Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het onveiligheidsgevoel van holebi's en transgenders in Vlaamse scholen
Actuele vraag over het welbevinden van holebi- en transgenderjongeren op school
Verslag
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, ik ben twaalf jaar geleden afgestudeerd aan mijn middelbare school en ik zat toen nog in de kast, om die woorden te gebruiken. Ik zat in de kast omdat er geen leerlingen waren in mijn jaar of in hogere jaren of leerkrachten die als rolmodel voor jonge holebi's konden fungeren. Er heerste bovendien op school ook een bepaalde sfeer door negatieve uitspraken over holebi's. Dat was niet altijd bedoeld, maar die sfeer heerste er wel. Dat gaf geen goed gevoel.
Als ik vandaag naar scholen ga – en deze ochtend was ik nog op een schooldebat –, dan merk ik een veel grotere openheid en een veel grotere tolerantie ten aanzien van holebi's. Ik had het gevoel dat er echt wel verbetering was gekomen ten opzichte van twaalf jaar geleden. Ik had twaalf jaar geleden niet gedacht dat dit al zo snel zou komen. Ik had toen ook niet gedacht dat ik hier vandaag op het spreekgestoelte van het Vlaams Parlement zou staan en zo 'out in the open' over dit thema zou praten.
Ik dacht dus dat er heel veel verbeterd is, tot ik vorige week de resultaten van het onderzoek van çavaria zag, waaruit bleek dat nog 41 procent van de holebi- en transgenderjongeren zich onveilig voelt op school. Zelfs een op vijf van die leerlingen was in de maand voorafgaand aan het onderzoek, een dag in de maand afwezig gebleven als gevolg van dat onveiligheidsgevoel.
U reageerde al dat deze cijfers verontrustend zijn. Er is al veel gebeurd, maar welke extra inspanningen zult u nog doen om het welbevinden en het veiligheidsgevoel van de jonge holebi's en transgenderleerlingen te verbeteren?
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Er is eigenlijk niets om vrolijk over te zijn, minister. Van die enquête werd ik ook niet bepaald vrolijk. Ik volg voor mijn fractie al sinds 2009 het thema gelijke kansen op. Soms denken we, zeker door de vele jaren die ik in een grootstad doorbreng, dat er al heel wat tolerantie is, maar de cijfers zijn niet om vrolijk van te worden.
Een op vijf voelt zich onveilig. Dat is zeer alarmerend. Heel wat jongeren voelen zich dus niet goed op school. Deze morgen vertelde een collega mij over een kindje in de klas van haar zoon dat wordt gepest omdat een van de ouders transgender is. De homofobe uitspraken zorgen ervoor dat leerlingen zichzelf niet durven te zijn, niet vrij kunnen zijn. Dit kan echt niet anno 2018, zeker niet met de tonnen papier die deze Vlaamse overheid er al jaren aan spendeert.
Groot was dan ook mijn verbazing toen ik zag dat heel wat leraren niet reageren op homofobe uitspraken. Dat is voor mij onaanvaardbaar. Ik zag ook op sociale media dat leraren zich afvragen of ze zich daar nu ook al mee moeten bezighouden. Als ik een statement maak over zorgen voor verdraagzaamheid in de klas, voor verdraagzaamheid en respect, voor het bespreekbaar maken van diversiteit in al zijn vormen, voor het bespreekbaar maken van, ja ook, homoseksualiteit, dan krijg ik de reactie dat dit niet hun kerntaak is.
Excuseer, dat is niet aanvaardbaar. De kerntaak is ook klasmanagement, en bij klasmanagement hoort in eerste instantie dat de leerlingen er zich veilig genoeg voelen, te allen tijde, om zichzelf te zijn, dat niemand in de kast moet blijven, zoals collega Van de Wauwer zei, en ook dat leerkrachten de leerlingen aanleren wat verdraagzaamheid en respect zijn. Dat is dus wel degelijk een kerntaak, volgens mij. Minister, daarom vraag ik u met aandrang: welke initiatieven zult u nemen om dit probleem aan te pakken?
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, opgroeien is niet eenvoudig. Alle kinderen die hun persoonlijkheid ontwikkelen, die een identiteit zoeken, die hun plaats in het leven zoeken, struikelen eens. Het hoort erbij: vallen en opstaan. Cruciaal is daarbij dat een school een veilige omgeving is, dat een school een context creëert waarin zelfs dat vallen op een relatief gevaarloze manier kan gebeuren. Dan is het cruciaal dat een school drie dingen doet, denk ik. Een school moet die veiligheid durven te garanderen en moet ook durven te corrigeren. Als leerlingen over de schreef gaan, moet men dat zeggen, ingebed in een breed antipestbeleid, maar men moet duidelijk durven te zeggen: ‘Jij hebt een grens overschreden, jij bent de schuldige, dit tolereren we niet’, omdat men zijn leerlingen die veilige context wil bieden waarin over holebi- en transgenderthema’s op een vanzelfsprekende manier kan worden gesproken en men daaraan, en dat is dan een derde verplichting van die school, ook positief aandacht kan geven. Dat moet de school garanderen. Die veilige leefomgeving moet elke school zijn.
Als we nu helaas opnieuw vaststellen, op basis van de studie waar al naar is verwezen, dat het in te veel gevallen niet zo is, dan dringt zich natuurlijk de vraag op: wat zullen wij als beleidsmakers daaraan doen? Minister, u bent niet persoonlijk fout, maar u hebt wel de verantwoordelijkheid als minister van Onderwijs om die veilige schoolomgeving te garanderen. Dan is mijn vraag gelijkluidend aan die van de collega’s: welke initiatieven neemt u om dat welbevinden van die kwetsbare holebi- en transgenderjongeren op elke school in elke omstandigheid te garanderen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u voor deze vragen. Morgen is het de Internationale Dag tegen Homofobie en het feit dat jullie hier vandaag met drie staan om een actuele vraag te stellen, is voor mij al het begin van de oplossing. Een paar dagen geleden hebben we het nieuws gekregen, en dat is eigenlijk goed nieuws, dat we zijn gestegen naar de tweede plaats in de Europese ranking als het gaat over holebi- en transvriendelijke wetgeving. Ook federaal zijn er initiatieven genomen, dus wat dat betreft, zijn we zeer goed bezig, denk ik.
Het resultaat van de enquête toont echter aan dat je zo veel regels mag maken als je wilt, als de mensen die in toepassing ervan moeten handelen, het niet meedragen in wat ze uitstralen tegenover de leerlingen, dan faalt je beleid. Dat is wat we zien in deze enquête. Mijnheer Van de Wauwer, als u daarnet zei dat u vroeger niet uit de kast durfde te komen en dat u het gevoel hebt dat het nu al veel beter is, dan geloof ik persoonlijk als minister dat dat zo is. In diezelfde enquête staat immers dat 98 procent van de jongeren op school minstens één leraar kent die hen helpt bij de manier waarop ze zijn. Volgens een andere enquête die wij hebben gehouden met de inspectie, een peiling naar burgerschap, vindt bijna 100 procent van de jongeren het de normaalste zaak van de wereld dat je als holebi- of transgenderjongere kunt zijn wie je bent. Dat zit dus wel goed. Formeel weten ze het allemaal, maar toch zien we dat dat zich in de dagelijkse gedragingen nog onvoldoende uit. We zien dat bij jongeren, zien pestsituaties maar we zien dat ook, en ik vind dat bijzonder spijtig, bij leraren, die inderdaad niet ingrijpen als ze zien dat jongeren op school worden geconfronteerd met bijvoorbeeld holebionvriendelijke uitspraken.
Wat kunnen we daar nu aan doen? Ten eerste, we hebben samen een beslissing genomen om de lerarenopleiding te hervormen. Daarin komt omgaan met diversiteit expliciet als thema naar voren, en met diversiteit bedoel ik diversiteit in al haar vormen, dus ook spontaan omgaan met de geaardheid van iemand: iedereen is wie hij is en moet het recht hebben, ook via de school, om zich te ontplooien tot wie hij is.
Ik zag ook bepaalde reacties toen ik in de media zei dat de lerarenopleiding inderdaad een rol moet spelen, zo van ‘oei, oei, dat is niet de taak van de leraar’. Mevrouw Brusseel, ik volg u daarin: onderwijs is kennisoverdracht, maar is ook jongeren laten opgroeien tot sterke persoonlijkheden, en dan moet je kunnen zijn wie je bent, anders lukt dat uiteraard niet.
Dus één, inzake de lerarenopleiding hebben we al actie ondernomen.
Twee, het decreet Leerlingenbegeleiding treedt in werking op 1 september 2018, volgend schooljaar. Dat betekent dat de leerlingenbegeleiding cruciaal wordt in elke school. Het wordt een erkenningsvoorwaarde. Leerlingen begeleiden betekent: geïnteresseerd zijn en zoeken naar oplossingen als er problemen zijn.
Ik wil in dit kader, collega’s, nog verwijzen naar het evenement De Strafste School. Twee weken geleden is er opnieuw een straffe school bekendgemaakt. Het was een atheneum in Aalst. De reden waarom die school de prijs kreeg, is onder andere omdat ze zoveel aandacht hebben voor holebileerlingen; ze zijn daarin grensverleggend. We hebben gebeld met de directeur en gevraagd wat ze daarvoor deden. Haar antwoord was dat ze niets speciaals deden, het enige wat ze doen, is luisteren. Ze zorgen voor ruimte om te spreken en de jongeren krijgen tijd om met elkaar te praten en elkaar echt te leren kennen. In één jaar tijd kwamen daar verschillende jongeren uit de kast. Ze kregen een groot applaus en iedereen gaat daar goed met elkaar om. Ze zei dat ze geen grote trucs hebben moeten uithalen, ze hebben enkel tijd gemaakt om de dingen bespreekbaar te maken. Ik vind dat een schitterend antwoord. Het is misschien iets wat in nog heel veel scholen in Vlaanderen zou moeten gebeuren.
Punt drie, en dat moeten we zeker blijven doen, is de samenwerking met organisaties met expertise. Çavaria is een van die organisaties. Zij leiden leraren op. Ze leren hen omgaan met die diversiteit, want ik zie dat seksuele opvoeding, niet alleen als het over holebi’s of transgenders gaat, maar ook de gewone seksuele opvoeding, een moeilijk bespreekbaar thema blijft op school. Er is nog heel wat werk aan de winkel voor çavaria. We gaan hen daarin blijven ondersteunen.
Ten vierde is het mijn bedoeling om te blijven investeren in die jongeren zelf. De Scholierenkoepel krijgt subsidies van mij om aan conflictbeheersing te doen. Diversiteit maakt daar onderdeel van uit, sowieso als het gaat over pesten kan geaardheid een reden zijn om gepest te worden.
Vijfde maatregel: ik ga de resultaten van deze studie bespreken met onze onderwijsverstrekkers en met de pedagogische begeleidingsdiensten. Ik vind dat ook een grote taak weggelegd is voor de pedagogische begeleiders om dit mee onder de aandacht te brengen. Het zijn heel eenvoudige zaken die al kunnen zorgen voor de bespreekbaarheid van diversiteit betreffende seksuele geaardheid. Ook handboeken kunnen daartoe bijdragen als er eens holebi-ouders in voorkomen. Een school of koepel kan bewust zoeken naar goede voorbeelden. Ze kunnen dat opnemen in de digitale zaken die ter beschikking staan. Dat zal een sterk verschil maken.
Ik sluit af waarmee ik begonnen ben. We moeten dit vooral bespreekbaar houden en er zelf voldoende over spreken en het onder de aandacht brengen. Dit kan de normaliteit van de dingen alleen maar ten goede komen.
Dank u voor dat uitgebreide antwoord, minister. Het is heel duidelijk dat u heel oprecht bezig bent met dit thema.
U verwijst naar De Strafste School en het antwoord van die directrice. Dat is inderdaad een heel mooi antwoord: niets speciaals doen, maar gewoon doen. Dat is wat de leerlingen nodig hebben. Het resultaat telt: dat de leerlingen zichzelf kunnen zijn in een veilige omgeving.
Ik juich de initiatieven toe en de extra stappen die u zet in het belang van al onze jongeren.
Minister, ik ben blij dat u gaat spreken met de onderwijsverstrekkers. Ik hoop dat het geen gezellig vrijblijvend gesprek wordt, maar dat de agenda op tafel ligt en dat aan het einde van de vergadering bindende afspraken gemaakt zijn. Dat is één ding. Ze hebben wel degelijk een verantwoordelijkheid als nog veel leerkrachten ervan overtuigd zijn dat praten over relaties en jongeren de tijd en ruimte geven om zichzelf te zijn, te moeilijk is en dat dit niet hun taak is. Dat is één. Men moet als onderwijsverstrekker verantwoordelijkheid nemen. Men moet niet afkomen met boutades over de Grondwet, die hebben we al gehoord. Als het over de Grondwet en fundamentele vrijheden gaat, denk ik dat de vrijheid van de kinderen en jongeren die vandaag gepest worden, prioritair is.
U weet, minister, dat er iemand niet ver hiervandaan zit, in de Guimardstraat, die daar te pas en te onpas mee afkomt.
En dan wil ik het ook nog eens over eindtermen hebben. Want als iets moet besproken worden op school, dan staat het in specifieke eindtermen.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het is allemaal heel sympathiek, maar ik vrees in alle oprechtheid dat het vooral een manier is om de leerlingen – en hier zijn dat dan de scholen – die het al goed doen, een schouderklopje te geven en hen aan te moedigen om het nog beter te doen. Ik ben er niet van overtuigd dat met het continueren van wat men al doet, u ook die slechte leerlingen, die scholen die aarzelen, om wat voor reden dan ook, om iets te doen rond het creëren van een veilige leefomgeving voor holebi- en transjongeren, zult overtuigen.
Maar u hebt volgens mij een sterk instrument in handen, dat nog niet is vermeld. Het ligt wellicht ergens wat stof te vergaren. Het is het charter uit 2012, afgesloten door een voorganger van u, waarbij maar liefst twintig actoren uit het Vlaamse onderwijsveld rond de tafel zaten en zich verregaand hebben geëngageerd om die veilige schoolomgeving te creëren, om ervoor te zorgen dat iedereen in die schakel zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik heb een heel concrete vraag voor u. Bent u bereid om dat charter onder het stof vandaan te halen, opnieuw met die twintig onderwijsactoren rond de tafel te zitten en hen te wijzen, in combinatie met uw verantwoordelijkheid, op hun taak in dit debat?
Mevrouw Soens heeft het woord.
Het is eigenlijk een hallucinant cijfer, dat meer dan 40 procent van de LGBT’s zich onveilig voelt op school. De school zou nochtans de plek moeten zijn waar jongeren zich thuis kunnen voelen, waar jongeren zichzelf kunnen zijn, waar ze gelukkig moeten kunnen zijn. En dat ongelukkig zijn heeft verregaande gevolgen. De suïcidecijfers bij holebi- en transgenderscholieren zijn ontzettend hoog.
Minister, er is vorige week op federaal niveau een actieplan gelanceerd, een plan waar men al een jaar op wacht en dat echt broodnodig is. Een belangrijke vraag daarbij is natuurlijk in hoeverre daar middelen voor zijn. Want organisaties zoals çavaria – u hebt er ook naar verwezen – zijn bereid om meer te doen, maar daar zullen dan ook wel de nodige middelen tegenover moeten staan.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, de cijfers zijn inderdaad van dien aard dat een antwoord als ‘we zijn eigenlijk wel goed bezig’ onvoldoende is. Ik denk dat er echt extra inspanningen moeten komen. U hebt dat ook beloofd. U zat in de jury van Mister Gay en u hebt toen beloofd dat u werk zou maken van extra maatregelen. Dan is een charter een goed idee, maar dan mag je toch ook wel wat verder gaan. En dan is het opnemen van welzijn en diversiteit in de eindtermen zeker ook nodig. Dan kunnen we de inspectie een rol geven. Dat zijn allemaal zaken die collega Brusseel en ikzelf ook al hebben neergeschreven in een conceptnota. We hebben die besproken, maar er was niet bijzonder veel interesse voor op het moment van die commissievergadering. Hopelijk is die interesse er wel, kunnen we die op tafel leggen en kunnen we daaruit een aantal zaken goedkeuren, die verder gaan dan de individuele goodwill van scholen, waar er ongetwijfeld al veel goede zaken gebeuren, maar onvoldoende om het welzijn te verhogen.
Collega’s, ik ben een beetje verrast over een paar tussenkomsten. Collega Meuleman en collega De Bruyn hebben het over ‘gewoon bewieroken wat goed is’. Ik weet niet of jullie goed geluisterd hebben, maar op 1 september 2018 wordt het nieuwe decreet op de leerlingenbegeleiding van kracht. Dat betekent dat het welzijn van jongeren een erkenningsvoorwaarde wordt, dat de inspectie een school kan controleren en dat er remediërende maatregelen opgelegd kunnen worden. Kom mij hier dus niet vertellen dat ik vrijblijvend bezig ben, potverdikke. Toen ik minister werd, was het welzijn iets waarvan de inspectie zei: 'We kunnen daar niets aan doen, sorry, het enige wat wij doen, is de eindtermen controleren, en voor de rest niets.' Het is door deze regering en de inspanningen die wij doen, dat het welzijn van jongeren een erkenningsvoorwaarde wordt en dat we daar voor het eerst rekening mee zullen kunnen houden in de controle op scholen. En diversiteit zit daaronder. Dat weten jullie toch ook? Dat wat de vrijblijvendheid betreft.
Ik heb ook gezegd dat regels en wetten allemaal zeer interessant zijn, en ook de manier waarop je sanctioneert, maar je moet het wel in het hart en in het hoofd krijgen. Dat betekent dat het iets normaals moet worden. Daarom vind ik ook, als bepaalde radiozenders de strafste school kiezen en zeggen dat ze die school gekozen hebben omdat ze bewust een holebivriendelijk beleid voert, dat we veel meer zulke goede voorbeelden in de vitrine moeten zetten, om te tonen, collega Meuleman, dat het niet zó veel geld hoeft te kosten om een holebibeleid te voeren op school. Het kost niets. Het enige wat het kost, is oprechte aandacht om om te gaan met jongeren en ze zichzelf te laten zijn.
Dat hoeft geen honderdduizenden euro te kosten. Dat is de kerntaak van elke school. Mevrouw Soens, u zei dat ze meer geld moeten hebben. Ik zeg neen, eigenlijk zou het wezenlijk moeten zijn voor iedereen. Uiteraard hebben wij wat verenigingen nodig. Wij helpen ze. We ondersteunen çavaria. Ze hebben ook wat extra steun gekregen. Ik geef ook extra steun aan onze scholierenkoepel. Dat is allemaal heel interessant. We zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Maar het moet vanbinnen in elke leerkracht aanwezig zijn.
Mijnheer De Bruyn, u begon over het charter. Toen ik zei dat ik de koepels bij mij ging roepen, was dat natuurlijk met het oog op het charter. Zij waren erbij. Ik wil hen eerst bij mij. Ze hebben de eerste verantwoordelijkheid om ook met de pedagogische begeleidingsdiensten te werken. De uitgeverijen zijn al twee keer op mijn kabinet geweest. Ik vind beeldvorming ook belangrijk. Als ik zeg dat ik de normaliteit wil, dan zeg ik niet dat ik business as usual wil. Integendeel. We moeten ervoor zorgen dat we ook in de manier waarop we schoolboeken en powerpoints aanreiken het heel klassieke beeld van papa en mama en twee kindjes – meisje-jongetje – niet bevestigen. We moeten tonen dat er ook totaal andere relaties bestaan en dat die even normaal zijn als de heel klassieke relatie. Het is net om die zaken te normaliseren dat we al deze maatregelen nemen.
Mevrouw Brusseel, u hebt een punt: wat ik niet heb behandeld, zijn de eindtermen. Er bestaan vandaag uiteraard eindtermen. Maar in de nieuwe eindtermen die worden gemaakt worden diversiteit en het recht dat elke jongere heeft op een goede seksuele ontwikkeling een van de sleutelcompetenties. Deze zaken zullen sowieso in de toekomst toetsbaar zijn door de inspectie op het niveau van de school die wordt doorgelicht. Dat zijn bijzonder belangrijke hefbomen, die we in de toekomst in handen zullen hebben.
Collega’s, ik denk dat we allemaal dezelfde bezorgdheid delen. Ik geef nogmaals mee dat ik echt gechoqueerd was toen ik de cijfers zag. Jongeren liegen niet in enquêtes. Ik was gechoqueerd door de kleine manieren waarop soms het onvriendelijke gedrag wordt geuit. Jongeren die niet naar het toilet durven te gaan omdat ze denken dat ze daar zullen worden gepest: dat vind ik absoluut not done. We willen deze strijd op vele fronten voeren.
Tot slot wil ik ook nog zeggen dat het niet alleen een probleem is van de school. Ik vraag me af wat we zouden ontdekken als er een enquête zou gebeuren in alle andere facetten van de samenleving. Het is inderdaad iets waar de school een belangrijke, zelfs eerste rol kan in spelen, naast het gezin uiteraard waarin je opgroeit, omdat je daar leert en ook basisprincipes aangeleerd krijgt over hoe je met elkaar omgaat. Maar het is ook iets wat we als samenleving in globo moeten opnemen in de toekomst.
Minister, u haalt op het einde nog die gendernormativiteit in het onderwijs aan. Er wordt te veel uitgegaan van het klassieke gendermodel van het gezin. Dat is een heel belangrijk punt. Je veilig voelen heeft niet alleen te maken met het vrijwaren van verbaal en fysiek geweld, het heeft ook te maken met gewoon jezelf kunnen zijn. Als er een sfeer wordt gecreëerd waarin wordt aangetoond dat de diversiteit de realiteit is en normaal is, dan draagt dat daar heel goed toe bij.
Ik heb hier vandaag van iedereen gehoord dat ze vinden dat de school een belangrijke plaats is om veilig te kunnen zijn en gewoon jezelf te kunnen zijn. Dat is een heel positieve boodschap aan de vooravond van de internationale dag tegen de homofobie en transfobie en bij de start van de Belgian Pride van dit weekend. Dus, minister, bedankt voor al uw inzichten.
Ik kijk uit naar de nieuwe eindtermen, minister. Want als we af moeten van heteronormativiteit, dan hebben we geen vakoverschrijdende eindtermen nodig, die soms wel en dan weer minder worden gehaald, en die niet door iedereen worden behandeld in de lessen, maar dan hebben we echt degelijke leerinhouden nodig waarvoor voldoende tijd en ruimte worden gemaakt op verschillende manieren. Er is fantastisch didactisch materiaal om dit bespreekbaar te maken. Het wordt onder andere door çavaria verspreid, maar dan vooral al vanaf de lagere school. Dat geeft de Wereldgezondheidsorganisatie ook aan. Daar moeten we aandacht voor hebben, zonder taboe, in alle openheid. Op elke leeftijd is er aangepast didactisch materiaal. Mensen schrikken daar soms van, maar het is nodig. Het is de enige manier om verdraagzaamheid te creëren tussen leerlingen: van jongs af aan alles bespreekbaar te maken zodat een kind in de lagere school dat twee papa’s heeft of twee mama’s ook niet gepest wordt, want dan breekt echt mijn hart.
Ten slotte, de opleiding van leerkrachten is absoluut noodzakelijk. Ik zal erop toezien dat de lerarenopleidingen daar echt werk van maken want, minister, leraren, of ze nu leerlingenbegeleiders zijn of niet, mogen geen homofobie tolereren op school, net zoals ze geen racisme en seksisme mogen tolereren op school. Daar moeten we waakzaam voor blijven.
Ik ben blij dat ik de minister met mijn repliek wat geprikkeld heb, want dat brengt wat snedigheid in het debat. Ik denk dat we kunnen concluderen dat we het met elkaar eens zijn dat meer van hetzelfde onvoldoende is. Dan geven we schouderklopjes aan wie het goed doet en stimuleren we veel te weinig degene die het niet goed doet. Daar moet uw beleid op gericht zijn. U hebt een aantal voorbeelden aangehaald van de manier waarop u dat gaat doen. Alle steun daarvoor. Ik hoop oprecht dat als we deze meting herhalen, en ik neem aan dat u het met mij eens bent dat dat moet gebeuren, dat we over twee jaar – laten we daar geen vijf jaar meer mee wachten – vaststellen dat het aantal jongeren dat in een veilige schoolomgeving kan zeggen ‘ja, ik denk dat ik als jongen verliefd wordt op een jongen’ of ‘ja, ik denk dat ik als meisje verliefd wordt op een meisje’, dat kunnen in een grotere veiligheid en met een groter zelfvertrouwen dan ze dat op dit ogenblik nog in te veel scholen kunnen doen.
De actuele vragen zijn afgehandeld.