren. We hebben een budget en daarin moeten keuzes worden gemaakt. Zoals de minister zei, zijn er voorafnames voor de centrumsteden. Dat is niet genoeg, dat is ook wat mevrouw De Ridder zegt, zeker voor Antwerpen en een aantal andere steden zoals Oostende en Genk. We moeten daar verder blijven op inzetten en dat doen we ook met het decreet.
Minister, u hebt net gezegd dat 2014 en 2015 moeilijke jaren waren, ook 2016 zal dat zijn maar vanaf 2017 is er licht aan het eind van de tunnel. De N-VA ondersteunt ten volle de inspanningen die vanaf de volgende jaren kunnen worden gedaan om extra budgetten te genereren op die plaatsen waar de nood het hoogst is, met name in de centrumsteden.
Mevrouw Van den Brandt, de stoppers vormen een van de grote problemen vandaag. Ik vind het ook heel belangrijk dat die uitstroom wordt beperkt. We hebben in de commissie al meermaals van gedachten gewisseld over de vereenvoudiging van de regelgeving om de perverse effecten van de nieuwe uitvoeringsbesluiten weg te werken. Ik wil nogmaals benadrukken dat dit werk moet worden voortgezet. Er is al een voortgangsrapportage geweest van die werkgroep. Ik zou willen vragen om die voortgangsrapportage nog eens opnieuw in de commissie te brengen. Er kunnen nog heel wat maatregelen worden genomen om het zelfstandig ondernemerschap te stimuleren, niet alleen met geld maar ook met een eenvoudigere regelgeving.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het is logisch dat bij een gemiddelde dat regionaal gedifferentieerd moet worden bekeken, geprioritiseerd wordt in het uitbreidingsbeleid. Ik zou niet weten hoe de regionale spreiding anders voldoende zou kunnen worden bewaakt.
In het decreet stond dat we in 2016 een bepaald niveau zouden halen, en dat is gerealiseerd. Er zijn jaren geweest dat mij gezegd werd dat dat niet waar zou zijn. Het is nu waar. Ik doe elke dag mijn krant open om te lezen dat het objectief voor 2016 gehaald is, maar ik heb het nergens gelezen. Ondertussen is het wel gebeurd. (Opmerkingen van Annick De Ridder)
Juist ja, in één krant. Ik trek mijn woorden terug. Ik heb het hier in elk geval niet gehoord.
Wij hebben heel wat transities moeten doen. Dat is zeker nog niet gedaan. Er zijn zeker nog een aantal zaken die niet alleen budgettair op het uitbreidingsbeleid wegen, maar die ook het ondernemen in de sector moeten faciliteren. Ik blijf daarbij. Het is niet realistisch om te denken dat wij die plaatsen alleen zullen realiseren op het niveau van trap twee. Wij gaan dat gedifferentieerd regionaal moeten inzetten. Dat zal de volgende jaren zeker zo zijn.
Alle collega’s hier aanwezig, in al hun hoedanigheden, van meerderheid en oppositie, nodig ik uit om op het juiste moment vanuit hun positie een signaal te geven dat dat belangrijk is. Ik denk dat dat belangrijk is. Wij gaan uiteraard vanuit onze positie naar de volgende jaren proberen om dat groeipad te intensifiëren. Wat er in 2015 en 2016 gebeurd is aan uitbreidingsbeleid, is bij de start van de regering volstrekt op die manier gecommuniceerd. Er is daar niets gebeurd dat niet heel duidelijk, ook in deze commissie, naar aanleiding van de begrotingsbesprekingen, was voorspeld of voorzien.
En ik ben heel blij dat mevrouw Lies Jans weer actief is in onze commissie. (Opmerkingen. Gelach)
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Bedankt, minister. Ik ben erg hoopvol dat uw coalitiepartners u inderdaad extra budgetten zullen gunnen om aan dat groeipad te kunnen voldoen. Ik wil wel nog vragen dat u, wanneer u de gelden verdeelt, niet de betrachting zou hebben om elke gemeente op een gelijk percentage te brengen. Weet dat een aantal steden erg aantrekkelijk zijn voor jonge gezinnen en dat de jonge kinderen dus niet gelijk verdeeld zijn over de gemeenten. Het zou goed zijn als u daar rekening mee houdt voor de verdeling van uw subsidies, want plekken waar veel jongere kinderen zijn, dat zijn de plekken waar u vooral geld zou moeten kunnen uittrekken voor extra plaatsen in de kinderopvang of waar u extra mensen zou moeten kunnen aanmoedigen om plaatsen te creëren. Dat is een kleine suggestie.
In de regelgeving wordt daar rekening mee gehouden. Het aantal eenoudergezinnen en zo wordt meegenomen. Maar het zou misschien een interessante oefening zijn om te kijken hoe het komt dat de situatie in onze grootsteden zo verschillend is.
Ik kan u het antwoord geven. Dat is omdat de ene grootstad daar zelf meer in investeert dan de andere. Maar dat betekent niet dat alle noden gedekt zijn, dus het zou mooi zijn, mocht u de inspanningen van steden die zelf initiatief nemen, niet afstraffen.
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik vind het nogal ‘plattekes’, de gekende reken-toverkunde van Groen: poef, een paar miljoentjes erbij. Zulke amendementen steunen wij nooit. Ik weet dat u een schaduwbegroting had, waarvan mij nooit duidelijk is geworden waar u al die miljoentjes vandaan tovert en wegtovert. Dat is een beetje rare rekenkunde. Laat ik het daarop houden.
Minister, ik heb het artikel voor u gevonden. Het stond in de Metrotime, online dus. Ik zal het u bezorgen. (Opmerkingen. Gelach)
Ik hoor goede dingen. U zegt dat u prioritair gaat bekijken waar de noden het hoogst zijn in het uitbreidingsbeleid. Dat komt er dus blijkbaar aan. Dat is een goede zaak. U zegt dat u regionaal de juiste prioriteiten gaat stellen en dat u het groeipad zult intensifiëren. Ik meen ook tussen de regels te hebben begrepen dat u de presubsidie zult overnemen en dat dat los staat van een voorafname. Dat op zich zou al een goede zaak zijn. Als we het debat hier nu vriendelijk kunnen afsluiten, neem ik aan dat dat de conclusie is? Daar ben ik zeer tevreden mee als antwoord.
Uiteraard zijn wij benieuwd naar de komende jaren en wat daarin nog op ons afkomt. Niemand van ons wil zien gebeuren dat kinderen geen plaats zouden hebben. Het is gewoon een kwestie van de juiste prioriteiten te leggen. Het stemt mij hoopvol dat u zegt dat er een intensifiëring zal komen voor 2017, 2018, 2019. Dat zal dan ook het signaal zijn dat ik meeneem naar Antwerpen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.