Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Muyters heeft het woord.
Minister, we hebben nu twee legislaturen enorm geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling (O&O). Ik denk dat dat ook goed is, want we hebben een aantal maatschappelijke uitdagingen waarvoor we op onderzoek en ontwikkeling rekenen om met oplossingen te komen. We zijn daardoor ook de top geworden in Europa op het vlak van onderzoek en ontwikkeling. De top worden is één, de top blijven is iets anders.
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) heeft maandag nog een rapport uitgebracht waarbij ze een aantal tips geven, een aantal voorstellen formuleren om in de top te blijven. Een van die voorstellen lijkt mij iets waar u vandaag al mee aan de slag kunt gaan: internationaliseren. Op dit moment zijn we voorzitter van de Raad van de Europese Unie. Dat internationaliseren is volgens mij dus heel belangrijk. Mijn dada in innovatie is altijd om uit de koker te komen, en over de muurtjes te kijken. Je moet excellent zijn, niet alleen in Vlaanderen, niet alleen in België, maar ook op wereldvlak. Je doet dat natuurlijk veel beter samen dan alleen. Samenwerking is essentieel om tot goede innovatie te komen en om tot goed onderzoek en goede ontwikkeling te komen.
Minister, we zijn vandaag Europees voorzitter, er zijn volgens mij daardoor extra kansen om de stap naar meer internationale samenwerking te zetten. Hebt u daar nog voorstellen voor? Hebt u daar nog initiatieven voor? Het is een uniek moment, dus ik zou zeggen: pak dat uniek moment.
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Muyters. Het zal u niet verbazen, maar ik ben het volledig eens met uw betoog.
Sta mij wel toe te zeggen dat het rapport van de SERV waar u naar verwijst, heel breed gaat, in die zin dat het ook over strategische autonomie en innovatie gaat. De kern van uw vraag wil ik beantwoorden. Dat gaat over het Europees voorzitterschap als een opportuniteit om die internationale samenwerking rond O&O te versterken, en daar liggen inderdaad heel wat kansen.
Er zijn twee blokken waar ik binnen wil blijven, wat mijn antwoord betreft. Eén, de Europese Raad voor Industrie, waar ik voorzitter van ben – als het over onderzoek gaat is het collega Borsus – en de O&O-samenwerking die we gaan formuleren in de Raadsconclusies. Dat is onze ambitie. Twee, de evenementen die we organiseren om die samenwerking te versterken en te stimuleren.
Als het gaat over het toekomstig industrieel beleid in Europa, is het absoluut zo dat onderzoek en ontwikkeling en innovatie heel belangrijke pijlers zijn. Dat staat ook zo in onze nota, die gevalideerd is door de regering op 15 december. Onderzoek en ontwikkeling en innovatie vormen een fundament van een toekomstig ambitieus industrieel beleid.
Als we dan gaan kijken naar de informele top die we gehad hebben in Genk: daar is heel veel van gedachten gewisseld, en daar kwam men echt tot de conclusie dat de Europese samenwerking rond die open onderzoeks- en innovatie-infrastructuren cruciaal is om de versnelling te kunnen maken rond nieuwe technologie. Ik denk dat dat heel belangrijk is. Dat is essentieel voor die strategische open autonomie die we hebben, en ook om te komen tot een grotere onafhankelijkheid.
Een belangrijke boodschap die daar werd gegeven is om tot een Europees netwerk te komen van al die innovatie-infrastructuur die laagdrempelig toegankelijk is voor onze kmo’s, onze bedrijven, zodanig dat zij versneld die nieuwe technologie kunnen ontwikkelen. De tweede belangrijke boodschap daarbij was om te voorkomen dat we dubbels gaan doen. We hebben bijvoorbeeld imec, we moeten niet in elke Europese lidstaat een tweede imec maken. Men zou dat ook niet kunnen, maar men kan daar wel gebruik van maken.
Een doel van ons als voorzitter wat die Raadsconclusies betreft, is – en dat is heel belangrijk – om daar een allesomvattend Europees kader te maken voor dat industriebeleid. Wat die evenementen betreft, wil ik daar nog kort naar verwijzen, omdat het aansluit bij de thematiek die u aankaart, heel specifiek rond de digitalisering van onderzoek tot realiteit. De focus van het evenement dat we georganiseerd hebben, dat toch wel heel wat succes had op het vlak van deelnemers, was om de link te leggen tussen het versterken van het onderzoek, die nieuwe digitale technologie en dat Europees digitaal beleid. Ik denk dus dat we alle kansen grijpen die er liggen binnen dat Europees voorzitterschap met oog op samenwerking. Die internationalisering rond onderzoek en ontwikkeling, zoals u terecht zegt, daar mogen we fier op zijn. De laatste jaren zijn we daar koploper in geworden, en die samenwerking kan ons versterken om die positie te behouden.
De heer Muyters heeft het woord.
Dank u wel. Ik ben heel blij dat jullie vanuit de Europese Raad Industrie dat accent naar voren brengen. U haalt zelf imec aan. We hebben imec, we hebben de Vrije Universiteit Brussel (VUB), we hebben onze Moonshot met CO2-captatie en -hergebruik en dergelijke meer. Ik denk dat het ook goed zou zijn om daar de drempels die zij nog ervaren – met al hun ervaring rond internationaliseren en samenwerking op internationaal vlak – zeker mee te nemen naar die Europese Raad Industrie, naar de conclusies die u daar gaat formuleren. Wij hebben zulke excellente centra dat we die ervaring daar zeker niet mogen laten voorbijgaan.
Ik wil nog rap een tweede punt naar voren brengen, ik heb nog een paar seconden. Het feit dat jullie werk maken van het naar buiten brengen, naar de mensen brengen, van die innovatie – via SuperNova, via Flanders Technology & Innovation – is een heel goede zaak. Sommige mensen hebben immers wel schrik van al die innovatie. Dat naar voren brengen, lijkt mij wel een heel goede zaak. (Applaus van Annabel Tavernier)
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank u voor de vraag, collega Muyters. Ze sluit eigenlijk een beetje aan bij een debat dat we hier vorige week hebben gehad, over internationalisering en hoger onderwijs. Daar zien we toch dat het vaak een gepolariseerd debat is, tussen focus op Vlaanderen – de taal – en internationale samenwerking. Dat is een debat dat volgens ons niet gepolariseerd moet worden gevoerd, maar waar het bedrijfsleven natuurlijk wel vragende partij is voor voldoende sterke, internationaal gevormde profielen.
Minister Brouns, eigenlijk een beetje aansluitend op de discussie van vorige week heb ik deze vraag aan u: zult u in het kader van de internationalisering van ons Vlaamse onderzoeksveld ook met de bedrijven rond de tafel gaan zitten, om te vragen wat hun noden zijn? Zult u dat ook in de discussie brengen rond ons Engelstalige aanbod in het hoger onderwijs? Ik denk immers dat dat ook vaak een vergeten element is: ook het bedrijfsleven heeft wel vragen en we moet hen daar ook meenemen in de discussie. Mijn vraag is dus of u daar ook een rol gaat opnemen, om te kijken wat de noden zijn bij ons bedrijfsleven inzake internationalisering van ons hoger onderwijs. (Applaus bij Vooruit)
De heer Rzoska heeft het woord.
Collega’s en minister, ik zou graag aansluiten bij de vraag – de terechte vraag, denk ik – van collega Muyters. Het is een heel interessant advies dat de SERV heeft afgeleverd, maar ik wil er toch een pijnpunt uit halen, want tussen de vele positieve dingen waarop het SERV-advies wijst, zit er toch ook een pijnpunt waar we blijven mee worstelen, wat mij betreft. De SERV stelt eigenlijk vast dat we de opgebouwde kennis, de opgebouwde innovatie, vaak heel moeilijk kunnen commercialiseren – ze noemen dat trouwens de innovatieparadox – en dat we ook heel vaak het probleem hebben om die kennis te laten toepassen in Vlaanderen. Dat is jammer. Langs de ene kant heb je heel stevig, fundamenteel strategisch onderzoek, en langs de andere kant mis je eigenlijk de aansluiting bij het commercialiseren en het toepassen.
Mijn vraag is daar, minister: als zo’n advies vanuit de SERV komt, hoe gaat u het beleid bijsturen om ook dat op te lossen? Want dat lijkt mij echt wel cruciaal om die innovatie in Vlaanderen ook een boost te geven. (Applaus bij Groen en van Thijs Verbeurgt)
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen, collega’s. Ik denk dat het essentieel is welke drempels er nog zijn – collega Muyters verwijst ernaar. Drempels die er zijn, moeten worden weggewerkt.
Om dan meteen aan te sluiten bij collega Rzoska: het is absoluut zo dat mensen uit het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek niet altijd bezig zijn met de verdere commercialisering en het einde van de pijplijn. Een van de pijlers van onze nota, als basis ook voor de Raadsconclusies, is om de innovatiepijplijn zo kort mogelijk te houden, of met andere woorden om die valorisatie te versterken. Het is unisono zo dat je bij al die Europese ministers voor Industrie hoort dat die kmo’s daar veel meer bij betrokken moeten worden en veel meer kansen moeten krijgen. Ik denk dus dat het belangrijk is om die spill-overs en de kansen die daar liggen om van het concrete idee van het wetenschappelijk onderzoek naar concrete toepassingen te gaan, zo veel mogelijk in te korten. Ik denk dat daar voor ons een belangrijke uitdaging ligt, in Vlaanderen en op het Europese niveau. Flanders Technology & Innovation is zeker een opportuniteit om bedrijven die vandaag nog onvoldoende mee zijn, ook te stimuleren om de stap te zetten naar innovatie en technologie en daarvoor ook de hand te reiken om de samenwerking te stimuleren.
Binnen de context van de internationalisering gaan wij voortdurend in overleg met de bedrijfswereld. Er zijn verschillende fora, industriefora en andere, om de noden die daar zijn te capteren. Wat mij betreft, moet dat zo toegankelijk mogelijk zijn, en taal is daarbij natuurlijk een issue, wat mij betreft. Ik vind het belangrijk dat we daar een stap durven te zetten. Wat mij betreft, is de Engelse taal daar wel degelijk een drijvende kracht in, om die openheid aan de dag te leggen en de samenwerking daar verder te stimuleren.
De heer Muyters heeft het woord.
Ik wil twee conclusies naar voren brengen. Het eerste is het samenwerken. Collega Rzoska, als er van in het begin een samenwerking is tussen wetenschappelijke onderzoekers en onderzoekers uit het bedrijfsleven, dan ga je die stap naar commercialiseren en toepassen veel sneller zetten. Ik denk dat het clusterbeleid en de filosofie van imec en de VUB is om onderzoekers uit verschillende werelden samen te brengen om zo sneller naar toegepaste innovatie te gaan die vanuit fundamenteel onderzoek kan starten, geen enkel probleem.
Mijn tweede conclusie is dat ik heel blij ben dat er verschillende collega’s zijn tussengekomen, vooral omdat de noodzaak van onderzoek, ontwikkeling en innovatie verder wordt onderschreven, niet alleen in deze legislatuur, maar ook voor de volgende legislaturen, zodanig dat wij met onderzoek en ontwikkeling oplossingen bieden voor de maatschappelijke problemen die zich voordoen. Met het beleid dat nu wordt gevoerd, heb ik daar alle vertrouwen in. (Applaus bij de N-VA)
De actuele vraag is afgehandeld.