Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
De heer Van Dijck, verslaggever, heeft het woord.
Ik laat de eer aan mijn medeverslaggever, mevrouw De Wachter.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, de Commissie voor Wonen, Stedelijk Beleid, Inburgering en Gelijke Kansen behandelde op 24 april, 15, 22, 29 mei en 10 juni 2008 het ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid. Op 24 april werd het ontwerp toegelicht. Op 15 mei werden drie deskundigen gehoord. Op 22 mei werd de algemene bespreking voortgezet en op 29 mei volgde de artikelsgewijze bespreking en de artikelsgewijze stemming. Nadat door de commissie amendementen waren goedgekeurd, verzocht de heer Wim Van Dijck om een tweede lezing. Die tweede lezing over de aangenomen amendementen alsmede de eindstemming werden gehouden op 10 juni 2008. De Vlaams Belangfractie kondigde op 29 mei 2008 schriftelijk de indiening van een reflectienota aan.
Eerst werd een toelichting van het ontwerp van decreet gegeven door mevrouw Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen. Minister Van Brempt acht het belangrijk het ontwerp van decreet te situeren in het algemene beleid. Het uitgangspunt is dat in een moderne samenleving, zoals de Vlaamse, niemand het slachtoffer mag zijn van willekeurige achterstelling of uitsluiting. Dat is voor de Vlaamse Regering een kwestie van sociale rechtvaardigheid. Maar de minister voegt eraan toe dat het ook een kwestie is van sociale efficiëntie: door ongelijke kansen en uitsluiting blijven heel wat talent en mogelijkheden onderbenut of zelfs onbenut in de samenleving. Op de actuele arbeidsmarkt vindt de minister daar heel wat treffende voorbeelden van.
Van in het begin bevatte het Vlaamse gelijkekansenbeleid een horizontale en een verticale component. In het verticale gelijkekansenbeleid wordt expertise ontwikkeld met betrekking tot doelgroepen van het gelijkekansenbeleid, hun problemen en de mogelijke oplossingen. De horizontale component van het gelijkekansenbeleid heeft te maken met de coördinerende rol die de minister van Gelijke Kansen speelt. Minister Van Brempt heeft daarvoor een methodiek uitgewerkt, met name de opencoördinatiemethode.
Het principe van de gelijke behandeling is een van de grondslagen van onze democratische samenleving, aldus de minister. De rol van Europa noemt de minister hierbij van ontzettend groot belang en dat geldt ook voor het voorliggende ontwerp van decreet. Zij verwijst in dit kader naar Europese richtlijnen.
Ze concludeert dat het ontwerp van decreet in essentie twee betrachtingen heeft. Vooreerst worden voormelde Europese richtlijnen omgezet in alle bevoegdheidsdomeinen van de Vlaamse overheid. Daarbij wordt een zeer ruime opvatting gehanteerd van de mogelijke discriminatiegronden. Ten tweede verankert dit ontwerp van decreet in ruime mate het gelijkekansenbeleid, inzonderheid de opencoördinatiemethode. Om bij de handhaving van het decreet ook preventief en bemiddelend te kunnen optreden, komen er bijvoorbeeld ook meldpunten in de Vlaamse centrumsteden.
Vervolgens kwamen de verschillende partijen aan bod. De heer Van Dijck nam een standpunt in namens de Vlaams Belangfractie. Hij verklaart dat de Vlaamse Regering, in navolging van de federale Antidiscriminatiewet, op 28 februari 2008 een ontwerp van Antidiscriminatiedecreet indiende in het Vlaams Parlement. De federale overheid is luidens rechtspraak van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State immers enkel bevoegd een antidiscriminatiebeleid te voeren met betrekking tot de aangelegenheden die tot haar bevoegdheid behoren.
In 2007 werd een nieuwe wet goedgekeurd door het federale parlement, waartegen opnieuw een procedure loopt bij het Grondwettelijk Hof. De uitkomst daarvan is, volgens de heer Van Dijck, waarschijnlijk opnieuw de vernietiging van een aantal passages.
Naast het onderdeel 'gelijke behandeling' - het onderdeel antidiscriminatie - heeft het decreet ook nog een onderdeel 'gelijke kansen', waarin een aanzet wordt gegeven tot een verscherpt gelijkekansenbeleid, in het kader waarvan de spreker ook weer initiatieven verwacht die hij "zogenaamd positief discriminerend" noemt, met weinig echt concrete maatregelen.
Veel concreter acht de heer Van Dijck het onderdeel gelijke behandeling. Voor Vlaams Belang is vooral dat stuk van het ontwerp van decreet onaanvaardbaar. De spreker kondigt aan dat zijn fractie dit ontwerp met alle middelen die het parlement en de rechtsstaat ter beschikking stellen, zal aanvechten.
Volgens hem bestaat er eenvoudigweg geen maatschappelijke nood die dit ontwerp van decreet zou verantwoorden. De spreker ontwaart een overduidelijke bedoeling een om bepaalde moraal aan de samenleving op te leggen, waaraan de burgers zich willens nillens zullen moeten confirmeren. De heer Van Dijck is het niet eens met de verwijzingen naar internationale verdragen en vooral naar de EU-richtlijnen, die in nationaal recht dienen te worden omgezet. De regering heeft zich er bovendien niet eens toe beperkt om de richtlijnen gewoon om te zetten, meent de heer Van Dijck, de auteurs van het ontwerp hebben ervoor gekozen veel verder te gaan dan wat de EU-richtlijnen vragen, zowel wat de discriminatiegronden als wat het toepassingsgebied betreft.
Met dit decreet zullen degenen die pleiten voor het onderscheid op basis van nationaliteit, heel goed op hun tellen moeten passen. Voor ze het weten zullen hun uitspraken beoordeeld worden door een rechter. Dat zal een heel belangrijke overwinning betekenen voor die zijde van het politieke spectrum die het staatsburgerschap, nog meer dan nu al het geval is, cadeau wil doen aan om het even wie hier zelfs maar even vertoeft, meent de heer Van Dijck.
Ook het criterium taal wordt vermeld als beschermd kenmerk. Onderscheid maken op basis van taal, acht de heer Van Dijck nochtans noodzakelijk voor de goede werking van onze instellingen en onze samenleving.
Dat de overheid zijn optreden redelijk moet kunnen verantwoorden, acht de heer Van Dijck vanzelfsprekend. Volgens het antidiscriminatiedecreet moet echter ook de burger voor elke daad die hij stelt, een objectieve en redelijke niet-discriminerende verantwoording kunnen afleggen.
Hij waarschuwt dat de totalitaire staat hier wel degelijk om de hoek komt kijken. De burger beschikt immers niet langer over de mogelijkheid de eigen keuzen en beslissingen te laten leiden door eigen inzichten, maar dient zich te conformeren aan de door de overheid opgelegde moraal. Volgens hem wordt de Europese wetgeving als alibi gebruikt om een allesomvattende maatschappijvisie op te dringen aan de Vlaamse bevolking. Het ontwerp van antidiscriminatiedecreet acht hij bijgevolg onverenigbaar met enkele fundamentele principes van het strafrecht, zoals het wettigheidsbeginsel, de duidelijkheid van de strafbepaling en de voorzienbaarheid van het misdrijf. De wazigheid en onduidelijkheid leiden er immers toe dat niemand bij het stellen van een handeling of bij het uiten van een mening kan weten of hij al dan niet onder het toepassingsgebied van het decreet valt, aldus spreker.
Het valt de heer Van Dijck op dat 'aanzetten tot discriminatie' strafbaar wordt, maar het loutere discrimineren zelf niet, mits enige uitzondering. Het aanzetten tot discriminatie zelf strafbaar stellen, noemt hij nog veel meer verregaand. Door dit ontwerp van decreet wordt een zware hypotheek gelegd op dat soort discussies, omdat de voorstanders van het maken van onderscheid voor de rechter kunnen worden gesleept op grond van artikel 30.
Het ontwerp van decreet lijkt volgens hem uitsluitend uit te gaan van het perspectief van het slachtoffer. De beschuldigde lijkt al op voorhand schuldig te zijn. Hij stelt de vraag of dit hele arsenaal wel in verhouding staat met de aard van de overtreding. Daar komt dan nog de al aangehaalde omkering van de bewijslast bij.
Bovendien kan het vermeende slachtoffer volgens hem rekenen op de steun van allerlei organen en belangenverenigingen die hem te hulp kunnen komen. Die organisaties en organen beschikken over een veelvoud van middelen, personeel en ervaring en een vlotte toegang tot de media. Daarnaast wordt de mogelijkheid geschapen om een reeks nieuwe organen in het leven te roepen die het vermeende slachtoffer van discriminatie zullen bijstaan.
De heer Van Dijck merkt op dat één soort discriminatie uitdrukkelijk buiten het repressieve veld valt dat met dit ontwerp van decreet wordt geschapen. Het gaat om de discriminatie die geacht wordt positief te zijn, nu omgedoopt tot positieve actie. Het gevolg van deze ogenschijnlijk neutrale bepaling is volgens hem wel dat er gediscrimineerd wordt ten voordele van de door de overheid aangewezen minderheidsgroepen, tegenwoordig ook kansengroepen genoemd.
Hij besluit met de stelling dat dit ontwerp van decreet afbreuk doet aan de grondwettelijk beschermde vrijheden. Het lijdt door zijn horizontale werking tot een onaanvaardbare en op termijn onleefbare juridisering van onze samenleving. Dat soort wetgeving hoort thuis in het arsenaal van totalitaire regimes, maar dient ver te worden gehouden van elke vrijheidslievende democratische rechtsstaat.
Het Vlaams Belang zal zich nu, zoals in het verleden en in de toekomst, blijven verzetten tegen wat de spreker "dit soort politiek-correcte oekazes" noemt. De politieke fractie doet dat uit principe, omdat zij democraten zijn, maar ook omdat reeds voldoende bewezen is dat de partij, haar mandatarissen en leden, en de meningen die de partij verkondigt, er het eerste slachtoffer van zullen zijn, tot zover de heer Van Dijck.
Mevrouw Franssen van de CD&V-fractie verklaart dat het ontwerp een algemeen kader wil creëren voor het Vlaamse gelijkekansenbeleid. Veel van de ontworpen bepalingen kunnen volgens haar worden bestempeld als 'soft law'. De normatieve draagwijdte van die bepalingen is ofwel nihil ofwel beperkt. Toch staat CD&V achter het principe en de noodzaak om voor het beleidsdomein gelijke kansen een algemene decretale onderbouw uit te werken.
Mevrouw Franssen vindt het jammer dat het ontwerp van decreet een aantal kansen mist. Men had bijvoorbeeld een onderscheid kunnen maken tussen partnerorganisaties en organisaties met terreinwerking. Men had ook een onderscheid kunnen maken tussen structurele en projectsubsidiëring. Men had evengoed kunnen kiezen voor de ontwikkeling en het gebruik van evidence based strategieën. En men had het steunpunt voor beleidsgericht onderzoek Gelijke Kansen op decretaal niveau kunnen plaatsen.
Wat het geïntegreerde actieplan betreft, wil het ontwerp van decreet de zogenaamde Pekingrapportage opheffen. Er worden wel actieplannen ontwikkeld in het kader van de opencoördinatiemethode, maar dat beantwoordt niet aan de decretaal opgelegde jaarlijkse Pekingrapportage. Artikel 8 stelt dat er per beleidsdomein minstens een strategische doelstelling inzake geslacht moet worden geformuleerd. Op zich vindt de spreekster dat een belangrijke bepaling. Het moet evenwel duidelijk zijn dat uit de samenlezing van de artikelen 7 en 8 volgt dat aan elke strategische doelstelling operationele doelstellingen moeten worden gekoppeld.
Het ontwerp van decreet creëert ook de instrumenten inzake gelijke behandeling. De spreekster vindt dat die antidiscriminatiebepalingen het recht op vrijheid van vereniging niet mogen uithollen. Het ontwerp voorziet in een limitatieve lijst van beschermde eigenschappen. Volgens mevrouw Franssen houdt dat risico's in, in die zin dat het gesloten karakter van deze lijst op zich als discriminerend zou kunnen worden beschouwd. Ze stelt vast dat het ontwerp van decreet geen definitie geeft van handicap hoewel volgens haar onduidelijkheid bestaat over dit begrip.
Verder wenst mevrouw Franssen dat de minister zou verduidelijken wat dit ontwerp nog toevoegt aan het GOK-decreet. Er wordt in het ontwerp van decreet gewag gemaakt van sociale voordelen. Tariefreducties voor het openbaar vervoer worden onder meer als voorbeeld gegeven. Tariefreducties kunnen dus discriminatoir zijn, besluit mevrouw Franssen. Ze herhaalt hier dat haar fractie het instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen in dit kader als interfederaal orgaan ziet fungeren.
Artikel 41 van het ontwerp van decreet schept de decretale basis voor de erkenning en subsidiëring van gelijkebehandelingsbureaus. De meeste meldpunten leggen op papier niet goed uit welke procedures ze volgen als ze klachten behandelen. De spreekster denkt dat dit punt bij de uitvoering van het decreet de nodige aandacht verdient.
De heer Jan Roegiers van de sp.a + VlaamsProgressieven-fractie verklaart dat gelijke kansen en gelijke behandeling voor progressieve partijen en politici altijd bijzonder belangrijk zijn geweest. Voor hem behoren gelijke kansen en gelijke behandeling tot de grondslagen van onze samenleving. Daarom acht hij het voorliggende ontwerp een bijzonder belangrijk initiatief. Dit ontwerp van decreet is als het ware het sluitstuk van de omzetting van de Europese gelijkebehandelings- en gelijkekansenrichtlijnen. En volgens de spreker komt die omzetting niets te vroeg.
Hij maakt gewag van bepaalde krachten in het Europees Parlement die de regelgeving tegen discriminatie willen terugschroeven. In dat opzicht vindt hij het voorliggende ontwerp bijzonder belangrijk. Na het decreet houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en het decreet betreffende gelijke onderwijskansen, wil dit ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid de lacunes op Vlaams niveau opvullen.
De spreker hoopt op een voorspoedige behandeling en goedkeuring van het ontwerp, opdat het decreet vlug kan worden omgezet in een daadkrachtig beleid. Mevrouw Michèle Hostekint sluit zich aan en noemt het ontwerp van decreet ontegensprekelijk belangrijk. Met dat ontwerp bindt Vlaanderen de strijd aan tegen discriminatie, in uitvoering van Europese richtlijnen. Ze zal hier later nog op terugkomen.
Ook mevrouw Dominique Guns, namens de Open Vld-fractie, wijst erop dat het ontwerp van decreet de omzetting van een Europese richtlijn betreft, waardoor de appreciatieruimte van het Vlaams Parlement beperkt is. Men moet bij de omzetting in overeenstemming zien te blijven met de eigen regelgeving, waarbij de spreekster verwijst naar de Vlaamse Wooncode en de taalwetgeving. Heel positief vindt mevrouw Guns het tweesporenbeleid dat de Vlaamse Regering wil volgen. Niet alleen krijgt de verticale aanpak van gelijke kansen een kader - het discriminatieverbod voor de overheid -, ook de horizontale aspecten - de bestrijding van discriminatie tussen de burgers - komen aan bod in het ontwerp van decreet.
Als advocaat heeft mevrouw Guns het enigszins moeilijk met de omkering van de bewijslast. Ook bij de oprichting van gelijkebehandelingsbureaus en van het onafhankelijke orgaan dat in rechte kan optreden, heeft de spreekster vragen.
De heer Ward Kennes, namens CD&V, maakt van de algemene bespreking gebruik om enkele filosofische bedenkingen te formuleren. Een eerste bedenking is dat de benaming 'gelijkebehandelingsbeleid' enigszins misleidend is, in die zin dat hier eigenlijk 'antidiscriminatiebeleid' wordt bedoeld. Ongelijke situaties mogen vanuit een antidiscriminatiedenken niet automatisch gelijk worden behandeld. Niet elke ongelijke behandeling van mensen is dus een discriminatie.
Een tweede bedenking die de heer Kennes maakt, is de verregaande juridisering die het ontwerp behelst. Dit ontwerp beoogt in se maatschappelijke verandering. Hij heeft ook een bedenking bij de vermelding van kenmerken die toch niet allemaal van dezelfde orde zijn. Er zijn onveranderlijke kenmerken bij, zoals ras, maar ook kenmerken die wel evolutief kunnen zijn, zoals een overtuiging. Die worden nu op dezelfde hoogte geplaatst. Onder de beschermde kenmerken staat ook het element taal. Binnen het Belgische systeem noemt de heer Kennes dat een bijzonder delicaat begrip.
Een andere bedenking van de spreker betreft artikel 19 van het ontwerp. Hij meent dat de discussie daarover zeker niet is afgerond. De bepaling voorziet in een discriminatieverbod, zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, met betrekking tot de voorwaarden voor toegang tot arbeid en de werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden. Dat die vraag niet zonder belang is, mag, volgens de spreker, blijken uit het advies van de Raad van State.
Mevrouw Helga Stevens feliciteert namens de N-VA de minister met haar initiatief, waarop al jaren wordt gewacht. Het ontwerp van decreet noemt zij echt een mijlpaal voor personen met een handicap. Op veel terreinen, zoals tewerkstelling, onderwijs en toegankelijkheid, heeft Vlaanderen nog veel achterstand in te halen. In die zin kan het ontwerp van decreet een hefboom zijn voor personen met een handicap om een betere toegang te krijgen tot het maatschappelijke leven en alle terreinen van de samenleving.
Ook mevrouw Stevens merkt op dat het ontwerp een omzetting bevat van Europese richtlijnen. Voorts merkt mevrouw Stevens ter attentie van de Vlaams Belangfractie op dat de Europese regelgeving niet verbiedt om verder te gaan dan de opgelegde verplichtingen. Zij ziet geen reden om de omzetting van de Europese richtlijnen te beperken tot de aangegeven domeinen van arbeid en beroepsopleiding. Waarom zouden personen met een handicap geen gelijke kansen mogen krijgen in bijvoorbeeld heel wat andere terreinen, zoals de toegang tot openbare gebouwen enzovoort? We zijn allemaal burgers, gelijk in diversiteit, aldus mevrouw Stevens.
Wel vraagt mevrouw Stevens zich af hoe de afstemming zal gebeuren tussen het voorliggende ontwerp van decreet en het decreet betreffende gelijke onderwijskansen. Kinderen met een handicap moeten ook recht krijgen op gelijke onderwijskansen. Dat knelpunt kan verholpen worden met wat het ontwerp van decreet biedt.
Mevrouw Stevens acht de invoering van het concept van 'redelijke aanpassing' van zeer groot belang. Mevrouw Stevens vindt het niet erg dat er geen precieze definitie van handicap is opgenomen in het ontwerp van decreet. Een definitie op zich is niet het belangrijkste, het gaat bij een persoon met een handicap over een persoon die op de een of andere manier belemmeringen ondervindt. Die belemmeringen kunnen ook veroorzaakt worden door de samenleving, en dan is redelijke aanpassing aangewezen.
Bezorgd zegt mevrouw Stevens te zijn over de vrijwaringsclausule in artikel 20. De spreekster zou willen dat de rechten die worden geschapen door het voorliggende ontwerp van decreet zouden worden beschouwd als het minimum. Het gaat immers om een decreet dat een kader uitwerkt voor gelijke kansen en gelijke behandeling. Dit ontwerp van decreet legt de principes vast voor de ministers voor de uitwerking van hun beleid. Met betrekking tot een eventuele samenwerking met het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding dringt mevrouw Stevens aan op een samenwerkingsakkoord waarbij de Vlaamse Gemeenschap als volwaardige partner kan toetreden. Er is evenwel vooral nood aan een laagdrempelige instantie waarbij iedereen terecht kan met een klacht of een vraag. Daartoe volstaan de geplande meldpunten niet.
En bovendien bestaat het risico dat die meldpunten een verschillende aanpak hanteren. Daarom moet er voor heel Vlaanderen een bepaalde standaard uitgewerkt worden, aldus mevrouw Stevens.
De heer Caluwé onderstreept namens de CD&V-fractie dat het ontwerp van decreet fundamentele wetgeving uitmaakt. Daarbij wordt terecht werk gemaakt van de realisatie van het grondrecht op gelijke behandeling en de strijd tegen discriminatie. Hij oordeelt evenwel dat een goede uitoefening van dit grondrecht moet kunnen samengaan met de realisatie van de andere grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van onderwijs enzovoort. Daarom moet ook het Vlaams Parlement zorgvuldig omgaan met dergelijke regelgeving.
Zorgvuldigheid is ook vereist bij de omzetting van de Europese richtlijnen in Vlaamse regelgeving. Zo moet voldoende worden gemotiveerd waarom in het ontwerp voor bepaalde begrippen andere termen worden gebruikt dan in de richtlijnen. De heer Caluwé vraagt of de algemene vrijwaringsclausule van artikel 20 volstaat. Hij vraagt dat die bedenkingen zorgvuldig worden onderzocht.
Minister Van Brempt antwoordt bijzonder opgetogen te zijn door wat mevrouw Stevens heeft verklaard. Aan het ontwerp van decreet ligt de overtuiging ten grondslag dat ook in Vlaanderen wetgeving nodig is om discriminatie te bestrijden, aldus de minister. Als het de doelstelling van het ontwerp zou zijn, zoals de heer Van Dijck het aangeeft, om de vrije meningsuiting aan banden te leggen of om alle ongelijke behandeling onmogelijk te maken, dan zou de minister er zelf tegenstander van zijn. Maar niets is minder waar, aldus minister Van Brempt. Alles staat of valt met de betekenis van discriminatie. Het moet gaan om niet te rechtvaardigen ongelijke behandeling.
Minister Van Brempt geeft hetzelfde antwoord op de opmerking van de heer Caluwé over gelijke kansen en de andere grondrechten. Als het ontwerp van decreet zou leiden tot een aantasting van de klassieke grondrechten zoals de vrijheid van vereniging en van godsdienst, dan had de minister het nooit ingediend. Met dit ontwerp van decreet wil ze elke niet-gerechtvaardigde ongelijke behandeling bestrijden.
Na de opmerkingen van de commissieleden over de omkering van de bewijslast, wijst minister Van Brempt erop dat het gaat om gedeelde bewijslast. Ze is ervan overtuigd dat het bij discriminatie niet altijd even duidelijk is wie dader en wie slachtoffer is. Goed bemiddelen en verzoenen vormen de belangrijkste doelstelling van het ontwerp van decreet. Het zijn ook vernieuwende instrumenten om discriminatie tegen te gaan, aldus de minister.
Minister Van Brempt beaamt dat een deel van het ontwerp van decreet 'soft law' is, zoals mevrouw Franssen stelt. Maar een ander deel is wel degelijk harde wetgeving. Het is de allereerste keer dat het gelijkekansenbeleid op die manier wordt verankerd. Minister Van Brempt begrijpt de opmerking van mevrouw Franssen over de Peking-rapportage. Die verplichte rapportage heeft ze altijd een enigszins steriele oefening gevonden. Dat was ook de reden waarom zij van die Peking-rapportage is overgestapt naar de opencoördinatiemethode. Het is de bedoeling een geregelde rapportering te integreren in de opencoördinatiemethode.
Wat het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding betreft, herinnert de minister aan de inspanningen die zij samen met Vlaams minister Keulen heeft geleverd in overleg met de federale overheid om het centrum uit te breiden zodat het een opdracht zou kunnen vervullen in de bestrijding van de discriminatie. Sinds de jongste federale verkiezingen ligt dat overleg echter stil. De minister betreurt dat en zij hoopt na de goedkeuring van het ontwerp van decreet een nieuw initiatief te kunnen nemen.
Minister Van Brempt verduidelijkt dat Vlaanderen in uitvoering van de Europese richtlijnen, overgenomen in het ontwerp van decreet, verplicht is om een dergelijke instelling aan te stellen. Na de goedkeuring van het ontwerp van decreet belooft de minister opnieuw te onderhandelen met de federale regering om dat te regelen.
In antwoord op vragen van mevrouw Stevens en andere commissieleden gaat de minister in op de verhouding tussen het ontwerp van decreet en bestaande decreten. Het is de bedoeling dat elke minister binnen zijn of haar bevoegdheid gelijkekansendecreten uitwerkt en indient bij het Vlaams Parlement.
Artikel 20 geeft aan dat andere decreten voorrang hebben op dit decreet. Dat betekent dat bijvoorbeeld het GOK-decreet voorrang heeft op dit ontwerp van decreet. Het ontwerp van decreet kan geenszins andere decreten verzwakken. De minister noemt dat een pragmatische oplossing, met voor- en tegenstanders.
Op vraag van de dames Stevens en Franssen gaat minister Van Brempt in op het ontbreken in het ontwerp van decreet van precieze definities van persoon met een handicap en van redelijke aanpassing. Het is op uitdrukkelijke vraag van organisaties in de sector dat in dit ontwerp van decreet dergelijke definities niet zijn opgenomen. De minister zegt die organisaties te begrijpen. Als je die begrippen begint te definiëren, zullen er onvermijdelijk een aantal categorieën buiten vallen. Toch verwijst de minister naar de memorie van toelichting waarin enkele richtlijnen zijn opgenomen die de begrippen kunnen verduidelijken.
Na de repliek van de minister volgde de artikelsgewijze bespreking en stemming. Zowel de heren Caluwé en Roegiers, en de dames De Wachter, Guns, Franssen en Heren namens de meerderheid als de heren Van Dijck, Penris en Verougstraete en de dames De Lobel en Van Steenberge van het Vlaams Belang dienden amendementen in.
De in eerste lezing aangenomen amendementen en het aldus geamendeerde ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid worden aangenomen met 6 stemmen tegen 5. (Applaus)
De in eerste lezing aangenomen amendementen en het aldus geamendeerde ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid werd vervolgens aangenomen met zes voor en vijf stemmen tegen. (Applaus)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil mijn collega uitdrukkelijk bedanken voor haar zeer omstandig en soms letterlijk verslag. Het voordeel van een dergelijk verslag is dat we heel goed kennis hebben kunnen nemen van wat in de commissie is gezegd. Het nadeel is dat ik, helaas, voor een aantal punten in herhaling zou kunnen vallen. Ik heb mezelf daarnet gehoord. Ik zal dat net zoals u, nog eens een tweede keer moeten doen. Mijn excuses daarvoor.
Zoals u uit het verslag kunt opmaken, is het ontwerp van decreet inderdaad het onderwerp geweest van een grondige, zij het vrij snelle bespreking in de commissie. Ik zal hier niet alle argumenten herhalen die ik namens mijn fractie naar voren heb gebracht. Ik zal mijn inbreng ophangen aan vier kernpunten, die, voor alle duidelijkheid, betrekking hebben op het tweede deel van het ontwerp, wat ik het antidiscriminatieluik zou willen noemen. Die vier kernpunten zijn: de vraag of Europese richtlijnen slaafs moeten worden nagevolgd; het feit dat dit ontwerp leidt tot een ongeziene en volgens ons ongehoorde juridisering van de samenleving; het opnemen van twee discriminatiegronden, namelijk taal en nationaliteit, wat het in de toekomst moeilijk maakt om straffeloos de Vlaamse identiteit afdoende te verdedigen; de ongeoorloofde beknotting van de vrije meningsuiting.
Voor de verantwoording van dit ontwerp van decreet wordt tot uitentreuren herhaald dat er nu eenmaal internationale verdragen en EU-richtlijnen zijn die in nationaal en regionaal recht moeten worden omgezet en dat we daar 'niet buiten kunnen', willen we Europese en internationaalrechtelijke veroordelingen ontlopen.
Eerlijk gezegd vind ik dat een drogreden. Vooreerst heeft de Vlaamse overheid er - in navolging van de federale wetgever - voor gekozen veel verder te gaan dan wat de EU-richtlijnen vragen, zowel wat discriminatiegronden als het toepassingsgebied betreft. Voor een dergelijke verruiming is, zoals ik in de commissie al heb gezegd, geen maatschappelijke nood aangetoond. Daarnaast is ook een verwijzing naar het verdrag van New York van 1966 inzake de uitbanning van racisme misplaatst, want België heeft precies bij dat verdrag voorbehoud gemaakt, verwijzend naar de vrijheid van meningsuiting en van vereniging. Dat verdrag heeft dus geen autoriteit.
Meer fundamenteel herhaal ik dat de automatische omzetting van Europees recht in nationaal recht zonder verder onderzoek, onverantwoordelijk is. Het is waar dat wij een stuk van onze soevereiniteit aan het Europese niveau hebben overgedragen, en dat dit een aantal consequenties met zich meebrengt. Maar dat ontslaat er ons geenszins van EU-wetgeving op zijn democratische merites te beoordelen. Het is niet aanvaardbaar dat EU-richtlijnen gebruikt worden om grondwettelijke vrijheden te beknotten. In dat geval louter verwijzen naar onze Europese verplichtingen staat gelijk met slaafsheid.
Een van de kwalijkste kanten aan dit ontwerp is de zogenaamde horizontale werking ervan. Het toekomstige antidiscriminatiedecreet is immers niet enkel van toepassing op het overheidsbeleid, maar ook op de verhoudingen tussen burgers onderling. Dat de overheid zijn optreden redelijk moet kunnen verantwoorden, spreekt vanzelf. Volgens het toekomstige antidiscriminatiedecreet moet echter ook de burger voor elke daad die hij stelt of elke mening die hij uit een objectieve en redelijke niet-discriminerende verantwoording kunnen afleggen.
De essentie van de vrijheid in een democratische rechtsstaat is nochtans dat de burger zijn handelingen niet objectief en redelijk moet verantwoorden. Hoe zou dat ook? Heel ons sociale leven is gebaseerd op het maken van onderscheid dat niet redelijk kan worden verantwoord. Elke minuut van de dag maken we onderscheid op halfrationele en niet-rationele gronden - en gelukkig maar. Mensen zijn nu eenmaal geen machines. Emoties spelen voor elke mens meestal een doorslaggevende rol: sympathie, afkeer, eerste indruk, vooroordelen, vroegere ervaringen, uiterlijk, intuïtie enzovoort. Dat zijn allemaal facetten op basis waarvan mensen onderscheid maken. Dat is eenvoudigweg niet objectiveerbaar.
De wetgever zelf, die nochtans beschikt over topjuristen en over nauwkeurige adviezen van de Raad van State en allerlei interne diensten, slaagt er nog niet in om het non-discriminatiebeginsel in al zijn goedgekeurde wetten te eerbiedigen, met vernietiging door het Grondwettelijk Hof, het vroegere Arbitragehof, tot gevolg. Dat was zelfs - o, ironie - het geval met de eerste versie van de federale antidiscriminatiewet, en waarschijnlijk ook met de tweede versie ervan. Van de burger wordt een dergelijk foutloos parcours wél verwacht, niet op straffe van vernietiging van zijn uitlatingen, maar wel op straffe van een correctionele veroordeling.
De Raad van State heeft dit in 2002, in het advies over het toenmalig ontwerp van de antidiscriminatiewet, al juist ingeschat. Ik citeer: "Een overheid moet bij haar optreden waken over het onderscheid dat zij maakt, maar met particulieren is het anders gesteld. Hun gedragingen zijn niet noodzakelijk rationeel en kunnen niet altijd beoordeeld worden aan de hand van utilitaristische criteria. De werkingssfeer van het wetsontwerp is niet beperkt tot een specifiek domein, zoals bijvoorbeeld het arbeidsrecht, maar omvat het hele maatschappelijke leven in zijn totaliteit. De wetgever mag burgers niet verplichten om in alle handelingen van het maatschappelijk leven en bij de uiting van hun mening de ideeën van de overheid inzake de bestrijding van discriminaties over te nemen."
Mutatis mutandis geldt dit ook voor dit ontwerp van decreet. De totalitaire staat komt hier om de hoek kijken. De burger beschikt immers niet langer over de mogelijkheid de eigen keuzes en beslissingen door eigen inzichten te laten leiden. Hij dient zich aan de door de overheid opgelegde moraal te conformeren. De samenleving zal hiervan op termijn de gevolgen voelen. Mensen zullen aan zelfcensuur doen. Ze zullen in het publieke leven minder ondernemend durven zijn. Ze zullen zich in hun private levenssfeer terugtrekken en zich asocialer opstellen. Aan een dergelijk Vlaanderen wensen wij op geen enkele wijze bij te dragen.
Tijdens de commissiebesprekingen heeft de adviseur van de minister een vergoelijkende uitleg gegeven. De rechters zullen hier omzichtig mee omgaan. Dit stelt ons verre van gerust. De rechter heeft alleszins de mogelijkheid om de grondvrijheden ondergeschikt aan het discriminatieverbod te maken. Hij zal dat in sommige gevallen ongetwijfeld doen. In een normale rechtsstaat vallen de grondvrijheden en een zogenaamd grondrecht op non-discriminatie niet af te wegen. Ten aanzien van privépersonen bestaat een dergelijk grondrecht immers eenvoudigweg niet. Privépersonen hoeven zich niet te verantwoorden voor het uiteenlopend gebruik dat ze van hun vrijheden ten aanzien van andere mensen maken. Dit is volgens professor Storme, die we tijdens de hoorzitting aan het woord hebben gehoord, het wezen van de in de Grondwet bevestigde grondvrijheden zelf. Hij heeft overschot van gelijk.
Het proces tegen het toenmalige Vlaams Blok heeft ons bovendien geleerd dat sommige rechters extreem ver kunnen en willen gaan in hun maximalistische interpretatie en toepassing van dergelijke wetgeving. Dat proces en andere procedures die tegen onze partij zijn ingespannen en nog lopen, hebben ons ook iets geleerd over een uitspraak die de minister tijdens de commissiebesprekingen heeft gedaan. Ze heeft verklaard dat ze nooit wetgeving zou willen goedkeuren die de vrijheden beperkt. Dit is, om het in parlementaire termen te zeggen, naast de waarheid. De partij van de minister of haar ideologische bondgenoten hebben keer op keer wetten goedgekeurd en procedures geïnitieerd met de uitdrukkelijke bedoeling onze partij te treffen. Het zal met dit ontwerp van decreet niet anders lopen. Wie de vrijheid liefheeft, keurt dergelijke wetgeving niet goed.
Net als tijdens de commissiebesprekingen, wil ik er twee discriminatiegronden even uitlichten. Het gaat hier om de taal en om de nationaliteit. Dit zijn eigenlijk twee hoekstenen van de nationale identiteit. Dat deze twee criteria in de codex van de beschermde kenmerken zijn opgenomen, maakt dit ontwerp van decreet tot een instrument van de mensen die de fundamenten van onze identiteit willen onderuithalen. Ze slaan de beschermers van onze identiteit de wapens uit handen.
Wat de nationaliteit betreft, verwijs ik naar richtlijn 2000/43/EG en naar het Verdrag tot uitbanning van rassendiscriminatie. Beide documenten zijn uitdrukkelijk niet van toepassing op discriminaties op basis van nationaliteit. Dat is ook zeer normaal. Het is net het doel van een nationaliteit een verscheiden behandeling in het leven te roepen. Een nationale staat is, als het ware, een grote georganiseerde discriminatie. Nationaliteit en het toekennen van voordelen op basis ervan, zoals het verlenen van stemrecht, de toegang tot het openbaar ambt of misschien ook de toegang tot sociale huisvesting vormen het onderwerp van het politiek debat.
Enkel in het verschraalde en eng-politieke intellectuele klimaat van dit land slagen mensen er stilaan in van het begrip 'nationaliteit' een vies woord te maken. Hier wordt op een zeer duidelijke wijze een bepaalde politieke agenda blootgelegd. Dit ontwerp van decreet zal ertoe leiden dat de mensen die voor het behoud of de verscherping van het onderscheid op basis van nationaliteit pleiten zeer goed op hun tellen moeten passen. Zoals in het verslag te lezen staat, zullen hun uitspraken voor ze het weten door een rechter worden beoordeeld.
Met dit ontwerp van decreet worden politieke tegenstanders in een volkomen normaal politiek debat gekortwiekt. Dat zal een zeer belangrijke overwinning betekenen voor die zijde van het politieke spectrum die het staatsburgerschap, nog meer dan nu al het geval is, wil uitkleden.
Ook het criterium taal wordt vermeld als beschermd kenmerk. Onderscheid maken op basis van taal is nochtans noodzakelijk voor de goede werking van onze instellingen en onze samenleving. Zeker in dit land moet met dit criterium zeer voorzichtig worden omgesprongen. Elk middel dat in potentie kan worden aangewend om de taalwetgeving en het territorialiteitsbeginsel dat ermee samenhangt, te ondergraven, is er een te veel. Ik zeg het maar ten behoeve van de collega's van de N-VA: het lijdt geen twijfel dat de Franstaligen, die op dat vlak geen scrupules hebben, dit decreet zullen aanwenden om het Nederlandstalig karakter van Vlaams-Brabant nog heviger te bekampen. Dit decreet brengt dan ook nog eens de verdedigers in een lastig parket. Alle voorstellen tot maatregelen voor de bescherming van dat Vlaams karakter zijn mogelijk strafbaar. Ik wens alle gemeentebesturen die tegenwoordig het nieuws halen met behartigenswaardige initiatieven, veel succes in de toekomst. Voortaan zullen ze door de Franstaligen met een eigen Vlaams decreet onder vuur kunnen worden genomen.
Het Antidiscriminatiedecreet voorziet in zware vrijheidsberovende en penale straffen voor personen die aanzetten tot discriminatie. Wie aanzet tot opzettelijke discriminatie, haat of geweld jegens een persoon, groep, gemeenschap of de leden ervan wegens een of meer van de beschermde kenmerken, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van 50 euro tot 1000 euro. Dat is niet niks.
Opvallend is dat 'aanzetten tot discriminatie' strafbaar wordt gesteld door het decreet, maar het loutere discrimineren zelf niet, behoudens enkele uitzonderingen, onder meer dragers of agenten van de openbare macht. Daarbij beoogt de Vlaamse Regering dus niet de daad te bestraffen - die wordt wel burgerrechtelijk aangepakt -, maar wel de uitgesproken mening. De reden die daarvoor door de voorstanders van dit ontwerp wordt aangehaald, namelijk dat de impact van de geuite mening meestal groter is dan een gestelde handeling ten opzichte van een individueel persoon, wordt internationaalrechterlijk niet ondersteund, wel integendeel. Het stellen van daden wordt steeds strenger beoordeeld dan het uiten van meningen.
Bovendien is het een vals argument. Uiteraard heeft het uiten van een mening een maatschappelijke impact. Dat is precies de reden waarom de meningsuiting is beschermd. Meningen geuit in private kring interesseren de overheid doorgaans niet, meningen geuit op het publieke forum daarentegen wel. Daarom heeft de publiek geuite mening ook steeds gevaar gelopen, in het verleden zoals vandaag de dag. Het argument dat een publiek geuite mening het volk zou bezwangeren met foute ideeën of iets van die strekking, is steeds de even voor de hand liggende als veel aangewende reden geweest om de vrije meningsuiting in te perken. De maatschappelijke impact inroepen om strenger toe te zien op het uiten van meningen dan op het stellen van daden, toont juist aan dat de voorstanders van dit ontwerp van decreet die vrijheidsbeknottende traditie voortzetten.
Men zal aanvoeren dat wij - als tegenstanders van dit ontwerp - toch onmogelijk kunnen instemmen met het aanzetten tot haat en geweld. Wat geweld betreft, is dat uiteraard het geval, maar voor de strafbaarstelling daarvan hebben wij dit ontwerp van decreet niet nodig. Haat is een rekbaar begrip: wat voor de ene hatelijk is, is dat voor de andere volstrekt niet. Bovendien lijkt het mij moeilijk te bewijzen dat bepaalde meningsuitingen de bedoeling of het direct aanwijsbare gevolg hebben dat de emotie haat wordt opgewekt bij lezers of toehoorders. Deze passus komt mij dan ook voor als een soort passe-partout waarmee naar goeddunken onwelgevallige meningen strafbaar kunnen worden gesteld.
Het aanzetten tot discriminatie zelf strafbaar stellen, is nog veel verregaander. Voortdurend worden er in het maatschappelijk en politiek debat oproepen gedaan, voorstellen gelanceerd en nagestreefd die het maken van een onderscheid beogen, ook op basis van de opgesomde kenmerken. Ik heb al verwezen naar de debatten omtrent onderscheid op basis van nationaliteit. Door dit decreet wordt een zware hypotheek gelegd op dat soort discussies omdat de voorstanders van het maken van onderscheid voor de rechter kunnen worden gesleept op grond van artikel 30.
Mevrouw de voorzitter, ik kom tot mijn besluit. Het ontwerp van Antidiscriminatiedecreet, dat een schoolvoorbeeld is van ideologische scherpslijperij, is onzes inziens gevaarlijk voor de democratie. De toepassing ervan zal leiden tot een inkrimping van de fundamentele rechten en vrijheden zoals die zijn vastgelegd in de Grondwet en de mensenrechtenverdragen. Ik weet natuurlijk ook wel dat de samenleving en de politiek zich altijd zullen moeten buigen over het vraagstuk van het evenwicht tussen sociale controle en de vrijheden toegekend aan iedere burger.
Maar in het geval van dit decreet is het mijn diepste overtuiging dat de slinger veel te ver is doorgeslagen in het nadeel van de vrijheid, in de eerste plaats de vrijheid van meningsuiting. Om de redenen die ik zonet omstandig heb uiteengezet, zou onze fractie een uitzonderlijk parlementair middel willen aanwenden: een motie indienen waarin wordt verklaard dat dit decreet bepalingen bevat die een discriminatie om ideologische en filosofische redenen inhouden. Ons inziens is dit decreet immers gericht tegen diegenen die de Vlaamse identiteit en de vrijheid van meningsuiting willen verdedigen in brede zin, en tegen het Vlaams-nationalisme in het bijzonder. Ik doe dan ook een oproep tot alle vrijheidslievende collega's in dit halfrond om deze motie mee te ondertekenen.
Mevrouw de voorzitter, sta mij toe te eindigen met een citaat van John Stuart Mill. Hij was een liberaal en met zijn theorieën ben ik het lang niet altijd eens, maar in zijn magistrale werk 'Over Vrijheid' heeft hij waarheden neergeschreven die tot op vandaag brandend actueel zijn. "Zodra er mensen zijn," zo zegt Mill, "die een uitzondering vormen op de ogenschijnlijke eensgezindheid van de wereld over een willekeurig onderwerp, kan men altijd aannemen dat deze andersdenkenden iets te zeggen hebben dat waardevol genoeg is om hen aan het woord te laten, ook als de wereld gelijk heeft." Ik dank u voor uw luisterend oor. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Caluwé heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil beginnen met een woord van dank voor het uitstekende verslag van mevrouw De Wachter. Dit is geen onbelangrijk decreet. Ik wil het niet hebben over het onderdeel 'gelijke kansen'. Het is immers goed dat we op dat vlak het beleid in een kader kunnen passen, en ik denk dat iedereen daar helemaal achter kan staan. Hier wil ik me daarom beperken tot enkele woorden over het onderdeel 'gelijke behandeling'. Als wetgever mogen we daar niet licht overheen gaan. We leggen niet zozeer verplichtingen aan de overheid op, maar wel grijpen we zo soms diep in in het maatschappelijke leven.
Ik wil daar enkele bedenkingen bij maken. Een: uiteraard is het doel van dit ingrijpen zeer legitiem. In veel gevallen gaat het erom ervoor te zorgen dat de sociale grondrechten ook effectief worden gerealiseerd. We mogen echter niet vergeten dat we historisch in Vlaanderen ervoor gekozen hebben om de realisatie van een aantal sociale grondrechten te doen via systemen die niet altijd een gelijke behandeling in alles omvatten, maar in Vlaanderen soms gebeurde op een wijze die niet altijd in overeenstemming was met een gelijke behandeling, maar soms zelfs een vorm van ongelijke behandeling bevatte.
Immers in plaats van in elke instelling, intern, het pluralisme te organiseren, organiseert men dan extern aan en tussen de organisaties het pluralisme. Het voor de hand liggende voorbeeld is het onderwijs: in plaats van een reeks identieke, neutrale scholen op te richten die allemaal hetzelfde aanbieden, kozen we ervoor om de vrijheid van initiatief inzake onderwijs te waarborgen en mensen de kans te bieden om op basis van een overtuiging onderwijs aan te bieden. We zorgen er als samenleving wel voor dat iedereen op dezelfde manier onderwijs kan genieten op basis van de filosofische concepten die men verkiest. Zo zijn de grondrechten van de vrijheid van onderwijs en van het recht op onderwijs gerealiseerd.
Als er internationale vergelijkingen worden gemaakt, dan blijkt dat de kwaliteit en het aanbod van ons onderwijs die vergelijking kunnen doorstaan. We hebben dus dit grondrecht op een goede manier gerealiseerd. We moeten er wel blijvend aan werken.
Twee. Men grijpt in in het maatschappelijk leven. Uiteraard zijn we er ten volle voor dat we een samenleving hebben waarin er niet wordt gediscrimineerd, waarin er tussen de burgers respect bestaat voor wie er anders uitziet of anders geaard is. Ik denk dat we het erover eens zijn dat een samenleving kwalitatiever is wanneer dat respect spontaan wordt opgebracht omdat men het meent en er zelf van overtuigd is, dan wanneer dit moet van de wetgever en er sancties aan verbonden zijn. We moeten er over waken dat we het maatschappelijk leven en het omgaan met elkaar niet te veel juridisch regelen, waarbij het gevaar bestaat dat men niet meer zelf spontaan tot overeenstemming komt en men al te snel naar de rechter stapt.
Drie. Het recht op gelijke behandeling - een grondrecht - moet altijd samengaan met de andere rechten en vrijheden: de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van godsdienst. Als ze in botsing komen, dan moet er worden gezocht hoe ze op een zo goed mogelijke manier met elkaar kunnen worden verzoend zodat de ene vrijheid niet boven de andere wordt geplaatst.
Op dit ontwerp zijn door de meerderheid, gesteund door de hele commissie, een aantal amendementen aanvaard waardoor in belangrijke mate aan deze opmerkingen tegemoet is gekomen.
Er is het amendement dat een nieuw artikel aan het ontwerp heeft toegevoegd en dat ervoor zorgt dat de bestaande grondwettelijke vrijheden mee in ogenschouw moeten worden genomen. In dit decreet geldt dus onverminderd de bescherming en de uitoefening van de in de Grondwet en de internationale verdragen en mensenrechtenconferenties fundamentele rechten en vrijheden.
Dit is geen cosmetisch amendement. Ik citeer professor Storme, die tijdens de hoorzitting zei dat het aannemen van een dergelijke bepaling waarborgen zou bieden om meerdere redenen. Ten eerste, omdat het een interpretatief element vormt. Men zal altijd de bepalingen van dit decreet samen moeten lezen met de grondwettelijke rechten en vrijheden. Vervolgens omdat het de rechters wapent. "Met dergelijk artikel kan elke rechter de nodige rechtsbescherming bieden tegen de burger. Elke rechter heeft dan het recht vast te stellen dat een bepaalde interpretatie van het decreet in strijd is met de grondwettelijke vrijheden. Dan hoeft een prejudiciële vraag niet meer om het decreet restrictief te interpreteren of om de bepaling zelfs niet van toepassing te verklaren omdat ze in strijd is met de grondwettelijke vrijheden." Het was dus uitermate belangrijk om dit artikel in het ontwerp van decreet op te nemen.
Er is ook een amendement opgenomen, een vrijwaringsclausule, ten aanzien van tendensorganisaties. Het gaat om organisaties en instellingen - ik denk opnieuw aan het onderwijs - die zich baseren op een geloofsovertuiging, een levensovertuiging om bepaalde maatschappelijke activiteiten te ontwikkelen. Als dit noodzakelijk is voor hun maatschappelijk doel, kunnen ze blijvend mensen op een ongelijke manier behandelen, als dat niet op een andere wijze kan. Ik denk dat het belangrijk is dat deze vrijwaringsclausule ten aanzien van tendensorganisaties mee in het decreet is opgenomen. Hiermee hebben we ook ons systeem van extern pluralisme gewaarborgd.
Ik denk dat we ook een mogelijk gevaar van een te brede interpretatie hebben weggenomen. Het ontwerp van decreet zei dat, waar men zich moet verantwoorden met betrekking tot ongelijke behandeling, een dergelijke maatregel maar kan als hij een legitiem doel nastreeft en pertinent, noodzakelijk en proportioneel is. Het leek ons wijs om op dat vlak terug te keren naar de letterlijke bepalingen van de Europese richtlijn en te spreken over passend en noodzakelijk, omdat niet de indruk zou bestaan dat ons ontwerp van decreet strikter zou zijn dan wat gevraagd wordt in de Europese richtlijnen.
Tot slot hebben we ook een bepaling in het decreet ingeschreven dat het geëvalueerd moet worden binnen twee jaar. Ook hiermee komen we tegemoet aan een suggestie die professor Storme tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. We denken dat het belangrijk is om het decreet binnen twee jaar te evalueren, om zeker te zijn dat door de toepassing van dit decreet de andere rechten en vrijheden niet in het gedrang komen, om goed na te kijken dat dit decreet geen aanleiding geeft tot een overjuridisering van het maatschappelijk leven en om goed te bekijken dat een aantal van de te beschermen kenmerken geen aanleiding geven tot ongewenste effecten op het terrein.
Ik denk dan bijvoorbeeld aan het te beschermen kenmerk taal. Ten aanzien van het Vlaams Belang wil ik zeggen dat taal voortaan ook een te beschermen kenmerk is door de juridische acties die de partij heeft ondernomen. In de oorspronkelijke federale antidiscriminatiewet stond taal niet als te beschermen kenmerk. Het Vlaams Belang is naar het Grondwettelijk Hof gestapt, omdat politieke overtuiging als te beschermen kenmerk niet was opgenomen in de antidiscriminatiewet. Het Grondwettelijk Hof heeft op dat vlak het Vlaams Belang gelijk gegeven en heeft gezegd dat politieke overtuiging mee moet worden opgenomen. Maar het hof heeft er wel aan toegevoegd dat, als men politieke overtuiging opneemt, ook taal als te beschermen kenmerk moet worden opgenomen in de antidiscriminatiewetgeving, met als gevolg dat het voortaan in de antidiscriminatiewetgeving is opgenomen.
Voor de maatregelen die in Vlaanderen worden getroffen en waarvoor we taal als criterium gebruiken voor ongelijke behandeling, ben ik niet bevreesd dat ons dat in problemen gaat brengen. Ik vind dat het telkenmale gebeurt met een legitiem doel en als het gebeurt, is het ook passend en noodzakelijk. Het decreet bepaalt trouwens uitdrukkelijk dat, als het maatschappelijk leven leidt tot verschillende behandelingen rond een aantal kenmerken, en men zich daarbij baseert op de bestaande wetgeving, nooit burgers zelf kunnen worden vervolgd. Als een gemeente of sociale organisatie de criteria van de Wooncode overneemt, kunnen ze daar niet voor worden vervolgd. Dat is dan de uitvoering van bestaande wetgeving, die niet wordt betwist door dit ontwerp van decreet.
We moeten hier wel waakzaam over zijn. Het staat niet vast dat er geen problemen uit voort kunnen vloeien. Het lijkt me ook niet slecht dat, door het criterium taal in het antidiscriminatiedecreet in te schrijven, onze eigen rechters op basis van een eigen decreet hierover kunnen oordelen. Het zal niet op Europees of ander terrein zijn dat de eerste beoordeling gebeurt: de eerste beoordeling zal dan op basis van een Vlaamse tekst door Vlaamse rechters gebeuren, die vaak meer begrip hebben, veel beter weten hoe een bepaalde maatregel ontstaat en wat juist het doel van de maatregel is.
Maar goed, het lijkt ons wijs om op dat vlak waakzaam te zijn en te blijven. In dit ontwerp van decreet is opgenomen dat het binnen twee jaar moet worden geëvalueerd, precies om na te gaan of het geen maatschappelijk negatieve effecten heeft.
Mijnheer Caluwé, als ik u zo bezig hoor, bent u er lang niet gerust in. U zegt dat het voor Vlaamse rechters komt, en die zullen wel begrip hebben voor de legitieme doelen die wij naar voren brengen om onze discriminatie op taal te verantwoorden. Dat wil ik echter nog wel eens zien. De Franstaligen zullen niet rusten tot ze een Vlaamse rechter hebben gevonden die zal zeggen dat dat doel helemaal niet legitiem is. Dan hang je. Dat is het gevolg van dit soort wetgeving.
Of we dit ontwerp van decreet nu maken of niet, voor de meeste van deze bepalingen is er bestaande Europese wetgeving. De Europese commissie heeft bestaande bepalingen - ik denk aan het vrij verkeer van werknemers - waarop men zich kan baseren. Of dit er nu is of niet, om mogelijke vervolgingen te krijgen, maakt dat in wezen geen verschil, we worden er toch mee geconfronteerd. Ik denk dat het goed is dat we binnen twee jaar evalueren. Ik ben niet bevreesd dat we goed kunnen verantwoorden dat we deze maatregelen stellen met een legitiem doel en dat ze ook passend en noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken.
Mevrouw Guns heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, ik wil in eerste instantie mevrouw De Wachter danken voor de uitgebreide verslaggeving.
Voor Open Vld hoort racisme en discriminatie niet thuis in een open samenleving. Het groepsdenken van 'ons tegen hen' bevordert alleen maar de misverstanden en wakkert het racisme aan. In een open samenleving heeft geen enkel individu het recht om een ander individu uit te sluiten op basis van ras, geslacht, godsdienst of etnische afkomst. Voor racisme bestaat geen enkel excuus. Open Vld vindt de beste manier om het groepsdenken te doorbreken, een beleid dat zo veel mogelijk gelijke rechten en plichten geeft aan iedereen. Iedereen heeft immers het recht op individuele zelfontplooiing.
Met dit in het achterhoofd, kan onze fractie alleen maar tevreden zijn met het voorliggende ontwerp van decreet. Wil dat zeggen dat wij bij een dergelijk lijvig en belangrijk ontwerp van decreet geen vragen hebben? Natuurlijk wel. Een van de punten blijft onvermijdelijk het probleem dat het recht tussenkomt in interpersoonlijke relaties. Mensen worden of voelen zich gediscrimineerd. De beoordeling ervan is verre van eenvoudig en discriminatie bewijzen is zeer complex. In tegenstelling met wat daarnet is gesteld, ben ik de overtuiging toegedaan dat onze rechters objectief genoeg zijn om hier terecht over te oordelen. De wet zegt immers dat de rechter, naast de wettekst, ook rekening moet houden met de ratio legis.
Een tweede mogelijk knelpunt is de omkering van de bewijsvoering. Ik heb me er niet tegen kunnen verzetten omdat het in de Europese richtlijnen staat en omdat het ook in de federale Antidiscriminatiewet is opgenomen, maar ik ben en blijf daar vrij kritisch tegenover. Mevrouw de minister u hebt in de commissie positief geantwoord op mijn vraag of, wanneer blijkt dat er ten onrechte klacht is ingediend, degene die de klacht heeft ingediend, kan worden aangeklaagd en veroordeeld voor laster en eerroof en voor tergend en roekeloos geding. Dat stelt me gerust: er is nog altijd een stok achter de deur voor ongegronde en onterechte klachten.
Net als de heer Caluwé, verwijs ik in dit verband naar amendement 35, over het tweejaarlijkse evaluatierapport. Bij die herziening zou ook moeten worden gekeken naar die bewijsvoering. Ook dat element moet mee in overweging worden genomen.
Het belangrijke punt van dit ontwerp van decreet is dat het een algemeen kader voor het gelijkekansenbeleid decretaal verankert. Mevrouw de minister, Open Vld steunt dan ook de uitbreiding van de kansengroepen binnen dat beleid, maar vraagt toch dat er permanent aandacht zou gaan naar gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het beleid. De genderproblematiek mag immers niet worden verdrongen door die van de andere kansengroepen. Ook de uitbreiding in het gelijkekansenbeleid naar mensen met een chronische ziekte verdient de volledige steun van onze fractie.
Het ontwerp institutionaliseert het instrument van de opencoördinatiemethode. Dat was een vraag die onze fractie al een hele tijd had. We zijn daar dan ook zeer blij mee. De methode hing te veel af van de goodwill van de diverse ministers. Bovendien komt het erop neer dat bij de Pekingrapportage werd overgestapt naar de opencoördinatiemethode. We kunnen dit steunen. De Pekingrapportage kwam neer op het uitvoeren van een verplichte taak, zonder dat er eigenlijk ten gronde een gelijkekansenbeleid werd gevoerd. De opencoördinatiemethode is een mooie toepassing van het mainstreamingprincipe. Door middel van een geïntegreerd actieplan met strategische en operationele doelstellingen voor alle beleidsdomeinen, wordt het gelijkekansenbeleid verankerd. We vragen echter dat dit actieplan zou worden afgetoetst bij de gelijkekansenorganisaties, die doorheen de jaren heel wat expertise hebben opgebouwd.
Mevrouw de minister, ik dank u. Onze fractie zal dit ontwerp van decreet dan ook steunen. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, geachte leden, ik kan het kort houden, want het verslag was inderdaad heel uitgebreid, waarvoor dank. Ik vind het echter nuttig even stil te staan bij een aantal punten van het ontwerp, maar dan vanuit een iets andere invalshoek, namelijk de toepassing ervan. Dit is inderdaad een zeer belangrijk ontwerp van decreet. Na het decreet houdende de evenredige participatie op de arbeidsmarkt en het decreet betreffende de gelijke onderwijskansen, is dit ontwerp van decreet betreffende het gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid de volgende stap waarmee Vlaanderen de strijd aanbindt tegen discriminatie. Als progressief en socialist, voor wie gelijke kansen en een gelijke behandeling sleutelbegrippen zijn in de constante strijd voor een rechtvaardigere samenleving, kan ik dit alleen maar toejuichen. Ik wil hierbij de minister dan ook meteen feliciteren voor haar toch wel moedige ontwerp van decreet, dat hopelijk zo snel mogelijk kan worden omgezet in een daadkrachtig beleid.
Mevrouw de minister, het is al door een aantal sprekers aangehaald: met het voorliggende ontwerp van decreet zet de Vlaamse regering de Europese richtlijnen over antidiscriminatie om in Vlaamse regelgeving. Nog belangrijker is echter dat Vlaanderen met dit ontwerp tegelijk ook een stap verder gaat dan wat Europa vraagt. Naar federaal voorbeeld werd de lijst met discriminatiegronden en beleidsdomeinen in het ontwerp van decreet namelijk fors uitgebreid. Bovendien zal in elke centrumstad een meldpunt discriminatie worden opgericht, waarbij de eerste vijf meldpunten, als ik het goed begrijp, dit jaar al van start gaan. Dat is niet onbelangrijk. Het is ontegensprekelijk: met dit ontwerp van decreet geven we vooral een duidelijk signaal dat Vlaanderen geen discriminatie tolereert. Ook wordt, met de oprichting van de meldpunten in de dertien centrumsteden, de drempel om een klacht in te dienen verlaagd. Toch zullen de meldpunten in de eerste plaats preventief werken en bemiddelen, wat me minstens even belangrijk lijkt.
In een moderne samenleving zoals de Vlaamse moet het uitgangspunt zijn dat niemand het slachtoffer mag zijn van willekeurige uitsluiting of achterstelling. Om dit principe in te vullen biedt het nieuwe ontwerp van decreet enerzijds een brede juridische bescherming, en anderzijds een oplossing in geval van discriminatie op grond van onder meer geslacht, ras, huidskleur en afkomst, maar ook op basis van leeftijd, seksuele geaardheid, geboorte, vermogen, geloof of levensbeschouwing, en ook zeer belangrijk, handicap en fysieke of genetische eigenschap.
Daarenboven specificeert het nieuwe ontwerp van decreet ook de domeinen waarbinnen discriminatie niet kan. Het gaat bijvoorbeeld niet alleen om werk, gezondheidszorg of onderwijs, maar ook huisvesting, mobiliteit, cultuur, jeugd en deelname aan economische, sociale, culturele of politieke activiteit buiten de privésfeer. Zoals al gezegd gaat Vlaanderen een flink stuk verder dan de Europese regelgeving, want Europa legt uiteindelijk alleen maar regels op in verband met bescherming op grond van ras en geslacht en op het vlak van arbeid.
Mevrouw de minister, het is niet alleen belangrijk dat er een juridisch kader wordt gecreëerd om een gelijkekansen- en een gelijkebehandelingsbeleid op te zetten, zo'n beleid vereist een beetje uit zichzelf dat men op het terrein zichtbaar is. Uit de inventaris van de bestaande meldpunten was gebleken dat het bestaande aanbod zeer divers was, zowel op het vlak van geografische spreiding als wat betreft de inhoudelijke werking. De bestaande meldpunten beperkten zich ook veelal tot de bestrijding van racisme. Door dertien meldpunten te ondersteunen, komt er ons inziens binnenkort een meer gestructureerd en eenvormig aanbod.
Het is mijn overtuiging dat de nieuwe meldpunten alle vormen van discriminatie moeten aanpakken. De bestaande meldpunten racisme zullen zich dus omvormen tot meldpunten discriminatie. Waar er nog geen meldpunt is, wordt er één opgericht. Tegen 2009, zo hebben we begrepen, zal minstens elke centrumstad een meldpunt hebben.
Het is een goede zaak dat men de zaken realistisch aanpakt en met een proeffase in vijf steden begint en dat voor de opstart tijdens de proefperiode een beroep wordt gedaan op de expertise van het Vlaams Minderhedencentrum. Ik meen dat het centrum uitermate goed geplaatst is om een draaiboek voor alle meldpunten te ontwikkelen met daarin een uniform stappenplan voor de afhandeling van klachten en een lijst met kwaliteitseisen. De meldpunten hebben de opdracht om preventief aan de slag te gaan en hebben inderdaad ook als kerntaak advies te geven en een goed gelijkebehandelingsbeleid te voeren. Een meldpunt moet in de eerste plaats dan ook een 'gelijkebehandelingsbureau' zijn. De meldpunten moeten daarbij ook laagdrempelig zijn. Iedereen die zich gediscrimineerd voelt of is, moet er terecht kunnen. Voor veel mensen is de weg naar het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding in Brussel vandaag een te grote stap. Dat betekent uiteraard niet, mijnheer Caluwé, dat het de bedoeling is om iedereen in juridische procedures te gaan verwikkelen of naar de rechtbank te jagen. Integendeel, het meldpunt moet focussen op bemiddeling tussen slachtoffer en dader, of vermeende dader, om zo samen tot een constructieve oplossing komen.
Mevrouw de minister, het is bekend dat het Vlaamse gelijkekansenbeleid een vrij jong beleid is, waarvoor de eerste stappen pas in 1995 na de vierde VN-Wereldvrouwenconferentie werden gezet. Vandaag, dik tien jaar later, staan we al een flinke stap verder. Ik meen te mogen stellen dat u daar als minister van Gelijke Kansen een flinke duw aan hebt gegeven met dit ontwerp van decreet, maar ook met de opencoördinatiemethode, waarmee alle Vlaamse ministers binnen hun beleidsdomeinen geresponsabiliseerd worden voor het gelijkekansenbeleid. Een succesvol gelijkekansenbeleid is immers niet alleen de taak van de minister van Gelijke Kansen, maar vraagt ook om een beleidsoverschrijdende strategie. Het is een goede zaak dat het nieuwe ontwerp van decreet het gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid deze opencoördinatiemethode verankert.
De heer Verstrepen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, Lijst Dedecker schrijft zich in in de algemene doelstellingen van dit ontwerp van decreet, namelijk het bestrijden van discriminatie omwille van allerlei kenmerken die functioneel niets te maken hebben met het doel van selectieve beslissingen, het wegwerken van allerlei drempels in de samenleving die sommige groepen de toegang tot publieke rechtsgoederen belemmeren. Het wegwerken van discriminatie is volgens Lijst Dedecker een kwestie van beschavingsvooruitgang en verdere humanisering met betrekking tot groepen en categorieën van personen. Lijst Dedecker streeft immers harmonie en integratie na in de relaties tussen groepen in een maatschappij, gekenmerkt door diversiteit, en verwerpt nadrukkelijk alle handelingen die erop gericht zijn de polarisatie tussen groepen aan te zwengelen.
LDD is echter van oordeel dat dit lovenswaardige doel niet per se met alle denkbare middelen mag worden nagestreefd. Het gebruik van sommige middelen kan andere waarden in het gedrang brengen. Soms is de remedie ook erger dan de kwaal. Vanuit dit perspectief hebben wij een aantal bezwaren tegen het ontwerp van decreet. Ik zal ze hier beknopt opsommen.
Ten eerste is er de timing. Aangezien er een beroep werd ingediend bij het Grondwettelijk Hof tegen de parallelle federale antidiscriminatiewet, en het hof bepalingen nietig zou kunnen verklaren die gelijkaardig zijn aan bepalingen in dit decreet, lijkt het opportuun om de uitspraak van het Hof af te wachten. Anders bestaat het risico dat ook tegen dit decreet beroep wordt ingesteld, dat bepaalde bepalingen worden vernietigd en dit parlement zijn huiswerk kan overdoen.
Ten tweede is er het gebruik van strafbepalingen. Zoals in de federale wet wordt ook hier gebruik gemaakt van strafbepalingen om discriminatie te bestrijden. Dit is het geval in de artikelen 29-34. LDD is van oordeel dat de overheid tegenover haar eigen overheidsorganen dwangmatig mag optreden, bijvoorbeeld met disciplinaire sancties, om discriminerende acties of situaties die uitgaan van overheidsdiensten, tegen te gaan. Anders ligt het evenwel in de relatie van de overheid met de samenleving, met de burgers. Beschavingsvooruitgang in menselijke relaties, kan men immers niet afdwingen via juridische sancties. Repressief optreden, zal in vele gevallen tot verzuurde reacties bij de burgers leiden, waardoor het antidiscriminatiebeleid zijn doel zal missen. Het wegwerken van discriminatie vergt in vele gevallen een mentaliteitsomslag, een afzweren van vooroordelen. Dit kan men niet realiseren door een extern repressief optreden. Andere acties, zoals voorlichting, het stimuleren van dialoog tussen bevolkingsgroepen of het stimuleren van geïntegreerde initiatieven, zijn hier meer aangewezen.
Ten derde is er de afwijking van het gemeen recht. De bepalingen inzake de schadevergoeding, artikelen 27 en 28, zijn eigenlijk overbodig. De regels ter zake in het Burgerlijk Wetboek zijn zeer ruim geformuleerd, zodat ook schadevergoeding voor discriminerende praktijken, als morele schade kunnen worden opgevat. Door de bepalingen in het ontwerp, waarin in forfaitaire schadevergoedingen wordt voorzien, wordt in feite een nieuwe vorm van discriminatie ingesteld. Normaal heeft men recht op de volledige schadevergoeding en niets meer. Hier wordt in een speciale regeling voorzien, waarin men van dit algemeen civielrechtelijk principe afwijkt. Ook dat is een van onze bezwaren.
Ten vierde is er de regeling inzake bewijslast. In artikel 35 wordt de bewijslast omgedraaid. Ook dit punt werd hier reeds aangehaald. Als een persoon of een instelling die daartoe bevoegd is, op basis van beweringen, algemene statistieken en elementair statistisch materiaal aanvoert dat iemand discrimineert, dan is het aan deze laatste om het tegenbewijs te leveren. Deze omdraaiing van bewijslast, zet de deur open voor het misbruiken van het rechtssysteem voor persoonlijke afrekeningen of voor het verkrijgen van resultaten die men op normale weg niet zou halen. Stel bijvoorbeeld dat allochtone jongeren in een school statistisch gezien lagere punten scoren dan de autochtone jongeren, dan kan dat het gevolg zijn van discriminatie, maar is het wellicht in veel meer gevallen het gevolg van de familie- en levensomstandigheden van deze jongeren.
En toch zal men op basis van deze statistische gegevens alleen leraren die volkomen te goeder trouw zijn, juridisch kunnen aanvallen en hen dwingen een tegenbewijs te leveren. Ook als deze leraar het proces wint, zal er steeds iets van blijven hangen. Dat ligt aan de perceptie: waar rook is, is vuur.
Het is niet onwaarschijnlijk dat deze bepaling allerlei defensieve reacties zal uitlokken en dat men er zal voor zorgen dat men statistisch in orde is, wat tot een scheeftrekking van bijvoorbeeld de examenresultaten kan leiden.
Mochten de indieners van het ontwerp van decreet gekozen hebben voor de weg van de positieve en niet van de repressieve actie tegenover de burgers, dan zou LDD dit ontwerp van decreet kunnen steunen. Helaas is dat niet het geval.
Mijnheer Verstrepen, ik heb uw kritieken en uw algemene appreciatie van dit ontwerp van decreet gehoord. Het zal u dus niet moeilijk vallen om onze motie mee te ondertekenen.
Mijnheer Van Dijck, u stalkt LDD al enkele weken. Ik heb begrip dat u voldoende stemmen zoekt om uw motie te ondertekenen. Als u er niet in slaagt andere parlementsleden in dit huis te overtuigen en ons als alibi nodig hebt, dan zegt dat iets over uw gevoerde politiek.
Ik vind de verklaring van de heer Verstrepen heel verhelderend en ontluisterend, niet voor ons maar voor hem. Hij is dank zij onze partij in dit parlement gekomen. We hebben voor hem campagne gevoerd onder het motto 'Een kwestie van vrije meningsuiting'.
Mijnheer Verstrepen, u bent ten strijde getrokken samen met ons tegen wat we beiden de muilkorfwetten noemden. Nu u in de gelegenheid bent om deze wet, waar u inderdaad veel kritiek op hebt en die vrij gelijkloopt met die van ons, tegen te houden, dan past u.
U hebt de moed van uw overtuiging niet. Ik zal niet zeggen dat er een verborgen agenda achter zit. Ik weet niet waarom u dat doet, maar ik begrijp het niet. Het hangt van uw handtekening af. U kunt nu eens een rol van betekenis spelen als parlementslid, maar u weigert dat te doen. Dat is uw verantwoordelijkheid.
Gooi dan straks uw toespraak ook maar in de vuilnisbak, en houd in de toekomst uw mond over vrije meningsuiting en over de muilkorfwetten. U hebt de gelegenheid er iets aan te doen en u weigert dat, dat zegt genoeg. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Ik stel vast dat de verkiezingen in dit halfrond al begonnen zijn en dat men probeert een slogan te claimen. Vrije meningsuiting is ook luisteren naar wat iemand anders wil zeggen.
Ik heb geen lessen te leren van jullie. Ik ben inderdaad als onafhankelijke opgekomen bij de verkiezingen. De freedom of speech is van niemand en van geen enkele politieke partij, die is van iedereen. Het feit dat u dat wilt claimen, zegt meer over uzelf dan over al de rest.
Als u toch zo bekommerd bent, dan vraag ik me af waarom u niet een van de mensen bent op de lijst van het Grondwettelijk Hof, een lijst waar ik wel op sta. Ik heb een klacht ingediend en sta met mijn naam in de procedure. Ik zoek uw naam en heb die niet gevonden. Op dat vlak hebt u geen recht van spreken.
Mijnheer Verstrepen, wij zijn als eerste naar het Grondwettelijk Hof getrokken, dat weet u ook. We gaan hier toch niet beginnen ruziën over wie nu de eerste was. Dat vind ik kleuterachtig van u.
U hebt nu eens de kans om als onafhankelijk parlementslid de gang van zaken te beïnvloeden over een thema dat u en ons na aan het hart ligt, en u weigert dat te doen. Waarvan akte. Gooi dus uw speech in de vuilnisbak en zwijg in het vervolg over de vrije meningsuiting. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Hier spreekt gewoon de nijd omdat u één stem te weinig heeft en omdat u in dit parlement na zoveel jaren politiek nog niet eens aan genoeg mensen raakt om iets te blokkeren. (Opmerkingen bij het Vlaams Belang)
Als ik in de papierversnipperaar moet zoeken naar wat de tussenkomsten van het Vlaams Belang zouden moeten zijn, zouden we daar een container voor nodig hebben. Op dat vlak voel ik mij dus niet aangesproken.
Ik zie dat men zeer nijdig is. Ik heb gezegd dat ik het niet steun. Als mijn pleidooi wordt afgerekend op basis van het feit dat men in de onmogelijkheid is om met voldoende stemmen vanuit dit democratische parlement een initiatief te nemen, dan is dat voor de rekening van het Vlaams Belang, en niet voor mijn rekening.
Als u denkt dat u op deze manier de Forza Flandria zult kunnen realiseren, zit u er ver naast.
Minister Van Brempt heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik verwijs om te beginnen naar het schitterende verslag, dat aangeeft dat er ook in de commissie ten gronde over dit ontwerp van decreet is gesproken. Er is een hoorzitting geweest, er zijn veel argumenten naar voren gebracht en er zijn heel wat amendementen aangenomen om een aantal zaken verder te verduidelijken. Ik zal hier nog een aantal zaken extra benadrukken.
Het zal u niet verbazen dat ik dit ontwerp van decreet niet alleen sterk wil verdedigen, maar dat ik het ook een heel belangrijk ontwerp van decreet vind. Er is uiteraard het hele aspect dat te maken heeft met de juridische verankering van antidiscriminatie. In de discussies in de commissie en in de plenaire vergadering hebben we gezien wat het verschil in appreciatie is. We hebben dat overigens ook tijdens de hoorzitting bij de verschillende experten gehoord.
Dit ontwerp van decreet zegt heel duidelijk dat de decreetgever vindt dat niet alleen de overheid niet mag discrimineren, maar ook individuen. Dat is uiteraard een heel duidelijk onderscheid. Met name de vrijheid om te discrimineren, wat sommigen propageren, is niet de basis van dit ontwerp van decreet, wel integendeel.
Daar zit ook een heel belangrijke achterliggende overtuiging in, namelijk het feit dat discriminatie, ook door individuen, nefaste gevolgen heeft voor het sociale weefsel in onze samenleving. En dus is het bestrijden van discriminatie tussen individuen goed voor onze samenleving en bevordert het de maatschappelijke cohesie.
Er zijn vandaag een aantal opmerkingen geweest over de verschillende discriminatiegronden. De heer Caluwé heeft terecht opgemerkt dat er naar aanleiding van de federale wetgeving een aantal discriminatiegronden zijn bijgekomen. Ik heb in de commissie ook zeer sterk geargumenteerd dat ik het belangrijk vond om een ontwerp van decreet in te dienen dat de Europese reglementering en richtlijnen omzet, en dat we in dat decreet heel parallel lopen met wat er federaal gebeurt. Het is heel belangrijk, ook voor de duidelijkheid tegenover de burgers in dit land, dat daar geen onderscheid tussen bestaat.
Ik wil even terugkomen op het aspect 'taal', omdat daar wat ongerustheid over is. Sommigen maken nogal een amalgaam van wat discriminatie betekent, maar ik wil sterk benadrukken dat discriminatie 'een onrechtvaardige ongelijke behandeling' betekent. Er is in het ontwerp van decreet bovendien een artikel ingeschreven dat heel duidelijk stipuleert dat bestaande of toekomstige wetgeving die betrekking heeft op een van de discriminatiegronden, dus ook taal en de taalwetgeving, voorrang heeft op dit ontwerp van decreet. Dat betekent dat dit ontwerp van decreet op zich de taalwetgeving niet kan ondermijnen. Ik ben dus heel gerust in wat de juridische betekenis zou kunnen zijn van dit ontwerp van decreet op de taalwetgeving.
Mevrouw de minister, het gaat mij niet zozeer om die taalwetgeving, maar bijvoorbeeld wel om maatregelen die de gemeentebesturen treffen en waarvan we er de voorbije weken een aantal in de pers hebben kunnen lezen. Die komen wel degelijk onder vuur te liggen. U zegt dat discriminatie een onrechtvaardige ongelijke behandeling is, maar het valt maar te bezien wat de appreciatie van de rechter of van de klagers is.
Ik denk dat de Franstaligen daar een heel andere mening over zullen hebben dan de Vlamingen. Wij zullen wellicht vinden dat maatregelen die zijn getroffen door gemeentebesturen een legitiem doel dienen en dat de middelen die daarvoor worden gebruikt passend zijn, en dat met andere woorden, de discriminatie die zulke gemeentebesturen treffen op basis van taal, gerechtvaardigd is. Ik kan u geheid zeggen dat de Franstaligen daar een heel andere mening zullen over hebben en dus klachten zullen indienen op basis van dit decreet. Dan is het afwachten wat de rechter daarvan vindt. Ik ben er nog altijd niet gerust in.
Ik spreek hier met enige schroom aangezien ik het debat in de commissie niet heb gevolgd. Wanneer we in de Vlaamse decreetgeving zowel op het vlak van wonen als op het vlak van onderwijs en andere, enig onderscheid hebben ingeschreven inzake taalaspecten, dan werd dat altijd gerechtvaardigd in het decreet. In het decreet werd telkens duidelijk het nut van bepaalde maatregelen omschreven. Het huidige ontwerp van decreet ondermijnt dat niet.
Ik ben het daar absoluut mee eens. Ook de experten hebben dat bevestigd in de commissie. Ik herhaal wat ik ook in de commissie heb gezegd. Het zal inderdaad aan de rechter zijn om desgewenst een aantal uitspraken te doen. Dit ontwerp van decreet ondermijnt in geen geval de bestaande wetten en decreten.
Er is weinig aandacht besteed aan de andere aspecten van dit ontwerp van decreet. Er zijn drie belangrijke hoofdstukken. Het juridische aspect is een omzetting van Europese richtlijnen. Het Vlaams Belang vindt dat Europese richtlijnen niet of misschien maar gedeeltelijk moeten worden omgezet. Ik ben daar niet van overtuigd. Ik ben op dat vlak een Europeaan in hart en nieren.
U vertaalt mijn mening niet helemaal correct. Ik heb gezegd dat de omzetting van EU-richtlijnen geen automatisme mag worden. De EU-richtlijnen moeten worden beoordeeld op hun democratische merites. Met andere woorden, we moeten geen richtlijnen in nationaal recht omzetten die een duidelijke schending inhouden van onze eigen grondrechten.
Mijnheer Van Dijck, u gaat ervan uit dat de grondrechten in dit land anders zijn dan die in andere Europese lidstaten. Ik ben ervan overtuigd dat dit niet zo is.
Er zijn nog twee andere belangrijke hoofdstukken in dit ontwerp van decreet. Het juridische luik is belangrijk als stok achter de deur. Ik wil dit echter expliciet niet uitsluitend inschrijven in een gelijkekansen- en gelijkebehandelingsdecreet. We moeten vooral werken aan bemiddeling en aan het scheppen van gelijke kansen. Mevrouw Guns en mevrouw Hostekint hebben dat eveneens sterk benadrukt. Vandaar ook de oprichting van de meldpunten discriminatie, waar we nu volop mee bezig zijn. We moeten proberen de ongelijke behandeling op te lossen op het terrein veeleer dan die via juridische weg te beslechten. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-08, nr. 1578/5).
Het nummer van het hoofdstuk met de slotbepalingen, bestaande uit de artikelen 44 tot en met 51, moet echter V zijn in plaats van IV. Ik stel voor dit als een technische correctie aan te nemen. Is het parlement het hiermee eens? (Instemming)
De artikelen 1 tot en met 51 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.