Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik hoef er u niet van te overtuigen dat innovatie een motor is voor economische vernieuwing, voor een meer duurzame economie en voor meer duurzame tewerkstelling. Daarom moet ik bekennen dat ik geschrokken was en dat ik mij zorgen maak over het rapport van de Europese Commissie dat inzoomt op waar we vandaag staan in Europa in de verschillende lidstaten en vooral in de verschillende regio’s op het vlak van innovatie. Het rapport stelt zeer scherp dat Vlaanderen in 2004 op het vlak van innovatie aan de top van Europa stond, maar vandaag tien jaar later uit dat koppeloton is getuimeld en terechtgekomen is in de middenmoot tussen 56 andere regio’s. Het rapport stelt ook vrij scherp dat boven ons nog 37 regio’s staan die zich innovatieleider mogen noemen.
Ik weet dat er niet veel tijd meer rest, minister, toch vraag ik u graag wat u van het rapport vindt en wat er volgens u moet worden bijgestuurd opdat we opnieuw met Vlaanderen een topregio zijn in 2020, zoals u zelf als doelstelling hebt gesteld met de Vlaamse Regering. Ik zie op dit moment geen verklaring waarom we de positie die we in 2004 vast hadden, tien jaar later hebben verkwanseld.
De heer Diependaele heeft het woord.
Minister, excuses dat we u hebben laten opdraven, dat gaat blijkbaar een beetje moeilijk. Veel beterschap in elk geval.
Eerst stond er vandaag een debat gepland over de vele bedrijfssluitingen. Innovatie zou zeker een onderdeel hebben uitgemaakt van die discussie. Nu hebben we het gehad over een efficiënte overheid, wat ook zeer belangrijk is voor ondernemingen. Mijn vraag gaat over de efficiëntie van ons innovatiebeleid.
De heer Rzoska heeft verwezen naar het Regional Innovation Scoreboard van de Europese Commissie. Er zijn heel wat verschillende lijstjes en rangschikkingen van de innovatiecapaciteiten van verschillende regio’s en landen. Het is soms heel verwarrend, want deze morgen lazen we nog een heel ander verhaal in de media op basis van een persmededeling van het kabinet van de minister-president. Het is allemaal heel genuanceerd. Je moet altijd kijken naar de methodologie van die verschillende lijstjes.
We doen heel wat zaken goed. We zijn in Vlaanderen qua innovatie voor heel wat zaken heel goed bezig. We hebben zeer veel kennisopbouw, zowel aan de universiteiten als in de ondernemingen. Al moet ik meteen nuanceren dat er 7 procent minder patentaanvragen zijn. Dat moeten we in de gaten houden. We hebben nog nooit zo veel geld besteed aan innovatie als nu. Iedereen heeft de mond vol van die 3 procent, maar geen enkele vorige Vlaamse Regering heeft het beter gedaan.
Minister, ik wil u vragen naar de thema’s waar we het altijd al minder doen en waar we het ook nu weer niet beter kunnen doen, namelijk kmo in-house innovation en kmo marketing- en procesinnovatie. Voor de tewerkstelling in de kennisindustrie doen we het ook maar gemiddeld, we zouden veel beter moeten doen. En uiteraard blijft de vermarkting het grote probleem, ook al hebben we veel kennis. Wat wilt u daaraan doen?
Minister Lieten heeft het woord.
Collega’s, er zijn deze dagen een paar lijstjes verschenen die een beeld geven van onze innovatiekracht. Op de eerste plaats zijn er de cijfers die de Vlaamse Regering zelf heeft verspreid, waarnaar u verwijst, mijnheer Diependaele. In Flanders Outlook 2014 vergelijken we onszelf met vijftien innovatieve regio’s. Op sommige vlakken doen we het goed, op andere minder goed. Wel blijkt daaruit als globaal beeld dat we onze positie verstevigen binnen die vijftien topregio’s. Daarnaast zijn de barometers van Europa verschenen, het Innovation Union Scoreboard en het Regional Innovation Scoreboard.
Mijnheer Rzoska, ik moet u wel een beetje corrigeren. Die barometers geven niet het beeld van 2014. Het beeld is voor het grootste deel, zeker wat betreft innovatie, gebaseerd op indicatoren en cijfers van 2010. Daarom kunnen we ze niet zomaar gebruiken om het beleid van de voorbije jaren daarmee te vergelijken. We kunnen ze wel gebruiken om de trends te bekijken.
Ook met betrekking tot de trends moet ik u een klein beetje corrigeren. In die barometers probeert men de Europese regio’s in te delen in een aantal groepen. De kopgroep bevat 37 regio’s, de tweede groep bestaat uit de ‘followers’. Vlaanderen situeert zich altijd ofwel op het einde van de kopgroep ofwel aan de kop van de ‘followers’. In 2004 waren we ‘leader’, in 2006 ‘follower’, in 2008 opnieuw ‘leader’ en in 2010 opnieuw ‘follower’. We zitten dus constant te hengelen tussen die twee groepen in.
Collega’s, wij kunnen op basis van deze Europese barometers zeker niet de vergelijking of evaluatie maken van het gevoerde beleid. Daarvoor zullen we moeten wachten op de cijfers die de volgende jaren zullen komen. Wij zullen zelf tegen het einde van de maand nog een aantal cijfers bekendmaken, op basis van de laatste resultaten van het voorbije jaar.
In ieder geval kan ik u zeggen wat wij verder moeten doen. Wij moeten verder inzetten op het recept voor de transformatie van onze industrie. Morgen hebben wij daarover een belangrijke studiedag. Het recept bestaat, ten eerste, uit verder blijven investeren en de middelen verhogen die publieke overheden investeren in wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling. Wij moeten hopen dat daardoor ook de private investeringen blijven aanzwengelen. Op dat vlak zijn we sinds 2008 gestegen. Vorig jaar investeerden wij 2,4 procent van ons bruto regionaal product in innovatie en ontwikkeling. We komen van 1,8 tot 1,9 procent in de vorige legislatuur. Wij moeten, ten tweede, blijven inzetten op het verhogen van het aandeel van onze kmo’s die innoveren en die de weg vinden naar onze subsidiemechanismen. Ook daar zijn de voorbije jaren heel wat inspanningen geleverd, en ook daar zien we gelukkig dat binnen het IWT en binnen de dossiers die daar door bedrijven worden ingediend het aandeel van de kmo’s begint te stijgen. Wij moeten, ten derde, blijven inzetten op de transformatie van de kennis naar nieuwe producten en nieuwe diensten. Daar nemen wij heel wat initiatieven, onder andere het verhogen van de kapitaalsmiddelen die er via de verschillende instanties beschikbaar zijn voor bedrijven. We moeten ervoor zorgen dat er meer incubatoren zijn waar jonge opstartende bedrijven een plek kunnen vinden. En wij moeten blijven inzetten op die transformatie.
Collega’s, wij hebben nog een hele weg te gaan om die transformatie mogelijk te maken. Als overheid moeten wij blijven investeren om de randvoorwaarden te verbeteren, maar wij moeten ook onze bedrijven helpen transformeren. Wij hebben nog een hele weg te gaan om onze bedrijven te helpen om sneller te innoveren en om meer innovatieve producten en diensten op de markt te brengen. Die transformatie moeten wij de volgende jaren zeker aanhouden.
Voorzitter, collega’s, minister, ik heb het rapport van de Europese Commissie wel degelijk goed gelezen. Het houdt rekening met een aantal indicatoren die niet altijd tot op het regionale niveau zijn terug te brengen. De heer Diependaele heeft er een aantal opgesomd. Het rapport toont zeer duidelijk aan dat we op dat vlak een probleem hebben. Minister, nu krijg ik de indruk dat u zegt dat we wat moeten opletten met die vergelijkingen. We hebben nog maar net gediscussieerd over wie verantwoordelijk is voor het Beter Bestuurlijk Beleid (BBB). Dan wordt er zeer snel teruggegrepen naar 2004 om te zeggen: “Daar zat u eigenlijk mee tussen.” En nu ligt er, op dit moment, een kritisch rapport voor van de Europese Commissie, waaruit duidelijk blijkt dat we tijdens deze legislatuur wat betreft innovatie uit het koppeloton zijn weggevallen. Er is in het rapport ook sprake van een negatieve innovatie-index. Hoe komt het dat, op een moment dat de Vlaamse Regering beweert voluit in te zetten op innovatie, de Europese Commissie tot de conclusie komt dat er een negatieve innovatie-index is?
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik moet zeggen dat ik het nagenoeg volledig eens ben met wat u zegt. Ik onderschrijf uw volledige analyse. Maar ik heb er één heel groot probleem mee: diezelfde analyse werd ook vijf jaar geleden gemaakt. Diezelfde pijnpunten waren toen ook al bekend.
Minister, ik begrijp dat u met betrekking tot bepaalde zaken moeilijk kunt ingrijpen. Voor andere zaken hebben we echter al heel wat tijd gehad. Een voorbeeld hiervan is de vermarkting, wat nog steeds een probleem vormt. De Europese Commissie heeft hier vijf jaar geleden ook al op gewezen. Ik weet dat u zich met innovatieve aanbestedingen bezighoudt. Ik hoop dat we nog voor het einde van de legislatuur een resultaat kunnen zien. Een innovatiepact zal er niet komen. U hebt zelf naar de link met het ondernemerschap verwezen. We moeten hier absoluut op inzetten. Dat wisten we vijf jaar geleden echter ook al.
Ik ben het volledig eens met de analyse. We moeten echter dringend werk maken van de oplossingen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, we hebben nog nooit zo veel geld uitgetrokken voor onderzoek en ontwikkeling (O&O) en innovatie. In Vlaanderen leveren zowel de overheid als de bedrijven heel wat inspanningen. We moeten echter vaststellen dat we er met betrekking tot de output nog lang niet zijn.
Ik wil me focussen op een element dat de heer Diependaele heel kort heeft vermeld. Wat het aantal octrooiaanvragen betreft, hebben we de scherpste daling van het hele Europese vasteland gekend. Andere landen stijgen sterk in de ranglijst. Daar worden meer octrooien aangevraagd. In ons land is het aantal octrooiaanvragen met 7 procent gedaald. Aangezien we nog nooit zo veel geld aan O&O hebben gespendeerd, is dit natuurlijk angstwekkend.
Minister, hoe komt dit? Wat kunnen we hieraan doen? Het gaat tenslotte om een belangrijke boodschap en een belangrijk signaal met betrekking tot ons innovatiebeleid.
De heer Vereeck heeft het woord.
Voorzitter, ik ben blij dat de heer Diependaele eindelijk erkent dat we ongeveer even ver staan als vijf jaar geleden. We hebben vijf jaar stilstand gekend. Ik zie dat dit inzicht nu ook bij hem is gegroeid.
In feite wisten we al in 2011 dat we niet vooruit geraken en dat we er niet goed voorstaan. De Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) heeft toen in een rapport geschreven dat de situatie van Vlaanderen op het vlak van O&O ontnuchterend was. Het ging toen niet enkel om de input- maar ook om de outputfactoren.
Minister, ik erken dat in het licht van de budgettaire situatie toch inspanningen zijn geleverd. Ik zou u echter een informatieve vraag over het concurrentiepact willen stellen. In de begrotingsopmaak was aanvankelijk niets voorzien. Eigenlijk had hiervoor minimaal 70 miljoen euro moeten worden uitgetrokken. Uiteindelijk staat in het concurrentiepact dat hiervoor 25 miljoen euro recurrent en 20 miljoen euro niet-recurrent wordt uitgetrokken. Zijn die middelen al toegewezen? Wat wilt u hiermee doen?
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, volgens mij is het duidelijk dat innovatie en O&O een gedeelde verantwoordelijkheid is. Ik wil de heer Rzoska en de heer Vereeck met klem tegenspreken. Volgens mij hebben we niet stilgestaan. De Vlaamse overheid beweert niet enkel aan O&O te werken. We hebben effectief meer publieke middelen geïnvesteerd.
Een vermarkting kan niet worden gedecreteerd. We moeten er alles aan doen om het bedrijfsleven te mobiliseren. Dit veronderstelt ook een continue inzet van publieke middelen. We moeten de innovatie in het Vlaanderen van de kmo’s ook in de kmo’s krijgen.
Een aantal sprekers hebben naar de innovatieve aanbestedingen verwezen. Dit lijkt me een goed en interessant middel. We moeten er echter in slagen dat van het eilandje van het project betreffende de innovatieve aanbestedingen weg te krijgen. We moeten effectief proberen heel de biosfeer van de overheid in te zetten om aan innovatieve producten en diensten te werken. Dit zal een gedeelde verantwoordelijkheid zijn of dit zal niet zijn.
We moeten vertrekken vanuit de context waarin we werken. Ook uit de Europese cijfers blijkt dat we in een kmo-land leven. Veel kmo’s maken en leveren veel producten met weinig toegevoegde waarde. Het gaat weinig om afgewerkte producten. We exporteren te weinig innovatieve producten.
Die handicaps kunnen we niet snel wegwerken. Dit vergt een hele cultuuromslag. De Vlaamse Regering heeft, met alle respect, heel veel in de ontwikkeling van een duidelijke beleidsvisie geïnvesteerd. Met het Nieuw Industrieel Beleid zetten we in op de innovatiekracht van de kmo’s, op de competentieontwikkeling van het personeel en op een loonlastenverlaging waar dat mogelijk is. We willen die transformatie in alle sectoren en dan in het bijzonder in de industriële sectoren tot stand brengen.
We zijn vertrokken op een tocht die iedereen mee moet maken. Ik ben er persoonlijk zeer sterk van overtuigd dat de Vlaamse overheid in al haar geledingen, binnen de beperkte budgettaire ruimte die er was, duidelijke keuzes heeft gemaakt om het voorwaardenscheppend beleid ernstig te versterken. In het horizontaal begrotingsprogramma voor de begrotingsopmaak 2014, zitten we voor alle middelen die voor wetenschapsbeleid zijn toegevoegd, aan 2,177 miljard euro. In 2008 zaten we aan 1,782 miljard euro. Er is dus een enorme stijging van middelen, waarbij de overheid investeert zowel in basisonderzoek, waarin de basis wordt gelegd voor kennisontwikkeling, als in toegepast onderzoek. We hebben ingezet op de instrumentaria voor heel de innovatieketen, niet alleen in de onderzoeksfase, maar we hebben ook in nieuwe instrumenten voorzien voor risicokapitaal voor jonge opstartende bedrijven. Daar kiezen we er duidelijk voor om de transformatie van de kennis die er aan onze wetenschappelijke instellingen bestaat, naar het bedrijfsleven mogelijk te maken. Ik denk hierbij aan het Spin-Off Financieringsinstrument (SOFI), waar we heel specifiek voor jonge startende bedrijven in risicokapitaal voorzien. We hebben de ParticipatieMaatschappij Vlaanderen (PMV) en de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) versterkt. We hebben de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (Gimv) de kans gegeven om verder te kunnen groeien. We hebben de innovatiecentra versterkt, die ook een belangrijke rol spelen om kmo’s te begeleiden in het innovatietraject. We hebben bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) het hele traject voor kmo’s gemakkelijker gemaakt. We hebben de toegangspoort verlaagd. We hebben een hoger percentage subsidies gegeven. We hebben de procedures vereenvoudigd. Je ziet al in de cijfers van vorig jaar en dit jaar dat er meer kmo’s hun weg vinden naar innovatie. We hebben de strategische onderzoekscentra versterkt. We hebben op al die domeinen ingezet.
Dat zijn allemaal initiatieven van de voorbije twee tot drie jaar. Die hebben tijd nodig om hun weg te vinden en om de weerslag ervan te laten zien in de statistieken. Mijnheer Rzoska, de statistieken die Europa de voorbije weken heeft verspreid, gaan over indicatoren van 2010. Ik wil gerust zeggen dat het meer, beter en sneller moet, daar ben ik het helemaal mee eens, maar u mag niet op basis van de indicatoren van 2010 het beleid van de voorbije jaren vergelijken. Dat zou intellectueel oneerlijk zijn.
Collega’s, ik ben ervan overtuigd dat we op die weg moeten voortgaan. Je voelt dat het bedrijfsleven daar volop mee bezig is. Je voelt dat de werkgeversorganisaties veel meer inzetten om ook de kmo’s te bereiken. Ik verwijs gewoon even naar de actie ‘Ik innoveer’, die we samen met de werkgeversorganisaties doen en waar we heel wat workshops en opleidingen organiseren specifiek ten aanzien van onze kmo’s. Ik blijf ervan overtuigd dat de omslag die we deze legislatuur hebben gemaakt om te blijven investeren en in extra middelen te voorzien, maar tegelijkertijd het zwaartepunt van ons beleid te verleggen van de grote bedrijven naar de kmo’s, de weg is die ons in de toekomst zal helpen om verder een innovatieve regio te worden en te blijven en daarmee duurzame jobs te realiseren. (Opmerkingen van de heer Lode Vereeck)
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, maar ik kan me niet helemaal van het gevoel ontdoen dat er enige contradictie is tussen wat u komt te vertellen en de voorzichtigheid waarvoor u pleit, en de hoeracommunicatie die van bij de minister-president vertrekt op het vlak van innovatie en de creatieve manier – ik druk me zacht uit – waarop hij probeert aan te tonen dat Vlaanderen op dit moment een topregio is. Dat staat in schril contrast met wat u zegt.
Mijnheer Van Malderen, niet ik sprak over stilstand de afgelopen vijf jaar, dat was collega Diependaele, en dat werd meegenomen door de heer Vereeck als quote in zijn betoog. Wat mij betreft, is het duidelijk. De minister-president is hier nu niet, maar als hij het heeft over zogenaamd ‘verstandig groen’, waar hij het de laatste tijd regelmatig over heeft, dan zie ik meteen wat de gevolgen zijn van dat beleid van ‘verstandig groen’.
Ik heb zelf het woord ‘stilstand’ niet in de mond genomen. Het is wel zo dat dezelfde pijnpunten die er vijf jaar geleden waren, er nu nog zijn.
Mijnheer Vereeck, ik heb helemaal het licht niet gezien. U weet zeer goed dat ik de voorbije vijf jaar mijn rol heb gespeeld in de commissie en zelf de thema’s die ik naar voren heb gebracht, verschillende keren op de agenda heb gezet, met vragen, voorstellen en initiatieven daarover. Maar we blijven daar inderdaad met dezelfde problemen zitten.
Er zijn inderdaad initiatieven genomen, en sommige ervan zijn ook goed uitgedraaid en hebben resultaat opgeleverd. Op andere moeten we blijven inzetten.
De crisis heeft ook wat roet in het eten gegooid. Ze heeft ervoor gezorgd dat bedrijven minder aan innovatie besteden. Ook het multiplicatoreffect van middelen die door de overheid worden ingezet, speelt niet meer zo hard door naar de 2 procent die de bedrijven moeten halen. Tegelijk was de crisis ook een kans, een uitdaging om net meer te durven in ons innovatie-instrumentarium, om het enthousiaster te hervormen. Maar dat zal een opdracht zijn voor de volgende regering.
De actuele vragen zijn afgehandeld.