Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, voorzitter, dit is waarschijnlijk – ik zal met twee woorden spreken – de allerlaatste actuele vraag van deze legislatuur. Het is voor u beiden waarschijnlijk ook de allerlaatste actuele vraag die u voorzit en/of beantwoordt van uw beider lange politieke carrière. Het is voor mij een eer om die vraag te mogen stellen. Ik ben dan ook heel blij dat die allerlaatste actuele vraag een belangrijk maatschappelijk thema betreft: ouderenzorg in het algemeen en de betaalbaarheid van de woon- en zorgcentra, met de rusthuisfactuur in het bijzonder. We moeten in dit parlement aan de slag gaan met dit belangrijke thema.
Collega’s, jullie weten dat de betaalbaarheid en de kwaliteit van de zorg in onze rusthuizen, in onze woon- en zorgcentra een thema is dat leeft onder de Vlamingen. Elke Vlaming wordt daarmee geconfronteerd, via zijn grootmoeder of grootvader, via zijn ouders die worden opgenomen in een woon- en zorgcentrum of omdat hij zelf overweegt om te worden opgenomen. Het is een thema dat leeft en dat het absoluut verdient om in het parlement steeds opnieuw te berde te worden gebracht.
Minister, u weet ook dat vele Vlamingen ongerust zijn over die rusthuisfactuur. Want de gemiddelde factuur voor een verblijf in een rusthuis steeg de afgelopen jaren tot 1723 euro per maand. En dat bedrag is hoog, té hoog voor vele ouderen, voor vele Vlamingen.
Sp.a klopt al heel lang op die nagel, dat weet u. We hebben ook voorstellen ingediend voor een maximumfactuur in de rusthuissector, en we hebben een voorstel ingediend met betrekking tot het verhogen van minimumpensioenen.
We moeten daar iets mee doen. Het is een parlementaire uitdaging om ervoor te zorgen dat elke oudere op elk moment de juiste zorg krijgt die hij of zij nodig heeft, ook in de woon- en zorgcentra. Er mogen daar geen financiële drempels zijn.
Minister, hoe denkt u dat de Vlaamse sociale bescherming, die we allemaal koesteren, de financiële toegankelijkheid van een verblijf in een woonzorgcentrum kan verzekeren voor iedereen, voor elke oudere in Vlaanderen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Het thema is al meerdere keren voorwerp van debat geweest, in de commissie en in de plenaire vergadering. Het is dan ook een belangrijk thema. U hebt een aantal cijfers die worden gebruikt. Wij zijn in Vlaanderen sinds 2015 bevoegd voor de prijscontrole. Dat wil zeggen dat woonzorgcentra hun prijzen enkel kunnen aanpassen als ze daarvoor een toelating vragen.
We hebben die bevoegdheid overgenomen, en op dat ogenblik moesten we, in alle eerlijkheid, toch vaststellen dat de prijscontroles die op federaal niveau werden uitgevoerd, niet altijd volledig consistent waren. Het was niet helemaal duidelijk of de cijfers van de prijsevolutie op dat moment, uit die periode, wel betrouwbaar waren. Daarom hebben wij vanaf 2016 een nieuw systeem ingevoerd, waarbij we een systematische opvolging doen van de prijsevoluties in onze Vlaamse woonzorgcentra.
En die evoluties staan in contrast met sommige cijfers die circuleren. Als we kijken naar de prijsevolutie in Vlaanderen tussen 2016 en 2018 – dat zijn de laatste beschikbare cijfers – dan gaan we toch uit van een stijging van de gemiddelde dagprijs van 54,60 euro naar 57,59 euro. Als u dan de inflatie neutraliseert, dan komt dat neer op een stijging van 1 euro per dag over drie jaar tijd, of 365 euro op jaarbasis.
Als we de laatste prijsevaluatie – het jaar 2018 – bekijken, dan stijgen de prijzen eigenlijk nog nauwelijks. We kunnen stellen dat we nu, na vele jaren, eindelijk een prijsstabilisatie kennen. Want de prijsevoluties zijn natuurlijk niet gestart op het ogenblik dat Vlaanderen bevoegd werd.
Waarom stijgen de prijzen de laatste jaren? Uit analyse blijkt dat er twee grote bewegingen zijn. Het heeft ten eerste te maken met nieuwbouw: we hebben heel wat nieuwbouw- en herconditioneringsprojecten opgestart. En dan mag je een nieuwe prijs bepalen. Er zijn ook een aantal openbare woon- en zorgcentra die meer marktconforme prijzen zijn gaan toepassen. Ik breng daarmee twee grote fenomenen in herinnering.
Wat is het recept om die betaalbaarheid te verbeteren en te bewaken? De prijscontrolemechanismen zijn een van de opties. Maar we zullen natuurlijk moeten blijven investeren in een betere financiering van de zorgzwaarte in onze woonzorgcentra. We hebben 101 miljoen euro geïnvesteerd de laatste jaren; dat is goed voor een financiering van ongeveer tweeduizend voltijdse equivalenten.
Maar het is heel duidelijk – daar bestaat in het parlement trouwens een heel groot draagvlak voor, denk ik – dat we die stijgende zorgzwaarte moeten beantwoorden met extra middelen, om het geschikte personeel daarvoor te kunnen inzetten. Daarbij moeten of kunnen de kosten van die zorg uiteraard niet aan de bewoner worden aangerekend. Dat is een heel belangrijk punt.
Maar als u mij toelaat om bij mijn laatste antwoord toch een blik op de toekomst te werpen: ondertussen heeft Vlaanderen ook werk gemaakt van een systeem van een Vlaamse sociale bescherming. Wij hebben met de regelgeving die het parlement heeft goedgekeurd – met uitvoeringsbesluiten en met ICT-systemen – ondertussen een nieuwe laag van sociale bescherming voor de Vlamingen gecreëerd. De droom bestaat er natuurlijk in om naar één inschalingssysteem te gaan, ongeacht de vorm van zorg die je kiest binnen een Vlaamse bevoegdheid. Het liefst willen we dit systeem ook toepassen voor de toegang tot zorg binnen de ziekteverzekering. We willen één inschalingssysteem, een automatische rechtentoekenning en één loket. Dat is de filosofie van het systeem.
In de Vlaamse sociale bescherming zijn er zorgbudgetten beschikbaar. Je hebt recht op een budget als je een bepaalde vorm van zorgafhankelijkheid vertoont. En daarvoor heb je natuurlijk inschalingssystemen nodig. Nu we het systeem op de rails hebben, is het mijn overtuiging dat we met dit systeem echt de tools in handen hebben om nog meer in te zetten op de betaalbaarheid van de woonzorgcentra.
Er is het zorgbudget voor mensen die zorg nodig hebben: de 130 euro. Die kun je optrekken. We hebben ondertussen een regeling die zegt dat, als je naar een woonzorgcentrum gaat, er zelfs geen inschaling meer aan te pas komt. Je hebt er dan automatisch recht op, en het gebeurt dan ook automatisch.
We hebben de zorgbudgetten voor ouderen met zorgnoden. Dat is de vroegere tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden uit de federale regelgeving, die wij overgenomen hebben, ingevoerd hebben en geautomatiseerd hebben, en die we nu ook via de Zorgkas laten verlopen. Ook daar is het mogelijk om diezelfde redenering vol te houden. Je zou ervoor kunnen zorgen – en dat is alleszins mijn suggestie – dat, als mensen voor een woonzorgcentrum kiezen, en ze een dagprijs betalen die uniek is en die dezelfde is voor elke bewoner, men die afhankelijkheidsinschaling achterwege laat, en de mensen automatisch recht hebben op een budget in functie van het inkomen. Op die manier moet het in de volgende jaren mogelijk zijn om met de verworvenheden van deze legislatuur echt een beleid te voeren dat op dat vlak nieuwe initiatieven neemt of het beleid versterkt.
Voor mij is het dus een meersporenbeleid. We moeten investeren in de zorgzwaarte, we moeten investeren in de subsidies, maar we moeten ook inzetten op de ontwikkeling van de Vlaamse sociale bescherming. Dat zijn voor mij de ingrediënten om in de toekomst ook in de residentiële ouderenzorg de kwaliteit en de toegankelijkheid te bewaken.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, bedankt dat u vanuit uw ervaring een blik op de toekomst wilt werpen. We moeten toch even zeggen dat de prijsevolutie van de rusthuisfactuur een belangrijk gegeven is. U hebt de periode van 2016 tot 2018 geschetst. Ik zal een ander cijfer geven, dat toch aangeeft dat we problemen hebben in de maatschappij: het aantal tussenkomsten van OCMW’s in Vlaanderen in de verblijfskosten in woon- en zorgcentra en rusthuizen is stijgend. In Vlaanderen zijn er nu ongeveer 15.000 ouderen die bij het OCMW moeten aankloppen voor het betalen van hun rusthuisfactuur. Dat is bijna een op de vijf van de ouderen die verblijven in een woon- en zorgcentrum of rusthuis en die langs het OCMW moeten passeren om die factuur te kunnen betalen.
Minister, dat is niet oké in een welvarend Vlaanderen. Daarvoor hebben we concrete acties nodig. U verwijst naar een inkomensafhankelijk zorgbudget. Wij hebben onze voorstellen gedaan wat de maximumfactuur betreft, op basis van het maandelijks inkomen om die rusthuisfactuur te beperken. Het is duidelijk dat we daar concrete actie nodig hebben, en dat de Vlaamse Regering daar een tandje bij moet steken.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik spring even in voor mijn collega Elke Van den Brandt, die naar een debat moest.
Wij kunnen ons toch wel aansluiten bij de bezorgdheid van collega Bertels. Het armoederisico bij ouderen is inderdaad erg hoog, en neemt toe. Dat is dus een aparte problematiek waar de volgende regering zeker rekening mee zal moeten houden.
Minister, u hebt terecht de aandacht gevestigd op de kwaliteit van de zorg, de zwaarte die toeneemt. Wij willen toch ook de nadruk leggen op een betere omkadering voor de mensen die thuis of in het eigen milieu willen blijven. Naarmate de rusthuisfactuur moeilijker betaalbaar wordt, zal het belang van de thuiszorg toenemen.
Om af te ronden heb ik een speciale vraag voor u, minister. U zou een analyse maken van het aanbod ouderenzorg, en de noden en de vragen van de mensen, en dit om de programmeringscijfers te actualiseren. Hebt u dit kunnen afronden?
De heer Persyn heeft het woord.
Ik heb deze ochtend een interessant debat gehad over hetzelfde onderwerp, en ik wil toch even stilstaan bij die bundeling van toelagen die gerealiseerd zijn in onze nieuwe Vlaamse sociale bescherming. Ik denk dat we daar extra op moeten inzetten. Voor ons moeten die budgetten maximaal naar de zorg gaan, en de correcte financiering in die toegenomen zorgzwaarte. Het is een beetje sneu om vast te stellen dat in de periode 2011-2014 het groeipad naar die zware zorgfinanciering gestaakt is – er zijn toen amper 1800 rvt-bedden (rust- en verzorgingstehuis) bij gekomen. Deze regering heeft een heuse inhaalbeweging gerealiseerd.
Maar ik heb toch wel vragen voor u, minister.
Hoe gaan we verzekeren dat, als de vraag stijgt – want die tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (THAB), het zorgbudget voor ouderen, is eigenlijk een federale dotatie – de federale middelen ook zullen volgen?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
De betaalbaarheid van woonzorgcentra is vanzelfsprekend ook een grote bekommernis van onze partij. De voorbije jaren zijn er grote inspanningen gebeurd. Maar natuurlijk zijn die ook de volgende jaren absoluut nodig. Wij denken dan aan heel concrete voorstellen, zoals een vereenvoudiging van het zorgbudget voor ouderen met een zorgnood die in een woonzorgcentrum verblijven, want de dagprijs is daar voor iedereen gelijk. Het zou dus volgens ons goed zijn om dat zorgbudget niet meer te laten variëren naargelang de graad van zorgbehoevendheid. Verder willen wij zeker ook het zorgbudget voor zwarezorgbehoevenden – de vroegere zorgverzekering – dat nu 130 euro per maand bedraagt, optrekken tot 150 euro per maand. Dat zijn maar enkele van onze voorstellen. Maar wij willen absoluut verder inzetten op de betaalbaarheid van woonzorgcentra en wij hopen daar zeker ook veel partners voor te vinden na 26 mei.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik denk dat iedereen wel inziet dat er RVT-bedden moeten bijkomen. Een correcte financiering, naargelang de zorgzwaarte, is essentieel. Aan de andere kant willen we toch ook komen tot persoonsvolgende financiering, waarbij men, afhankelijk van die zorgzwaarte, op een correcte manier betaald wordt, en waarbij we ook meer handen aan het bed hebben voor die zorg. Dat zijn twee maatregelen die volgens mij die betaalbaarheid al zullen verbeteren.
De vraag die we ons ook moeten stellen, is of we voldoende mensen zullen vinden om in die ouderenzorg, niet alleen daar maar ook in de thuiszorg, zorg te dragen voor die mensen die steeds meer een zwaardere zorgbehoefte hebben. We weten dat verpleegkundige en ook meer en meer zorgkundige, knelpuntberoepen zijn.
We moeten dus gaan kijken naar andere profielen. Mijn vraag is dan ook of er op dit moment bekeken wordt welke zorgprofielen daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Om met de laatste vraag te beginnen: ja, we hebben met de koepels een hele veranderingsagenda afgesproken. Een van de onderwerpen is de nieuwe personeelsnorm. Daarover zitten werkgevers en werknemers ook aan tafel. We hebben inderdaad ook de opdracht gegeven om eens internationaal te kijken en te vergelijken wat de mogelijke indicaties of normen zijn die daar gebruikt worden. Want we zullen die normen inderdaad opnieuw moeten updaten. En als het van ons afhangt – we gaan van een nogal medisch model naar een zorg- en leefgemeenschap in de woonzorgcentra – zullen we dus ook ruimte moeten maken voor andere competenties en profielen die in die personeelsnormen aan bod moeten kunnen komen. Dat is zeker iets dat op de agenda staat.
Het is natuurlijk een plan van de zorgambassadeur om ook de volgende jaren te investeren in de instroom van nieuw talent in onze sector, want dat zal absoluut noodzakelijk zijn. Dat is zonder meer een kritische succesfactor voor heel de toegankelijkheid van de zorg- en hulpverlening. Er bestaan dus op dat vlak heel wat acties waarover nu ook met werkgevers en vakbonden verder onderhandeld moet worden.
Ik wil toch ook even zeggen dat die personeelsnormen en het nieuwe financieringssysteem, dat meer op de zorgzwaarte geënt zou moeten zijn – dat is toch de wens die we hier in het parlement allemaal hebben uitgedrukt – dat we wellicht het RVT-begrip zullen moeten opgeven of zullen opgeven. Want het is natuurlijk niet de bedoeling dat je een beperkt aantal RVT-budgetten hebt, waarin financiering voor een bepaald zorgprofiel beschikbaar is, en dat je daarnaast mensen met dat zorgprofiel hebt die niet in een RVT-bed kunnen komen. Dus als we naar een nieuwe financiering gaan, zullen we ook dat concept grondig moeten hertekenen. En die voorbereidende werken en dat overleg zijn natuurlijk bezig. Hoeveel budget, mijnheer Persyn, daarvoor beschikbaar zal zijn, dat zullen de onderhandelende partijen moeten uitmaken. Maar u weet, denk ik toch, dat het decreet op de Vlaamse sociale bescherming het tweede decreet is waarin is bepaald dat de regering bij haar aantreden aan het parlement een meerjarenraming moet voorleggen waarin ze aangeeft hoe ze het groeipad uittekent voor de diverse sectoren die door de Vlaamse sociale bescherming worden beheerst. Dat gaat dan over die stukken van de Vlaamse sociale bescherming die in een programmatie zitten: woonzorgcentra, maar ook psychiatrisch verzorgingstehuizen, beschut wonen enzovoort. Er zijn heel wat categorieën die daarin zitten.
Daar is inderdaad een analyse van gemaakt. We hebben de opdracht gegeven aan een aantal wetenschappers om te bekijken wat er alleszins voor de ouderenzorg, want het is niet zo gemakkelijk bij de start van een systeem om dat voor alles ineens te doen, dus we prioriteren voor de ouderenzorg, wellicht nodig zal zijn de volgende jaren, gelet op een nieuwe vergrijzingsgolf.
Ik wijs er ook op dat we ondertussen niet stilzitten. De regelgeving is van die aard dat de houders van voorafgaande vergunningen de kans hebben gekregen om zich opnieuw kandidaat te stellen voor een nieuwe golf van erkenningen. Die beslissingen zullen dus worden genomen, vandaag, morgen, in de volgende dagen. We hebben dus wel wat dingen waarin we vooruitkijken, maar, inderdaad, het zal een interessant politiek debat zijn: wil men in het kader van de VSB de nodige middelen mobiliseren om de ramingen ter zake ook te honoreren?
Nog één woord daarover. Er is duidelijk een relatie tussen gezinszorg en residentiële ouderenzorg. Je ziet heel duidelijk dat, als de keuze wordt gemaakt om het groeipad in de gezinszorg vol te houden, te versterken, een beslissing die opnieuw te nemen is door de volgende regering, dat ook betekent dat de profielen van de mensen die verblijven in de woonzorgcentra daar voor een stuk op aansluiten. Het zal dus een en-enverhaal zijn als je budgettair in de Vlaamse sociale bescherming keuzes maakt. Je kunt dat niet beperken tot één type van zorg en daarop inzetten. Je zult toch een palet van ondersteuningsvormen moeten opnemen ter zake.
Dank u wel. U weet dat voor ons, voor sp.a, absolute zorgzekerheid, de garantie dat men de juiste zorg krijgt op het juiste moment, ook in woon- en zorgcentra als dat nodig is, in de diverse zorgvormen, heel belangrijk is. We zullen dan ook blijven inzetten op toegankelijke, betaalbare en kwalitatieve zorg. Kwalitatieve ouderenzorg, ook in de woon- en zorgcentra, is absoluut nodig.
Voorzitter, ik wil echter afsluiten met een positieve noot. Ik heb alle collega’s horen pleiten voor extra inzetten op ouderenzorg, op de zorg in de woon- en zorgcentra. Collega’s, ik neem dan ook aan dat, wie het ook moge wezen, het parlement en de toekomstige regering daar samen werk van maken, dat we samen die maatschappelijke uitdagingen aanpakken en ervoor zorgen dat elke Vlaamse oudere de zorg krijgt die hij of zij verdient, en dat wij ervoor zorgen dat de rusthuisfacturen voor iedereen betaalbaar zijn. (Applaus bij sp.a)
De actuele vraag is afgehandeld.
Collega's, de heer Bertels heeft de laatste actuele vraag gesteld. Dat was de 3785e actuele vraag die is gesteld gedurende de afgelopen 10 jaar. (Applaus)